gepubliceerd op 04 augustus 2005
Besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden
8 JULI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 1°, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990;
Gelet op verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;
Gelet op verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 729/90 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie, inzonderheid op punt 6 ii) van de bijlage, gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2245/1999 van de Commissie;
Gelet op verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van de gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals tot op heden gewijzigd bij verordening (EG) nr. 118/2005;
Gelet op de verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1974/2004 van de commissie van 29 oktober 2004;
Gelet op de verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;
Gelet op de verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij titels IV en IVbis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de premie ten behoeve van producenten van schapenvlees, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 2000 betreffende de toepassing van het Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de speciale premie en het extensiveringsbedrag voor producenten van rundvlees;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 2001 betreffende de uitvoering van de steunregeling in de sector hop;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 maart 2003 tot oprichting van een Vlaams betaalorgaan voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2005;
Gelet op het ministerieel besluit van 28 juni 1999 houdende de uitvoeringsbepalingen betreffende het gebruik van uit de productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging van niet specifiek voor voeding of veevoeding bestemde producten;
Gelet op het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees, gewijzigd bij ministerieel besluit van 28 november 2003;
Gelet op het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de speciale premie en het extensiveringsbedrag voor producenten van rundvlees, gewijzigd bij ministerieel besluit van 28 november 2003;
Gelet op het ministerieel besluit van 20 december 2001, houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 november 2003;
Gelet op het ministerieel besluit van 28 november 2003 betreffende de premie ten behoeve van producenten van schapenvlees;
Gelet op het Samenwerkingsakkoord van 18 juni 2003 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij;
Gelet op het Samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het gebied van landbouw en visserij;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 3 februari 2005;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 22 april 2005;
Gelet op het advies van de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad, gegeven op 11 mei 2005;
Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid op 1 februari 2005, 14 februari 2005 en 7 maart 2005, bekrachtigd door de Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid van 7 maart 2005 en 29 maart 2005;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 juni 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij;2° bevoegde instantie : de instantie van het beleidsdomein Landbouw en Visserij van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, aangewezen door de minister;3° landbouwer : landbouwer, zoals omschreven in artikel 2, a) van verordening (EG) nr.1782/2003; 4° autonoom beheer : het beheer van een bedrijf op die wijze dat elke verwarring op vlak van beheer, uitvoering van landbouwactiviteiten, productiemiddelen of het gebruik ervan tussen twee of meer landbouwers uitgesloten is;5° afdelingshoofd : het hoofd van de afdeling Uitvoering Markt- en Inkomensbeleid van de bevoegde instantie;6° leidend ambtenaar : de ambtenaar belast met de leiding van de bevoegde instantie;7° activering van definitieve toeslagrechten : de jaarlijkse handeling waarbij de landbouwer door de indiening van zijn verzamelaanvraag de betaling van de waarde van zijn toeslagrechten aanvraagt;8° randvoorwaarden : de beheerseisen die voortvloeien uit de Europese richtlijnen en verordeningen, zoals bepaald in bijlage III van verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad, en de normen inzake goede landbouw- en milieuconditie; 9° referentieareaal blijvend grasland : het in 2003 door de landbouwer aangegeven blijvend grasland en het in 2005 aangegeven blijvend grasland waarvoor in 2003 geen ander grondgebruik dan grasland is aangegeven tenzij de landbouwer kan aantonen dat de grond in kwestie in 2003 geen blijvend grasland was;10° beheersovereenkomst : de verbintenissen aangegaan door de landbouwer ter uitvoering van artikelen 22 tot 24 van verordening (EG) nr.1257/1999 van de Raad.
Art. 2.§ 1. Dit besluit stelt de bepalingen vast voor de invoering van de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie, verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie en verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie. § 2. De bedrijfstoeslagregeling is van toepassing vanaf 1 januari 2005. § 3. Vanaf 1 januari 2006 worden de volgende steunregelingen in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen : 1° minimaal 40 procent van de productiesteun voor tabak, zoals bedoeld in artikel 110undecies van verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad.
De minister kan het percentage hiervan verhogen; 2° de melkpremie en de extra betalingen, zoals bedoeld in artikel 95 en 96 van verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad. § 4. De premie voor zoogkoeien en de slachtpremie voor kalveren, zoals respectievelijk bedoeld in de artikel 125 en 130, eerste lid, 2, b), van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, worden niet opgenomen in de bedrijfstoeslagregeling.
De zaaigoedsteun voor spelt en lijnzaad wordt, met toepassing van de artikelen 70 en 99 van dezelfde verordening, evenmin opgenomen.
Art. 3.De bevoegde instantie is belast met het integrale administratieve beheer en de controles, zoals bedoeld in artikel 23, derde lid en artikel 25, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad. Ze is verantwoordelijk voor de coördinatie en is eveneens bevoegd voor het uitvoeren van de controles, zoals bedoeld in titel III van deel II van de verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie. HOOFDSTUK II. - Mogelijkheden tot herziening van de voorlopige toeslagrechten
Art. 4.Bij betwisting van de toegewezen referentiegegevens en/of de voorlopige toeslagrechten dient de landbouwer een aanvraag tot herziening in.
De aanvraag tot herziening is enkel mogelijk op grond van : 1° onjuiste of onvolledige referentiegegevens;2° gevallen van onbillijkheid, zoals bedoeld in artikel 40, vierde en vijfde lid, van de verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad; 3° de situatie van de landbouwer bedoeld in artikel 2, k) van verordening (EG) nr.795/2004 van de Commissie; 4° een gewijzigde situatie zoals voorzien in artikel 13, 14 of 15 van verordening (EG) nr.795/2004 van de Commissie; 5° definitieve of tijdelijke overdracht van toeslagrechten met gronden zoals bedoeld in artikelen 17 en 27 van verordening (EG) nr.795/2004;
De modaliteiten van de herziening worden bepaald door de minister. HOOFDSTUK III. - De verzamelaanvraag
Art. 5.De verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 12, lid 1, van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie, is de basis voor : 1° de aanvraag tot definitieve vaststelling van de toeslagrechten;2° de activering van de toeslagrechten;3° de aanvraag voor andere in titel IV, bijlage I en V van de verordening (EG) nr.1782/2003 van de Raad vermelde oppervlaktegebonden steunregelingen.
Om in aanmerking te komen voor het indienen van de verzamelaanvraag moet voldaan zijn aan de vereiste van autonoom beheer. Dit teneinde geen kunstmatige voorwaarden te creëren om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de steunregeling in toepassing van artikel 29 van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad.
De minister bepaalt de verdere modaliteiten verbonden aan het indienen van de verzamelaanvraag. HOOFDSTUK IV. - De nationale reserve
Art. 6.Overeenkomstig artikel 42, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, worden referentiebedragen vastgesteld voor landbouwers die zich in een bijzondere situatie bevinden. Deze bijzondere situaties worden opgesomd in artikel 18 tot en met 23bis van de verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie.
De minister bepaalt de modaliteiten voor de aanvraag, de aanvullende voorwaarden en de vereiste bewijslast. HOOFDSTUK V. - Randvoorwaarden
Art. 7.Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, leeft benevens de beheerseisen zoals bepaald in artikel 4 van verordening (EG) nr. 1782/2003, de in dit hoofdstuk opgesomde normen inzake goede landbouw- en milieuconditie na.
Art. 8.Vanaf 2005 neemt de landbouwer minstens een van de in de bijlage opgesomde erosiebestrijdingsmaatregelen op sterk erosiegevoelige percelen. De erosiegevoeligheid van een perceel wordt bepaald door de administratie, bevoegd voor bodembescherming van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 9.§ 1. Een landbouwer moet de zuurtegraad en het koolstofgehalte van een aantal van zijn percelen die geen grasland zijn of die geen permanente bedekking hebben, laten bepalen en de bijbehorende analyseresultaten kunnen voorleggen. Elk analyseresultaat is drie jaar geldig.
Bij een te laag koolstofgehalte moet de landbouwer op de betreffende percelen het op basis van de analyseresultaten gegeven advies volgen of minstens één van de volgende maatregelen naleven : toedienen van organische stalmest, toedienen van compost, inwerken van stro of het telen van groenbedekkers. Als uit de analyseresultaten blijkt dat bepaalde percelen een te lage zuurtegraad hebben, moeten die bekalkt worden. § 2. Afhankelijk van zijn totaal areaal landbouwgrond exclusief grasland en permanente bedekking moet de landbouwer het volgende aantal geldige analyseresultaten kunnen voorleggen : 1° minder dan 10 ha : 0;2° vanaf 10 ha en kleiner dan 20 ha : 1;3° vanaf 20 ha en kleiner dan 30 ha : 2;4° vanaf 30 ha en kleiner dan 40 ha : 3;5° vanaf 40 ha en kleiner dan 60 ha : 4;6° vanaf 60 ha en kleiner dan 100 ha : 5;7° vanaf 100 ha : 6. § 3. Het vereiste minimumaantal geldige analyses wordt aanvullend begrensd door het aantal door de landbouwer aangegeven percelen landbouwgrond die geen grasland zijn of geen permanente bedekking hebben. § 4. Vanaf 2006 moeten de analyses uitgevoerd worden door een erkend laboratorium dat vermeld wordt op de lijst die opgesteld is door de administratie, bevoegd voor bodembescherming, van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 10.Stoppels mogen na het oogsten niet afgebrand worden.
Art. 11.Alle landbouwgronden moeten aan de hierna vermelde voorwaarden voldoen : 1° ze mogen niet gebruikt worden voor een winstgevend doel dat onverenigbaar is met landbouw;2° op percelen die niet worden uitgebaat voor productiedoeleinden moet de bodembedekking tijdig gemaaid, fijngemalen of op andere geschikte wijze beheerd worden om verspreiding van onkruid te voorkomen.Van deze bepaling kan afgeweken worden met het oog op milieudoelstellingen en als het in strijd is met de maatregelen die een landbouwer moet nemen in het kader van beheersovereenkomsten; 3° onbebouwd akkerland moet voor 31 mei ingezaaid zijn;4° op grasland dat niet gebruikt wordt in het kader van de bedrijfsvoering moet verstruiking met ongewenste vegetatie voorkomen worden.Dit houdt in dat de bloei, zaadvorming en uitzaaiing van akkerdistel en speerdistel op gepaste wijze moet voorkomen worden. Op graslanden binnen speciale beschermingszones als vermeld in artikel 2, 43°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, hierna decreet natuurbehoud te noemen, kan dit enkel gebeuren door het pleksgewijs maaien of een andere geschikte beheerswijze. Op historisch permanent grasland als vermeld in artikel 2, 5°, van het decreet natuurbehoud buiten de speciale beschermingszones, vermeld in artikel 2, 43°, van het decreet natuurbehoud, kan dit enkel gebeuren door een pleksgewijze bestrijding, maaien of een andere beheerswijze.
Ook de verbossing met houtachtige gewassen die hoger zijn dan anderhalve meter moet voorkomen worden door te maaien of door een andere geschikte beheersmaatregel toe te passen.
Art. 12.§ 1. Het referentieareaal blijvend grasland wordt jaarlijks meegedeeld via de verzamelaanvraag. Behoudens de onvermijdbare vermindering, vermeld in § 2, moet de landbouwer het referentieareaal blijvend grasland minstens behouden. In voorkomend geval wordt het referentieareaal blijvend grasland vermeerderd met het areaal overgenomen blijvend grasland of verminderd met het overgelaten areaal of het door overmacht verloren blijvend grasland. § 2. Onder onvermijdbare vermindering, vermeld in § 1, wordt, behoudens de uitzondering voorzien in verordening 1782/2003 artikel 5, verstaan : het verlies van areaal blijvend grasland door uitzonderlijke omstandigheden zoals ruilverkaveling of een andere landinrichtingsmaatregel van de overheid, onteigening of andere dwingende redenen, mits de bevoegde instantie toestemming verleent op basis van aangeleverde bewijsstukken.
Art. 13.De bevoegde instantie en de gespecialiseerde instanties bepalen in een protocol de manier van gegevens- en kennisuitwisseling, de rapportering en de voortgangscontrole van vaststellingen van niet-naleving van beheerseisen. HOOFDSTUK VI. - Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
Art. 14.§ 1. De leidend ambtenaar kan afzien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen van niet meer dan 100 euro, exclusief rente, per landbouwer en per premieperiode, indien hij oordeelt dat het om een oninbare vordering gaat. § 2. Indien de rentebedragen apart van de onverschuldigd betaalde bedragen moeten worden geïnd, dan kan de leidend ambtenaar onder dezelfde voorwaarden afzien van rentebedragen die niet meer dan 50 euro bedragen.
Art. 15.Bedragen die onverschuldigd werden betaald in het kader van om het even welke steunregeling voor landbouwers kunnen steeds worden geïnd door dat bedrag in mindering te brengen op de voorschotten of betalingen die na de datum van het terugvorderingsbesluit aan de landbouwer worden uitgekeerd in het kader van de in de titels III en IV van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad vastgestelde steunregelingen. HOOFDSTUK VII. - Controle en sancties
Art. 16.De naleving van dit besluit wordt door de bevoegde instantie gecontroleerd.
Art. 17.Onverminderd de sancties, bedoeld in verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, worden de overtredingen van de bepalingen van dit besluit opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten en van het koninklijk besluit van 15 mei 2001 betreffende de administratieve geldboeten, bedoeld bij artikel 8 van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.
Art. 18.De volgende regelingen worden opgeheven vanaf het verkoopseizoen 2005-2006 : 1° het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de premie ten behoeve van producenten van schapenvlees, gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003;2° het ministerieel besluit van 28 november 2003 betreffende de premie ten behoeve van producenten van schapenvlees;3° het koninklijk besluit van 18 juli 2000 betreffende de toepassing van het Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen;4° het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees;5° het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de extra betalingen in de sector rundvlees, gewijzigd bij ministerieel besluit van 28 november 2003;6° het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de speciale premie en het extensiveringsbedrag voor producenten van rundvlees;7° het ministerieel besluit van 3 december 2001 betreffende de speciale premie en het extensiveringsbedrag voor producenten van rundvlees, gewijzigd bij ministerieel besluit van 28 november 2003;8° het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003;9° het ministerieel besluit van 20 december 2001, houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 november 2003;10° het koninklijk besluit van 21 december 2001 betreffende de uitvoering van de steunregeling in de sector hop;11° het ministerieel besluit van 28 juni 1999 houdende de uitvoeringsbepalingen betreffende het gebruik van uit de productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging van niet specifiek voor voeding of veevoeding bestemde producten.
Art. 19.Bestuursinstanties, zoals omschreven in artikel 3, 1° van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur en die voor de uitvoering van dit besluit een controlerende bevoegdheid hebben, komen niet in aanmerking voor het activeren van toeslagrechten ingevolge punt 6, ii van de bijlage, gevoegd bij verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie.
Art. 20.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van artikel 4, dat uitwerking heeft met ingang van 1 november 2004.
Art. 21.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid en de Zeevisserij, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 juli 2005.
De minister-president van de Vlaamse Regering, De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME
Bijlage Erosiebestrijdingsmaatregelen (artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden) Erosiebestrijdingsmiddelen Op elk sterk erosiegevoelig perceel moet de landbouwer minstens een van onderstaande maatregelen toepassen : 1° het perceel onder permanente bedekking houden;2° bij de teelt van wintergranen : de bodem niet langer dan drie maanden onbedekt laten en het perceel inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in deze richting langer dan 100 m is;3° bij de teelt van zomergranen of vlas : in een bodembedekking voorzien die niet meer dan twee weken voor de zaaidatum wordt ondergewerkt en het perceel inzaaien volgens de richting die het best aansluit bij de hoogtelijnen als het perceel in deze richting langer dan 100 m is;4° bij het telen van een erosiegevoelige teelt : de bodem niet langer dan twee maanden onbedekt laten voorafgaand aan het inzaaien van het hoofdgewas en één van de volgende maatregelen toepassen : a) de bodem niet bewerken;b) de bodem alleen met een niet-kerende bodembewerking bewerken voor de inzaai van de bodembedekker of de tussenteelt en de hoofdteelt direct inzaaien;c) in een buffervoorziening van 10 m3 voorzien, of in een dammetje van een halve meter hoog voorzien over een lengte die minimaal een vierde van de omtrek van het perceel is, onderaan het perceel;d) de bodem niet of oppervakkig met een niet-kerende bodembewerking bewerken voor de inzaai van de bodembedekker of de tussenteelt en aanvullend de bodem zeer oppervakkig (maximaal 5 cm diep en een ruw zaaibed achterlatend) bewerken voor de inzaai van de hoofdteelt. De volgende teelten kunnen als permanente bedekking gebruikt worden : grassen, grasklaver, klaver, andere vlinderbloemigen, faunabraak, bebossing, pitfruit en noten.
De volgende teelten zijn weinig erosiegevoelig : alle granen behalve maïs, vlas, grasklaver, klaver en luzerne. Alle andere teelten zijn erosiegevoelig.
Groenbedekker, een tussenteelt en mulch van korrelmaïs kunnen als bodembedekker gebruikt worden.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2005 tot instelling van een bedrijfstoeslagregeling en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en tot toepassing van de randvoorwaarden.
De minister-president van de Vlaamse Regering, De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Y. LETERME