gepubliceerd op 19 november 1997
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs
7 OKTOBER 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs
De Vlaamse regering, Gelet op het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55, § 1 en § 3;
Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 85, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, en op artikel 96;
Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 23;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, inzonderheid op de artikelen 17, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 november 1963, 22 januari 1970, 18 februari 1974 en 18 april 1977 en bij het besluit van de Vlaamse regering van 25 januari 1995 en 17 bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1962;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 september 1996;
Gelet op het protocol nr. 242 van 27 mei 1997 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 26 van 27 mei 1997 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 10 en 17 juni 1997, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 24 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Aan artikel 17, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 25 januari 1995, worden, met ingang van 1 september 1989, de volgende woorden toegevoegd : "of bij de kunstvakken. » .
Art. 2.In artikel 17, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 januari 1970 en 18 februari 1974, wordt met ingang van 1 november 1990 het woord "zes" vervangen door het woord "tien".
Art. 3.In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 november 1963 en 18 februari 1974, wordt § 2 met ingang van 1 september 1991 vervangen door wat volgt : « § 2. Voor de inspecteur secundair onderwijs die vóór zijn benoeming tot dit ambt inspecteur technische vakken en beroepspraktijk of inspecteur beroepsgerichte vorming was en voor de inspecteur-generaal secundair onderwijs die vóór zijn benoeming tot dit ambt inspecteur technische vakken en beroepspraktijk was, komt verder de tijd in aanmerking gedurende welke hij diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige, voor zover die als nuttige ervaring waren erkend.
De perioden die als nuttige ervaring waren erkend, komen in aanmerking vanaf de leeftijd van 24 jaar. De duur van de perioden die in aanmerking genomen worden, mag nooit meer dan tien jaar bedragen. § 2bis. Voor het lid van de pedagogische begeleidingsdienst dat vóór zijn benoeming tot dit ambt inspecteur technische vakken en beroepspraktijk of inspecteur beroepsgerichte vorming was, komt verder de tijd in aanmerking gedurende welke hij diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige, voor zover die als nuttige ervaring waren erkend.
De perioden die als nuttige ervaring waren erkend, komen in aanmerking vanaf de leeftijd van 24 jaar. De duur van de perioden die in aanmerking genomen worden, mag nooit meer dan tien jaar bedragen. § 2ter. Voor het lid van de inspectiediensten en het lid van de pedagogische begeleidingsdiensten, aangesteld of benoemd in dit ambt na 1 september 1991, komt vanaf zijn aanstelling of zijn benoeming verder de tijd in aanmerking gedurende welke hij diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige die als nuttige ervaring werden erkend voor het ambt uitgeoefend vóór zijn aanstelling of benoeming tot lid van vermelde diensten.
In afwijking van voorgaand lid kunnen de periodes die als nuttige ervaring werden erkend, slechts in aanmerking komen vanaf de leeftijd van 24 jaar. » .
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt met ingang van 1 september 1997, een artikel 16bis ingevoegd dat luidt als volgt : «
Art. 16bis.Voor de toepassing van artikel 16 mag de inaanmerkingneming van de diensten bewezen worden door alle rechtsmiddelen. » .
Art. 5.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt met ingang van 1 september 1997 vervangen door wat volgt : «
Art. 17.§ 1. Voor de titularissen van de in § 2 vermelde ambten komt eveneens de tijd in aanmerking gedurende welke het personeelslid diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige, voor zover die als nuttige ervaring worden erkend. § 2. De ambten, bedoeld in § 1 zijn : 1° leraar belast met praktische en/of technische vakken;2° leraar belast met kunstvakken, specialiteiten hedendaagse dans, klassiek ballet, klassieke dans en samenspel;3° leraar technische vakken en praktijkleraar in het onderwijs voor sociale promotie;4° een van de onderstaande ambten in een instelling waaraan een afdeling voor technisch en/of beroepssecundair onderwijs verbonden is of waar de onderwijsvormen technisch secundair en/of beroepssecundair onderwijs bestaan : a) coördinator in het deeltijds beroepssecundair onderwijs;b) directeur;c) onderdirecteur;d) werkplaatsleider;e) werkmeester;5° een van de onderstaande ambten in een instelling met uitsluitend een eerste graad waaraan een technisch georiënteerde basisoptie en/of een beroepsvoorbereidend leerjaar bestaat : a) directeur;b) onderdirecteur;c) werkplaatsleider;d) werkmeester;6° een van de onderstaande ambten in een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs, met inbegrip van de instellingen waar uitsluitend de opleidingsvorm 4 wordt georganiseerd met afdelingen voor technisch en/of beroepssecundair onderwijs : a) directeur;b) onderdirecteur;c) werkplaatsleider;d) werkmeester;e) leraar beroepsgerichte vorming. § 3. De perioden die als nuttige ervaring worden erkend, komen in aanmerking, vanaf de leeftijd van 21, 22, 23 of 24 jaar, naargelang van de klasse van de weddeschaal van het betrokken personeelslid. § 4. De duur van de perioden die in aanmerking genomen worden, mag nooit meer dan tien jaar bedragen. § 5. De nuttige ervaring wordt erkend overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken I, III, IV, V en VI van het besluit van de Vlaamse regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden van het onderwijs.
De erkenning van nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs, verleend overeenkomstig het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 7 oktober 1997, geldt eveneens als erkenning van nuttige ervaring voor de toepassing van dit artikel. § 6. Voor de inspecteur secundair onderwijs die vóór zijn benoeming tot dit ambt inspecteur technische vakken en beroepspraktijk of inspecteur beroepsgerichte vorming was en voor de inspecteur-generaal secundair onderwijs die vóór zijn benoeming tot dit ambt inspecteur technische vakken en beroepspraktijk was, komt verder de tijd in aanmerking gedurende welke hij diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige, voor zover die als nuttige ervaring waren erkend.
De perioden die als nuttige ervaring waren erkend, komen in aanmerking vanaf de leeftijd van 24 jaar. De duur van de perioden die in aanmerking genomen worden, mag nooit meer dan tien jaar bedragen. § 7. Voor het lid van de pedagogische begeleidingsdienst dat vóór zijn benoeming tot dit ambt inspecteur technische vakken en beroepspraktijk of inspecteur beroepsgerichte vorming was, komt verder de tijd in aanmerking gedurende welke hij diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige, voor zover deze als nuttige ervaring waren erkend.
De perioden die als nuttige ervaring waren erkend, komen in aanmerking vanaf de leeftijd van 24 jaar. De duur van de perioden die in aanmerking genomen worden, mag nooit meer dan tien jaar bedragen. § 8. Voor het lid van de inspectiediensten en het lid van de pedagogische begeleidingsdiensten, aangesteld of benoemd in dit ambt na 1 september 1991, komt vanaf zijn aanstelling of zijn benoeming verder de tijd in aanmerking gedurende welke hij diensten heeft verstrekt als werknemer of als zelfstandige die als nuttige ervaring werden erkend voor het ambt uitgeoefend vóór zijn aanstelling of benoeming tot lid van vermelde diensten.
In afwijking van het voorgaande lid kunnen de periodes die als nuttige ervaring werden erkend, slechts in aanmerking komen vanaf de leeftijd van 24 jaar. ».
Art. 6.Artikel 17bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1962, wordt met ingang van 1 september 1997 opgeheven.
Art. 7.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 oktober 1997.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE