gepubliceerd op 09 oktober 2002
Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de procedure en de voorwaarden voor de toekenning van aanvullende middelen in het begrotingsjaar 2002 aan de Vlaamse universiteiten en houdende vaststelling van de vorm en de inhoud van de convenants
6 SEPTEMBER 2002. - Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de procedure en de voorwaarden voor de toekenning van aanvullende middelen in het begrotingsjaar 2002 aan de Vlaamse universiteiten en houdende vaststelling van de vorm en de inhoud van de convenants
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130, § 1, 4°, en § 5, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2001, en op artikel 130ter, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij het decreet van 7 december 2001;
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot en met 58;
Gelet op het advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, gegeven op 25 juli 2002;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 juli 2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit zo spoedig mogelijk moet uitgevaardigd worden zodat de gehele procedure voor de toekenning van de aanvullende middelen tot en met de ondertekening van de convenants nog voor het einde van 2002 kan afgerond worden. Vertrekkend van dat tijdschema moet er rekening gehouden worden met de tijd die de universiteiten nodig hebben om projectvoorstellen in te dienen, de tijd die de Commissie nodig heeft om de projectvoorstellen te beoordelen, de tijd nodig om de projecten te laten goedkeuren door de Vlaamse regering en de tijd nodig om de convenants op te stellen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° minister : de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;2° universiteit(en) : één of meerdere universiteiten vermeld in artikel 3 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;3° administratie : de afdeling universiteiten van het Departement Onderwijs;4° decreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;5° projectvoorstel : voorstel van een project met het oog op het sluiten van een convenant en waarbij de inhoud ervan geheel of gedeeltelijk in het convenant wordt overgenomen;6° wetten op de Rijkscomptabiliteit : wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. HOOFDSTUK II. - Omschrijving van de projecten
Art. 2.§ 1. De in artikel 130, § 5, van het decreet bedoelde financiële middelen kunnen worden aangewend voor het verlenen van steun voor de volgende acties : 1° de optimalisering van het bestaande aanbod aan academische opleidingen, met name de afbouw van opleidingen of afstudeerrichtingen met kleine studentenaantallen en van opleidingen die hun wetenschappelijke of maatschappelijke relevantie verloren hebben;de afbouw van opleidingen kan ook gerealiseerd worden door de samenvoeging van opleidingen bij de omvorming naar de bachelor-masterstructuur binnen een universiteit of door afspraken tussen twee of meer universiteiten inzake taakverdeling en concentratie van opleidingen en afstudeerrichtingen; dit kan ook gerealiseerd worden bij de omvorming naar de bachelor-masterstructuur; 2° de vernieuwing van het onderwijs en de kwaliteitsbevordering door het herontwerpen van de curricula naar inhoud, onderwijs- en leervormen, pedagogisch-didactische benadering en visie, de ontwikkeling van nieuw studie- en leermateriaal, de ontwikkeling van nieuwe vormen van toetsen en examens en de ontwikkeling van nieuwe vormen van begeleiding van studenten met inbegrip van de ontwikkeling van elektronische leeromgevingen en van studiemateriaal geschikt voor voltijds en deeltijds afstandsonderwijs. § 2. De toegekende steun kan gebruikt worden voor het dekken van personeelskosten, werkings- en uitrustingskosten die verband houden met de in het kader van dit besluit ondersteunde acties. § 3. De toegekende steun kan verleend worden tot het einde van het academiejaar 2004-2005. HOOFDSTUK III. - Inhoud en wijze van indienen van projectvoorstellen
Art. 3.§ 1. Elke universiteit of een groep van universiteiten kan de projectvoorstellen indienen met het oog op het ontvangen van steun voor het realiseren van de in artikel 2, § 1, van dit besluit bedoelde acties, verder projectcategorieën genoemd. § 2. Elk projectvoorstel moet de volgende luiken omvatten : 1° de projectcategorie waaronder het projectvoorstel wordt ingediend;2° de doelstellingen en onderliggende onderwijsvisie;3° de concrete uit te voeren acties om de doelstellingen te realiseren;4° een uitvoeringstijd met mijlpalen waarbij elk projectvoorstel ten laatste op 30 september 2005 wordt beëindigd.5° de te verwachten resultaten en/of producten;6° een raming van de kostprijs met verantwoording van de inzet van personeel, materiaal en uitrusting;7° een voorstel van evaluatiecriteria waarmee de mate van succes kan gemeten worden. Bij de projectvoorstellen wordt een beschrijving gevoegd van het beleid inzake onderwijs en onderwijsontwikkeling aan de indienende universiteit of universiteiten.
Een projectvoorstel bestaat uit maximaal 20 bladzijden. § 3. Het projectvoorstel wordt in twee exemplaren bij de administratie ingediend. Het wordt ondertekend door de rector of de voorzitter van de Raad van bestuur of ingeval meerdere universiteiten samenwerken, door de betrokken rectoren of voorzitters van de Raden van bestuur. In dit laatste geval duiden zij de coördinerende instelling en een coördinator aan.
De uiterste datum van indiening van de projectvoorstellen is vrijdag 11 oktober 2002, om 17 uur. HOOFDSTUK IV. - Samenstelling, opdracht en werking van de commissie
Art. 4.§ 1. De projectvoorstellen worden beoordeeld door een adviescommissie, hierna de Commissie genoemd, waarvan de leden door de minister worden aangesteld. § 2. De Commissie bestaat uit vijf onafhankelijke leden, de voorzitter inbegrepen : 1° twee leden die geen opdracht vervullen aan een Vlaamse universiteit op voordracht door de Vlaamse Interuniversitaire Raad;2° twee buitenlandse experts op het vlak van vernieuwing van het universitair onderwijs;die worden aangeduid door de minister; 3° één buitenlandse voorzitter, die eveneens door de minister wordt aangeduid. De administratie verzorgt het secretariaat. § 3. De leden van de Commissie zijn inzake de gegevens uit de werkzaamheden tot geheimhouding verplicht, behoudens enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht. § 4. De kosten van de Commissie komen voor rekening van de minister.
Onder de kosten wordt verstaan : - de kosten voor vergaderingen; - een vergoeding voor door de voorzitter en de leden te maken reis- en verblijfkosten; - een honorarium aan de leden als vergoeding voor de geleverde prestaties.
Op de leden van de Commissie is de regeling voor reis- en verblijfkosten van toepassing zoals voorzien voor de ambtenaren (rang A4) van de Vlaamse Gemeenschap. Het honorarium is vastgesteld op euro 250,00 per halve dag die besteed wordt aan de beoordeling van de projectvoorstellen, de voortgangs- en eindrapporten. § 5. De Commissie wordt ingesteld voor de periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 maart 2006.
Art. 5.§ 1. De Commissie beoordeelt de projectvoorstellen op basis van de volgende criteria : 1° De mate waarin het projectvoorstel past binnen de betreffende actiecategorie waarvoor het werd ingediend en het ook past binnen het beleid inzake onderwijsontwikkeling van de betrokken instelling(en);2° De relevantie en de helderheid van de probleemstelling die aan de basis ligt van het projectvoorstel;3° De relevantie, helderheid en de haalbaarheid van de doelstellingen binnen het vooropgestelde tijdsbestek;4° De mate waarin de doestellingen helder en voldoende geoperationaliseerd zijn in concrete te ondernemen acties en in te verwachten resultaten en producten;5° De haalbaarheid van de doelstellingen;6° Het realistisch gehalte van de geraamde kosten en de voorgestelde uitvoeringstijd. § 2. Elk lid van de Commissie kent vóór de vergadering aan elk projectvoorstel een individueel beoordelingscijfer toe en bezorgt dit aan de voorzitter. Na beraadslaging kent de Commissie aan elk projectvoorstel een globaal beoordelingscijfer toe. De Commissie kan adviseren over aanpassingen aan het projectvoorstel en formuleert een voorstel over de hoogte van de steun. § 3. Op basis van de in § 2 vermelde beoordeling en het in § 2 vermelde advies en binnen de perken van de in artikel 130, § 5 van het decreet vermelde begrotingskredieten, legt de minister de lijst van de geselecteerde projectvoorstellen samen met de hoogte van de steun ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. § 4. De Commissie evalueert tussentijds de geleverde prestaties en bekomen resultaten en/of producten op 31 december 2003 op basis van het in te dienen voortgangsrapport.
De Commissie kan de minister adviseren over de uitbetaling van de tweede termijn.
Indien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de uitvoering van het convenant grote achterstand heeft opgelopen om redenen die niet te wijten zijn aan overmacht, kan de minister de uitbetaling van de tweede termijn geheel of gedeeltelijk uitstellen. In dat geval stelt de minister een nieuwe datum vast voor de indiening van een tweede voortgangsrapport. § 5. De Commissie evalueert na 1 oktober 2005 de geleverde prestaties en bekomen resultaten en/of producten tegen de achtergrond van de in het convenant overeengekomen prestaties en te bekomen resultaten en/of producten.
Indien de Commissie op grond van haar beoordeling van het eindrapport tot de bevinding komt dat de overeengekomen prestaties en de bekomen resultaten en/of producten niet werden opgeleverd door de betrokken universiteit(en) of dat de bereikte resultaten in vergelijking met de inhoud van het convenant, kwantitatief of kwalitatief ondermaats of onvoldoende zijn, kan zij de minister adviseren het saldo geheel of gedeeltelijk niet te vereffenen.
De minister brengt de universiteit van haar beslissing op de hoogte.
De universiteit kan binnen de 20 dagen na ontvangst van die mededeling haar standpunt aan de minister mededelen. Binnen de 30 dagen na ontvangst daarvan neemt de minister een definitieve beslissing. HOOFDSTUK V. - Convenants, financiering, en rapportering
Art. 6.§ 1. Met het oog op de uitvoering van een geselecteerd projectvoorstel, verder project genoemd, sluit de Vlaamse regering met de betrokken universiteit of universiteiten een convenant. Wanneer meerdere universiteiten bij éénzelfde project betrokken zijn, wordt in het convenant de verdeling van de subsidies onder de betrokken universiteiten vastgelegd. Elke universiteit ontvangt het voor haar voorziene bedrag. § 2. In het convenant worden de doelstellingen, de te leveren prestaties en te verwachten resultaten en/of producten omschreven en worden de details met betrekking tot financiering, rapportering en evaluatie vastgelegd overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model. § 3. In het convenant wordt duidelijk gestipuleerd dat de minister reeds betaalde subsidies kan terugvorderen conform de voorschriften van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. Eventuele geschillen omtrent de uitvoering en de inhoud van het convenant kunnen worden voorgelegd aan een ad hoc commissie (2 leden aan te duiden door de minister en 2 leden aan te duiden door de universiteit(en)). § 4. Het convenant wordt opgesteld in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn en ondertekend door de minister en de betrokken rector(en) of voorzitter(s) van de Ra(a)d(en) van Bestuur.
Art. 7.§ 1. De uitbetaling van de toegekende steun volgt het onderstaande betalingsschema : 1° 40 % na de ondertekening van het convenant;2° 35 % na beslissing van de minister en na advies van de Commissie over het voortgangsrapport van 31 december 2003;3° 25 % na beslissing van de minister en na advies van de Commissie over het eindrapport en op voorlegging van volgende stukken : - de eindafrekening met bijbehorende verantwoordingsstukken; - de eindbalans en het financieel verslag van het volledige project. § 2. Het eindrapport moet in twee exemplaren binnen de drie maanden na het verstrijken van de in het convenant afgesproken termijn bij de minister toekomen. In het eindrapport wordt verslag uitgebracht over de wijze waarop het project werd uitgevoerd en over de bereikte resultaten. § 3. Op basis van het in artikel 5, § 5, vermeld advies kan de minister beslissen het saldo geheel of gedeeltelijk niet te vereffenen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002.
Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 6 september 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN
Bijlage Model Convenant De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, vertegenwoordigd door de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, mevrouw Marleen Vanderpoorten, verder de minister genoemd enerzijds en [de universiteit(en)], vertegenwoordigd door [de rector en/of de voorzitter], verder de universiteit(en) genoemd anderzijds, verder de contracterende partijen genoemd, komen overeen : 1. Omschrijving van de inhoud van het convenant 1.1. Met het oog op de realisatie van de onderstaande doelstellingen, het leveren van de onderstaande prestaties en het behalen van de onderstaande resultaten binnen het vooropgestelde tijdsbestek wordt aan de [universiteit] een bedrag van x euro toegekend. 1.2. Doelstellingen van het convenant : 1.3. Te leveren prestaties : 1.4. Te verwachten resultaten en/of producten : 1.5. De toegekende middelen kunnen besteed worden aan het dekken van personeelskosten, werkings- en uitrustingskosten die verband houden met het project. 1.6. Het convenant loopt van ............... tot ............... 2. Rapportering en verantwoording 2.1. De universiteit bezorgt de minister ten laatste op 31 december 2003 een tussentijds rapport waarin de voortgang, in het academiejaar 2002-2003, inzake de uitvoering van het convenant wordt beschreven onderbouwd door concrete resultaten en prestaties volgens het drieluik : a) doelstellingen, b) geleverde prestaties en ondernomen acties en c) afgewerkte producten en/of bereikte resultaten.Desgevallend rechtvaardigt de universiteit waarom de resultaten en producten achterlopen op het vooropgestelde tijdschema.
Overeenkomstig de voorschriften van artikel 5, § 4, van het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2002 houdende vaststelling van de procedure en de voorwaarden voor de toekenning van aanvullende middelen in het begrotingsjaar 2002 aan de Vlaamse universiteiten en houdende vaststelling van de vorm en de inhoud van de convenants, verder het Besluit genoemd, kan bij vertraging, die niet aan overmacht te wijten is, de minister een nieuwe datum vastleggen voor de indiening van een tweede voortgangsrapport. 2.2. Ten laatste op 31 december 2005 bezorgt de universiteit een eindrapport waarin de uitvoering van het convenant wordt beschreven, onderbouwd door concrete resultaten en prestaties, volgens het vierluik : a) doelstellingen, b) geleverde prestaties en ondernomen acties, c) bereikte resultaten en/of afgewerkte producten en d) kostprijs (personeel, materiaal en uitrusting).Het eindrapport bevat ook een interne evaluatie van de bereikte resultaten en de afgewerkte producten met vermelding van de daarbij gehanteerde criteria.
Overeenkomstig de voorschriften van artikel 5, § 5, van het Besluit kan de Commissie op grond van haar beoordeling van het eindrapport tot de bevinding komen dat de overeengekomen prestaties en de bekomen resultaten en/of producten niet werden opgeleverd door de betrokken universiteit(en) of dat de bereikte resultaten in vergelijking met de inhoud van het convenant, kwantitatief of kwalitatief ondermaats of onvoldoende zijn. De Commissie kan de minister dan adviseren het saldo geheel of gedeeltelijk niet te vereffenen.
De minister brengt de universiteit van haar beslissing op de hoogte.
De universiteit kan binnen de 20 dagen na ontvangst van die mededeling haar standpunt aan de minister mededelen. Binnen de 30 dagen na ontvangst daarvan neemt de minister een definitieve beslissing. 3. De betalingsmodaliteiten 3.1. 40 % wordt betaald na de ondertekening van het convenant. 3.2. 35 % wordt betaald na beslissing van de minister en na advies van de Commissie zoals bedoeld in het Besluit over het voortgangsrapport van 31 december 2003. 3.3. 25 % wordt betaald na beslissing van de minister en na advies van de Commissie over het eindrapport en op voorlegging van de eindafrekening (met verantwoordingsstukken), de eindbalans en het financiële verslag van het volledige project. 3.4. De betalingen gebeuren op de door de universiteit meegedeelde rekening. 3.5. De betalingen gebeuren overeenkomstig de voorschriften van artikel 5, § 4, en 5 van het Besluit. 4. De coördinator van het project De universiteit(en) duid(t)(en) [naam en adres] aan als coördinator van het project. De coördinator van het project : - is er toe gehouden alle relevante informatie en documenten met betrekking tot het convenant ter beschikking te stellen van de leden van de beoordelingscommissie via de administratie; - ontvangt alle relevante informatie van de minister en is verantwoordelijk voor alle kennisgevingen aan de rector(en) van de betrokken universiteit(en) en aan de uitvoerders van het convenant; - volgt de financiële verrichtingen in het kader van het project op. 5. Slotbepalingen 5.1. De contracterende partijen verklaren zich hierbij akkoord om de opgelegde verplichtingen op de afgesproken tijdstippen na te komen.
Zij verklaren zich eveneens akkoord met de opgenomen financieringsregeling en opgenomen sancties wanneer de afgesproken verplichtingen niet worden nageleefd. Zij verbinden er zich toe om elke relevante ontwikkeling met betrekking tot de uitvoering van dit convenant onverwijld te melden aan de administratie. Wijzigingen aan de inhoud van het convenant zoals het hiervoor werd omschreven, kunnen met wederzijds akkoord worden aangebracht. 5.2. Eventuele geschillen over de uitvoering en de inhoud van het convenant worden voorgelegd aan een ad hoc commissie bestaande uit twee leden aan te duiden door de minister en twee leden aan te duiden door de universiteit(en). 5.3. Terugvordering van reeds betaalde subsidies geschiedt overeenkomstig de voorschriften van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, indien de universiteit de voorwaarden vervat in dit convenant en in het Besluit niet respecteert, de subsidies aanwendt voor andere doeleinden dan deze bepaald in dit convenant en in het Besluit of de controle ter plaatse van de verantwoordingsstukken verhindert. 6. Dit convenant werd opgemaakt in x exemplaren, waarbij elke contracterende partij een exemplaar in haar bezit heeft. Brussel, [datum ] De rector/de voorzitter van De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, [Voornaam en naam] Marleen Vanderpoorten Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2002 houdende vaststelling van de procedure en de voorwaarden voor de toekenning van aanvullende middelen in het begrotingsjaar 2002 aan de Vlaamse universiteiten en houdende vaststelling van de vorm en de inhoud van de convenants.
Brussel, 6 september 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN