gepubliceerd op 15 april 2004
Besluit van de Vlaamse regering houdende de openbare dienstverplichting ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties
5 MAART 2004. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de openbare dienstverplichting ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op artikel 16 en op artikel 25bis, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003;
Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, inzonderheid artikel 40, § 1, 4°, zoals gewijzigd bij decreet van 20 april 1994;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 7 september 2001 tot bepaling van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen, inzonderheid op artikel 3, § 4;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 24 oktober 2001;
Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 20 december 2001;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 16 januari 2002;
Gelet op de adviezen van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en de Gasmarkt, gegeven op 14 januari en 28 oktober 2002;
Gelet op het advies 33.328/1 van de Raad van State, gegeven op 4 juli 2002 en het advies 36.432/1 van de Raad van State, gegeven op 2 februari 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.§ 1. De begrippen en definities, vermeld in het Elektriciteitsdecreet, in het besluit van de Vlaamse regering van 7 september 2001 tot bepaling van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen en in het technisch reglement, bedoeld in artikel 8 van het Elektriciteitsdecreet, zijn ook van toepassing op dit besluit. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° site : de locatie van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie of een verzameling kwalitatieve warmtekrachtinstallaties voor de productie van mechanische energie of van elektriciteit, die vervolgens ter plaatse wordt verbruikt of wordt geleverd aan het distributie- of transmissienet of aan directe lijnen en waarvoor de overeenstemmende warmtekrachtcertificaten toekomen aan één certificaatgerechtigde;2° certificaatplichtige : leverancier die, krachtens hoofdstuk II, afdeling III, verplicht is een aantal warmtekrachtcertificaten aan de VREG voor te leggen;3° certificaatgerechtigde : natuurlijke persoon of rechtspersoon die recht heeft op warmtekrachtcertificaten volgens artikel 3, § 2 van dit besluit;4° certificatenverplichting : de verplichting, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling III;5° VREG : de reguleringsinstantie, bedoeld in artikel 2, 21° van het Elektriciteitsdecreet;6° datum van indienstneming : datum waarop een warmtekrachtinstallatie voor het eerst in dienst werd genomen of datum waarop een warmtekrachtinstallatie ingrijpend gewijzigd werd;7° ingrijpende wijziging : wijziging waarbij minstens voldaan is aan één van volgende voorwaarden : a) de relatieve primaire energiebesparing, uitgedrukt in procenteenheden, stijgt met minstens 5 procenteenheden, waarbij de relatieve primaire energiebesparing wordt berekend op basis van de referentierendementen die voor de bestaande warmtekrachtinstallatie werden vastgelegd;b) de warmtekrachtinstallatie vervangt een warmtekrachtinstallatie die ouder is dan 10 jaar voor motoren en 20 jaar voor turbines;c) het elektrisch vermogen neemt toe met minstens 25 %, terwijl de relatieve primaire energiebesparing eveneens toeneemt;8° leesrecht : recht op toegang tot de centrale databank, bedoeld in artikel 11, eerste lid, om gegevens met betrekking tot bepaalde warmtekrachtcertificaten te consulteren;9° Besluit Kwalitatieve WKK : het besluit van de Vlaamse regering van 7 september 2001 tot bepalng van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen. HOOFDSTUK II. - Het systeem van de warmtekrachtcertificaten Afdeling I. - De aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten
Art. 2.§ 1. De eigenaar van een warmtekrachtinstallatie kan de toekenning van warmtekrachtcertificaten aanvragen door een aanvraagdossier op te sturen aan de VREG. Dit aanvraagdossier bestaat uit : 1° een correct en volledig ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model wordt bepaald door de VREG en waarvan de vorm desgewenst verschillend kan zijn naargelang de gebruikte energiebron.2° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch of mechanisch nominaal vermogen, minder dan of gelijk aan 200 kW : technische bewijsstukken ter staving van de berekening van de warmtekrachtbesparing;3° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch of mechanisch nominaal vermogen, groter dan 200 kW, de meetresultaten van de metingen die met behulp van de meetapparatuur, bedoeld in artikel 4, § 1 van het Besluit Kwalitatieve WKK, werden verricht, met een bijgevoegde berekeningsnota van de warmtekrachtbesparing;4° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch of mechanisch nominaal vermogen van meer dan 1 MW : een keuringsverslag van een geaccrediteerde keuringsinstantie, waarin de geaccrediteerde keuringsinstantie bevestigt dat de metingen die met behulp van de meetapparatuur, bedoeld in artikel 4, § 1 van het Besluit Kwalitatieve WKK, werden verricht, voldoen aan de in dat artikel gestelde voorwaarden;5° voor een warmtekrachtinstallatie waarin afvalstoffen worden aangewend : een correct en volledig ingevuld inlichtingenformulier, waarvan het model wordt bepaald door de OVAM, met betrekking tot de verwerking van de afvalstoffen. Voor warmtekrachtinstallaties die reeds een kwaliteitserkenning hebben verkregen zoals bedoeld in het Besluit Kwalitatieve WKK, volstaat een aanvraagdossier bestaande uit een aanvraagformulier waarvan het model wordt bepaald door de VREG. Als het aanvraagdossier niet volledig en correct is samengesteld, brengt de VREG binnen een maand na ontvangst van het aanvraagdossier, de aanvrager daarvan schriftelijk op de hoogte. In die brief worden de redenen vermeld waarom de aanvraag niet volledig werd bevonden en de termijn waarbinnen de aanvrager, op straffe van verval van de aanvraag, het aanvraagdossier kan vervolledigen. § 2. De VREG beslist binnen twee maanden na ontvangst van het volledig en correct samengestelde aanvraagdossier of de warmtekrachtbesparing, gerealiseerd door de betrokken warmtekrachtinstallatie, voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van warmtekrachtcertificaten, bedoeld in artikel 5, en op welke wijze de hoeveelheid toe te kennen warmtekrachtcertificaten zal worden berekend, overeenkomstig artikelen 6 tot en met 8, met inbegrip van de metingen die hiervoor nodig zijn. § 3. De aanvrager wordt binnen vijf werkdagen na het nemen van de beslissing, bedoeld in § 2, op de hoogte gebracht van de beslissing van de VREG. Indien de warmtekracht-installatie gebruik maakt van afvalstoffen, wordt de beslissing eveneens overgemaakt aan de OVAM. Afdeling II. - De toekenning van warmtekrachtcertificaten
Onderafdeling I. - Algemene principes
Art. 3.§ 1. De warmtekrachtcertificaten worden maandelijks toegekend voor de warmtekrachtbesparing gerealiseerd in een warmtekrachtinstallatie waarvan een aanvraag tot toekenning van warmtekrachtcertificaten werd goedgekeurd. § 2. De warmtekrachtcertificaten worden toegekend aan de eigenaar van de warmtekrachtinstallatie of aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daartoe door hem werd aangewezen. § 3. De warmtekrachtcertificaten worden maandelijks toegekend per schijf van 1 000 kWh warmtekrachtbesparing. Het resterende aantal kWh wordt overgedragen naar de volgende maand.
De eerste toekenning van warmtekrachtcertificaten gebeurt op basis van de warmtekrachtbesparing die is gerealiseerd vanaf de eerste dag van de maand waarin het aanvraagdossier werd goedgekeurd.
Art. 4.De certificaatgerechtigde meldt aan de VREG onverwijld : 1° alle wijzigingen die ervoor kunnen zorgen dat hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van warmtekrachtcertificaten, bedoeld in artikel 5;2° alle wijzigingen die een invloed kunnen hebben op het aantal toe te kennen warmtekrachtcertificaten zoals bedoeld in de artikelen 6 tot en met 8;3° iedere wijziging met betrekking tot de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de warmtekrachtcertificaten moeten worden toegekend, zoals bedoeld in artikel 3, § 2. Bij wijzigingen, zoals bedoeld in 1° van het vorig lid, kan de VREG haar beslissing, zoals bedoeld in artikel 2, § 2, herroepen. Vanaf de herroeping van haar beslissing worden geen warmtekrachtcerificaten meer toegekend voor de warmtekrachtbesparing, gerealiseerd in de warmtekrachtinstallatie in kwestie.
Bij wijzigingen, zoals bedoeld in 2° van het eerste lid, kan de VREG haar beslissing, bedoeld in artikel 2, § 2, wijzigen.
De certificaatgerechtigde voor een warmtekrachtinstallatie met een nominaal elektrisch of mechanisch vermogen van meer dan 1 MW, legt een nieuw keuringsverslag voor, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 4°, bij de melding van een wijziging, zoals bedoeld in 2° van het eerste lid.
Onderafdeling II. - Voorwaarden voor de toekenning van warmtekrachtcertificaten
Art. 5.De VREG kent enkel warmtekrachtcertificaten toe voor de warmtekrachtbesparing die gerealiseerd werd door gebruik te maken van een warmtekrachtinstallatie, die gelegen is in het Vlaamse gewest en die voldoet aan de voorwaarden voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties vastgelegd in uitvoering van artikel 16 van het Elektriciteitsdecreet.
Onderafdeling III. - Berekening van het aantal toe te kennen warmtekrachtcertificaten
Art. 6.De berekening van het aantal toe te kennen warmtekrachtcertificaten gebeurt op basis van de gegevens die aan de VREG worden meegedeeld, bedoeld in de artikelen 7 en 8.
Art. 7.§ 1. Voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties die per jaar meer dan 10 000 kWh elektriciteit opwekken, meet de distributienetbeheerder of de transmissienetbeheerder van het net waarop de warmtekrachtinstallatie is aangesloten maandelijks per site de opgewekte elektriciteit.
De distributienetbeheerder of transmissienetbeheerder brengt de VREG maandelijks op de hoogte van deze meetgegevens.
De VREG kan, op eigen initiatief of op vraag van de certificaatgerechtigde, beslissen om de meting, bedoeld in het eerste lid, over te laten aan de certificaatgerechtigde. In dat geval brengt de certificaatgerechtigde de VREG maandelijks op de hoogte van de meetgegevens met betrekking tot de opgewekte elektriciteit.
De certificaatgerechtigde voert per site de metingen uit bedoeld in artikel 4, § 1 van het Besluit Kwalitatieve WKK. De certificaatgerechtigde brengt de VREG maandelijks op de hoogte van deze meetgegevens.
De VREG kan beslissen om deze metingen aan te vullen of te vervangen door andere metingen om de warmtekrachtbesparing te bepalen. § 2. Voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties die per jaar minder dan 10 000 kWh elektriciteit opwekken, gebeuren de metingen, bedoeld in § 1, eerste lid, per site door de certificaatgerechtigde.
De certificaatgerechtigde brengt de VREG op de hoogte van de meetgegevens telkens wanneer de warmtekrachtinstallatie een warmtekrachtbesparing van 1 000 kWh heeft gerealiseerd. § 3. De VREG kan nadere regels vaststellen betreffende de manier waarop de metingen, bedoeld in §§ 1 en 2, gebeuren en worden overgemaakt aan de VREG.
Art. 8.§ 1. De warmtekrachtbesparing bedoeld in artikel 3, die gerealiseerd wordt door een warmtekrachtinstallatie voor elektriciteitsproductie, wordt berekend als de primaire energiebesparing die wordt gerealiseerd door gebruik te maken van een warmtekrachtinstallatie in plaats van een referentiecentrale en een referentieketel die eenzelfde hoeveelheid netto elektriciteit en nuttige warmte zouden opwekken als die warmtekrachtinstallatie.
Voor de berekening van de warmtekrachtbesparing door een warmtekrachtinstallatie met elektriciteitsproductie wordt uitgegaan van de netto elektriciteitsproductie die op de locatie zelf verbruikt wordt of die geleverd wordt aan het distributienet, aan het transmissienet of aan directe lijnen. Die netto-elektriciteitsproductie wordt gemeten vóór de eventuele transformatie naar netspanning. § 2. De warmtekrachtbesparing bedoeld in artikel 3, die gerealiseerd wordt door een warmtekrachtinstallatie voor de rechtstreekse mechanische aandrijving van machines, wordt berekend als de primaire energiebesparing die wordt gerealiseerd door gebruik te maken van een warmtekrachtinstallatie in plaats van de best beschikbare aandrijftechnologie en referentieketel die dezelfde aandrijving en dezelfde hoeveelheid nuttige warmte zouden leveren als die warmtekrachtinstallatie.
De aanvrager toont aan de VREG de correctheid van de berekening van deze primaire energiebesparing aan. § 3. Voor de berekening van het thermisch rendement van de warmtekrachtinstallatie wordt uitgegaan van de benutte warmte die gebruikt wordt als warmtebron en die niet voor verdere productie van elektriciteit of mechanische energie wordt aangewend. § 4. Als een warmtekrachtinstallatie wordt gebruikt voor de productie van CO2, wordt de bijkomende warmtekrachtbesparing ten opzichte van het energieverbruik nodig voor de opwekking van dezelfde hoeveelheid CO2 in een klassieke installatie, door de aanvrager aangetoond aan de VREG. § 5. Voor sites die reeds beschikbare warmte gebruiken, wordt de warmtekrachtbesparing niet berekend op basis van het vermeden primair energieverbruik van een referentieketel, maar op basis van het vermeden primair energieverbruik van de warmteproducent noodzakelijk voor de productie van dezelfde nuttige warmte. § 6. Voor nieuwe warmtekrachtinstallaties wordt de warmtekrachtbesparing vanaf de ingebruikname gedurende tien jaar berekend op basis van het thermisch rendement van een referentieketel, het elektrisch rendement van een referentiecentrale en het rendement van de best beschikbare aandrijftechnologie, die door de VREG werden vastgelegd op het ogenblik van de aanvraag van warmtekrachtcertificaten. Afdeling III. - Certificatenverplichting
Art. 9.§ 1. Iedere leverancier aan eindafnemers aangesloten op een distributienet of het transmissienet legt vanaf 2006 jaarlijks voor 31 maart aan de VREG het aantal warmtekrachtcertificaten voor dat bepaald wordt met toepassing van § 2, en deelt de VREG de gegevens mee van de warmtekrachtcertificaten die hij voorlegt. § 2. Het aantal warmtekrachtcertificaten dat door een leverancier in een bepaald jaar n moet worden voorgelegd, wordt vastgesteld met toepassing van de volgende formule : Cw = W x Ev waarbij : Cw = het aantal in het jaar n voor te leggen warmtekrachtcertificaten, uitgedrukt in MWh (1 000 kWh);
W = 0,0119 in 2006; 0,0216 in 2007; 0,0296 in 2008; 0,0373 in 2009; 0,0439 in 2010; 0,0490 in 2011; 0,0520 in 2012; 0,0523 vanaf 2013.
Ev = de hoeveelheid elektriciteit die een leverancier heeft geleverd aan eindafnemers via het distributienet of het transmissienet in het jaar n-1 (in MWh), sinds de inwerkingtreding van dit besluit, met uitzondering van de elektriciteit geleverd door de distributienetbeheerders. § 3. Als de VREG vaststelt dat de som van alle voor te leggen warmtekrachtcertificaten Cw in het jaar n, meer dan 10 % kleiner is dan het aantal warmtekrachtcertificaten, toegekend in het jaar n-1 en aanvaardbaar volgens artikel 10, verminderd met het aantal warmtekrachtcertificaten dat eventueel in het kader van verplichtingen, opgelegd door andere overheden voorgelegd moet worden in het jaar n, wordt W, onverminderd § 2, verhoogd zodat de som van alle voor te leggen warmtekrachtcertificaten Cw in het jaar n steeds minstens gelijk is aan het aantal warmtekrachtcertificaten, toegekend in het jaar n-1 en aanvaardbaar volgens artikel 10, verminderd met het aantal warmtekrachtcertificaten dat eventueel in het kader van verplichtingen, opgelegd door andere overheden voorgelegd moet worden in het jaar n. § 4. Vanaf 2006 legt de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, jaarlijks een evaluatierapport over de certificatenverplichting voor aan de Vlaamse regering. Dit rapport evalueert de effecten en de kosteneffectiviteit van de certificatenverplichting, gaat na of de factor W voor de periode 2008-2013 kan verhoogd worden en stelt nieuwe doelstellingen voorop voor de periode 2014 tot 2018. Afdeling IV. - Aanvaarding van warmtekrachtcertificaten
Art. 10.§ 1. Voor het voldoen aan de certificatenverplichting, aanvaardt de VREG enkel de warmtekrachtcertificaten die toegekend werden voor de warmtekrachtbesparing die gerealiseerd werd door gebruik te maken van een warmtekrachtinstallatie, die gelegen is in het Vlaamse Gewest, die voldoet aan de voorwaarden voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties vastgelegd in uitvoering van artikel 16 van het Elektriciteitsdecreet, en die voor het eerst in dienst werd genomen of ingrijpend gewijzigd werd na 1 januari 2002.
Warmtekrachtcertificaten toegekend meer dan vier jaar na de datum van indienstneming vermeld op het warmtekrachtcertificaat worden slechts aanvaard voor X % van het aantal voorgelegde dergelijke warmtekrachtcertificaten.
X wordt berekend volgens volgende formule : X = 100 * (RPE - 0,2 (T-48)) / RPE waarbij : RPE = de relatieve primaire energiebesparing, uitgedrukt in procenteenheden, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, van het Besluit Kwalitatieve WKK;
T = periode tussen datum van indienstneming en productiemaand vermeld op het warmtekrachtcertificaat, uitgedrukt in maanden. § 2. Warmtekrachtcertificaten worden slechts aanvaard voor de certificatenverplichting tijdens het productiejaar dat op het warmtekrachtcertificaat vermeld staat en de vijf daaropvolgende jaren.
In afwijking van het vorig lid, worden warmtekrachtcertificaten die in het jaar 2004 of 2005 worden toegekend, enkel aanvaard in het jaar waarin ze werden toegekend en in de periode van 1 januari tot 31 maart van het volgend jaar. Indien deze warmtekrachtcertificaten op 31 maart 2005 of 31 maart 2006 eigendom zijn van een leverancier die reeds alle warmtekrachtcertificaten heeft ingeleverd die hij diende in te leveren voor deze datum overeenkomstig de certificatenverplichting, kunnen deze warmtekrachtcertificaten worden aanvaard tot vijf jaar na de toekenning ervan, op voorwaarde dat ze door dezelfde leverancier worden voorgelegd. » § 3. De warmtekrachtcertificaten die werden toegekend voor de productie van elektriciteit die naar het buitenland wordt uitgevoerd, worden niet aanvaard voor het voldoen aan de certificatenverplichting. Afdeling V. - Registratie van warmtekrachtcertificaten
Art. 11.De VREG registreert de gegevens van de toegekende warmtekrachtcertificaten in een centrale databank. Deze registratie waarborgt de echtheid van de warmtekrachtcertificaten.
Per warmtekrachtcertificaat worden minstens volgende gegevens geregistreerd : 1° gegevens van de eigenaar van het warmtekrachtcertificaat;2° productiejaar en -maand;3° productieplaats;4° technologie;5° nominaal vermogen;6° datum van indienstneming van de warmtekrachtinstallatie;7° registratienummer;8° steun, ontvangen voor de warmtekrachtinstallatie;9° brandstofbron, en onderste verbrandingswaarde van de brandstofbron;10° overeenstemmende elektriciteitsproductie uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling;11° referentierendementen van toepassing;12° relatieve primaire energiebesparing;13° de bruikbaarheid voor de certificatenverplichting, bedoeld in artikel 9, § 1. De VREG bepaalt de manier waarop de overeenstemmende elektriciteitsproductie uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling wordt berekend.
De eigenaar van een warmtekrachtcertificaat heeft leesrecht in de centrale databank voor wat betreft de gegevens van de warmtekrachtcertificaten waarvan hij eigenaar is. Afdeling VI. - Handel in warmtekrachtcertificaten
Art. 12.§ 1. Warmtekrachtcertificaten zijn vrij verhandelbaar. § 2. Binnen vijf werkdagen na de verkoop van warmtekrachtcertificaten deelt de verkoper aan de VREG de gegevens mee met betrekking tot de verhandelde warmtekrachtcertificaten, de nieuwe eigenaar, de verkoopprijs en de datum van verkoop.
De VREG bevestigt de registratie van de gegevens, bedoeld in het vorige lid, binnen tien werkdagen aan de nieuwe eigenaar.
Art. 13.De VREG publiceert maandelijks de gemiddelde prijs van de warmtekrachtcertificaten, opgesplitst naargelang die, overeenkomstig artikel 10, aanvaard kunnen worden voor het voldoen aan de certificatenverplichting.
Ze publiceert tevens maandelijks het aantal toegekende warmtekrachtcertificaten.
Ze biedt tevens, op een algemeen toegankelijke manier, de mogelijkheid aan om het aanbod van en de vraag naar warmtekrachtcertificaten bekend te maken. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 14.In artikel 3, § 4, van het Besluit Kwalitatieve WKK, worden de woorden « nominaal vermogen » vervangen door de woorden « nominale spanning ».
Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 5 maart 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, G. BOSSUYT