Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 04 december 2015
gepubliceerd op 23 december 2015

Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 en van diverse besluiten wat betreft technische aanpassingen en archeologie en houdende vaststelling van lijst van aangeduide erkende archeologen

bron
vlaamse overheid
numac
2015036557
pub.
23/12/2015
prom.
04/12/2015
ELI
eli/besluit/2015/12/04/2015036557/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 DECEMBER 2015. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 en van diverse besluiten wat betreft technische aanpassingen en archeologie en houdende vaststelling van lijst van aangeduide erkende archeologen


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, artikel 18;

Gelet op het Kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, artikel 6, § 2;

Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 4.2.3, 4.7.13, tweede lid en artikel 4.7.16, § 1;

Gelet op het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, artikel 3.5.1, tweede lid, artikel 3.6.1, tweede lid, 2°, artikel 5.2.1, derde lid, artikel 5.2.2, 5.2.3, 5.3.1, 5.4.1, derde lid, 1° en vierde lid, artikel 5.4.6, § 1, derde lid en § 3, artikel 5.4.8, derde lid, artikel 5.4.9, tweede lid, artikel 5.4.9, vierde lid, artikel 5.4.10, 5.4.12, tweede lid, artikel 5.4.13, tweede lid, artikel 5.4.14, 5.4.16, derde lid, artikel 5.4.17, tweede lid, artikel 5.4.17, vierde lid, artikel 5.4.18, artikel 5.4.21, tweede en derde lid, artikel 5.5.3, § 1, derde lid en § 2, artikel 5.5.4, eerste, vierde en vijfde lid, artikel 6.4.4, § 1, artikel 6.4.6, vierde lid, artikel 6.4.8, tweede en vierde lid, artikel 8.1.1, § 1, vierde lid, en § 2, derde lid, artikel 10.1.1, tweede lid, artikel 10.2.1, 10.2.2, tweede lid, artikel 10.3.3, tweede lid, artikel 10.3.5, 12.3.14, 12.3.20, 12.4.1 en 12.4.2;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 1994 houdende aanwijzing van de besturen en openbare instellingen die advies geven over gemeentelijke plannen van aanleg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is;

Gelet op het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014, artikel 14;

Gelet op het ministerieel besluit van 13 september 2011 tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium;

Gelet op omzendbrief ML/977/3 van 6 februari 1978 betreffende het herkenningsteken dat kan aangebracht worden aan de bij koninklijk besluit beschermde monumenten;

Gelet op omzendbrief ML/9 van 5 oktober 1984 betreffende de beteugeling van misdrijven inzake monumenten- en landschapszorg;

Gelet op omzendbrief ML/2 van 27 maart 1985 betreffende de spoedprocedure voor de subsidiëring van werken aan beschermde monumenten;

Gelet op omzendbrief ML/6 van 17 juni 1993 betreffende de restauratiepremie voor werken aan beschermde monumenten ondernomen door of op initiatief van regionale of lokale besturen;

Gelet op omzendbrief ML/9 van 6 april 1998 betreffende de problematiek rond verwaarlozing, verval en sloping;

Gelet op omzendbrief ML/11 van 19 november 2002 betreffende de kerkverwarming van beschermde monumenten;

Gelet op omzendbrief ML/12 van 3 juni 2011 betreffende de restauratiepremie voor beveiligingswerken aan beschermde monumenten;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 juni 2015;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 juli 2015;

Gelet op advies 58.357/1 van de Raad van State, gegeven op 24 november 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed en de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014

Artikel 1.In artikel 2 van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 8° wordt de zinsnede "vennootschappen" vervangen door het woord "rechtspersonen";2° in punt 10° wordt het woord "erfgoedpremie" vervangen door de woorden "erfgoed- of onderzoekspremie";3° in punt 20° worden tussen het woord "op" en het woord "regelmatige" de woorden "exemplarische wijze en op" ingevoegd en worden tussen het woord "doel" en het woord "op" de woorden "het grote publiek" ingevoegd;4° in punt 20° worden de woorden "in overeenstemming met de door de minister vastgestelde richtlijnen van publieksgerichte erfgoedontsluiting en dat uitdrukkelijk als dusdanig erkend" vervangen door de zinsnede "waarbij het integraal benaderd wordt, en waarvan de erkenning vermeld"; 5° er wordt een punt 22° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "22° /1 premie voor buitensporige opgravingskosten: de premie ter financiering van de buitensporige directe kosten van de verplichte en al uitgevoerde archeologische opgraving, zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota of de bekrachtigde nota ter uitvoering van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;"; 6° punt 23° wordt opgeheven.

Art. 2.Artikel 3.5.1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 3.5.1 Een aanvraag tot aanduiding als erkende archeoloog is ontvankelijk als de aanvrager een overzicht indient van alle verslagen die hij moet indienen overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium nadat aan hem een vergunning is verleend als vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium. In het overzicht motiveert de aanvrager, in voorkomend geval, waarom hij bepaalde verslagen nog niet heeft ingediend.".

Art. 3.Aan artikel 3.5.2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt: "7° niet geschorst zijn of in het laatste jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van een erkenning wegens het niet naleven van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit of de code van goede praktijk.".

Art. 4.Aan artikel 3.5.3, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt: "8° niet geschorst zijn of in het laatste jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van een erkenning wegens het niet naleven van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit of de code van goede praktijk.".

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3.5.7/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 3.5.7/1. In het kader van de opvolging van de aanduiding als erkende archeoloog moet de erkende archeoloog: 1° alle wijzigingen die betrekking hebben op de erkenningsvoorwaarden, onverwijld met een beveiligde zending melden aan het agentschap;2° bij de uitvoering van veldwerk altijd een kopie van zijn legitimatiebewijs van erkende archeoloog kunnen voorleggen;3° archeologisch onderzoek altijd uitvoeren overeenkomstig de bepalingen van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit en de code van goede praktijk;4° als het een natuurlijk persoon is, blijven beschikken over een archeologische opgravingservaring van minimaal een jaar gedurende vijf jaar; 5° als het een rechtspersoon is, blijven beschikken over minstens één erkende archeoloog die beschikt over een opgravingservaring van minstens drie jaar gedurende tien jaar.".

Art. 6.In artikel 3.5.9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° worden de woorden "of dit besluit" vervangen door de zinsnede ", dit besluit of de code van goede praktijk"; 2° er wordt een punt 5° toegevoegd dat luidt als volgt: "5° of de voorwaarden voor de opvolging van de aanduiding niet naleeft.".

Art. 7.Aan artikel 3.6.1 van hetzelfde besluit wordt een punt 4° toegevoegd dat luidt als volgt: "4° niet geschorst zijn of in het laatste jaar het voorwerp hebben uitgemaakt van een intrekking van een erkenning wegens het niet naleven van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit of de code van goede praktijk.".

Art. 8.In artikel 3.6.6, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden "en dit besluit" vervangen door de zinsnede ", dit besluit en de code van goede praktijk".

Art. 9.Aan artikel 3.6.8, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "of dit besluit" vervangen door de zinsnede ", dit besluit of de code van goede praktijk".

Art. 10.In artikel 3.6.9, vierde lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "archeoloog" vervangen door het woord "metaaldetectorist".

Art. 11.In hoofdstuk 5 van hetzelfde besluit worden een artikel 5.1.1 tot en met 5.6.4 ingevoegd, die luiden als volgt: "Afdeling 1. - Toevalsvondsten Art. 5.1.1. De zakelijkrechthouder en de gebruiker van een onroerend goed kunnen een vergoeding vorderen voor schade ten gevolge van de verlenging van de termijn van tien dagen, vermeld in artikel 5.1.4, vijfde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

De vergoeding wordt berekend op basis van de aangetoonde schade die ontstaan is vanaf de eenendertigste dag na de aangifte van de toevalsvondst bij het agentschap.

Het agentschap stelt die vergoeding vast en keert ze uit. Bij betwisting stelt de bevoegde rechtbank de vergoeding vast.

De zakelijkrechthouder en de gebruiker kunnen geen aanspraak maken op een vergoeding als ze zich niet hebben gehouden aan de verplichtingen, vermeld in artikel 5.1.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

Art. 5.1.2. De aanvraag van een vergoeding wordt schriftelijk ingediend bij het agentschap. De aanvraag bevat minstens: 1° de naam en het adres van de aanvrager;2° de locatie van het archeologisch onderzoek;3° de omschrijving van de schade;4° de raming van de schade met de nodige bewijsstukken. Afdeling 2. - Verplichtingen zakelijkrechthouders en gebruikers

van archeologische artefacten en archeologische ensembles Art. 5.2.1. § 1. Het agentschap houdt een register van bewaarplaatsen, zakelijkrechthouders en gebruikers van archeologische artefacten en archeologische ensembles bij. Als de zakelijkrechthouder of de gebruiker een publiekrechtelijk rechtspersoon of een erkend onroerenderfgoeddepot is, worden de gegevens van de zakelijkrechthouder of de gebruiker publiek bekendgemaakt.

De minister kan de nadere vormvereisten voor het register, vermeld in het eerste lid, bepalen. § 2. Iedereen die een archeologisch artefact of archeologisch ensemble wetenschappelijk wil onderzoeken, maakt die intentie schriftelijk bekend aan het agentschap, waarbij minstens de volgende gegevens worden vermeld: 1° de contactgegevens van de verzoeker;2° de omschrijving van het gewenste wetenschappelijk onderzoek. Het agentschap bezorgt de intentie, vermeld in het eerste lid, aan de zakelijkrechthouder of de gebruiker van het archeologisch artefact of het archeologisch ensemble, die na de beoordeling van de intentie contact opneemt met de verzoeker.

Als de gegevens van de zakelijkrechthouder of de gebruiker publiek beschikbaar zijn in het register, maakt de verzoeker, in afwijking van het eerste lid, zijn intentie rechtstreeks schriftelijk bekend aan de zakelijkrechthouder of de gebruiker, die na de beoordeling van de intentie contact opneemt met de verzoeker.

Art. 5.2.2. Het agentschap stelt op zijn website een formulier ter beschikking om de wijziging van de bewaarplaats van een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble te melden.

Art. 5.2.3. Het agentschap stelt op zijn website een formulier ter beschikking voor de melding van het voornemen om een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble buiten het Vlaamse Gewest te brengen.

De zakelijkrechthouder of de gebruiker van een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble wordt vrijgesteld van de melding van het voornemen om het buiten het Vlaamse Gewest te brengen als vermeld in artikel 5.2.3 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, als het zich maximaal vijf jaar buiten het Vlaamse Gewest zal bevinden en als het buiten het Vlaamse Gewest gebracht wordt wegens educatieve, wetenschappelijke of conservatiedoeleinden en als daarvoor een schriftelijke overeenkomst wordt gesloten. De schriftelijke overeenkomst kan meermaals voor een periode van maximaal vijf jaar worden hernieuwd. Bij hernieuwing van de overeenkomst is evenmin een melding nodig.

Art. 5.2.4. Met behoud van de toepassing van de verplichtingen, vermeld in artikel 5.1.1 en 5.2.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, is de zakelijkrechthouder of de gebruiker van een archeologisch artefact of een archeologisch ensemble dat tot stand is gekomen voor 1 januari 2016, vrijgesteld van de verplichtingen, vermeld in artikel 5.2.2 en 5.2.3 van het voormelde decreet.

In afwijking van het eerste lid moeten erkende onroerenderfgoeddepots waaraan het beheer van archeologische artefacten en archeologische ensembles is toevertrouwd, ook voor archeologische artefacten en archeologische ensembles die tot stand zijn gekomen voor 1 januari 2016, maar in het depot opgenomen werden na deze datum, de nodige meldingen doen overeenkomstig artikel 5.2.2 en 5.2.3 van dit besluit. Afdeling 4. - Archeologisch onderzoek bij vergunningsplichtige

ingrepen in de bodem Onderafdeling 2. - Verplichtingen aangestelde erkende archeoloog - Archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem Art. 5.4.2. Na vooronderzoek zonder ingreep in de bodem moet geen vooronderzoek met ingreep in de bodem volgen, indien het vooronderzoek zonder ingreep in de bodem voldoende informatie genereert om een archeologienota of nota op te maken die voldoet aan de bepalingen daarover in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit en de code van goede praktijk.

Art. 5.4.3. De melding van het voornemen om een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren bevat, naast de gegevens, vermeld in artikel 5.4.6, § 1, tweede lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, minstens de volgende bijkomende gegevens: 1° de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem;2° de doelstellingen en de te beantwoorden onderzoeksvragen van het vooronderzoek met ingreep in de bodem;3° de plannen, kaarten en foto's die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de melding. Art. 5.4.4. Als het agentschap of, in voorkomend geval, de erkende onroerenderfgoedgemeente het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan de initiatiefnemer of de daartoe door hem aangestelde erkende archeoloog een georganiseerd administratief beroep instellen bij de minister volgens de procedure, vermeld in afdeling 6.

Onderafdeling 3. - Verplichtingen aangestelde erkende archeoloog - Indienen archeologienota Art. 5.4.5. De archeologienota, opgemaakt overeenkomstig artikel 5.4.8 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, bevat, naast de gegevens, vermeld in het voormelde artikel, minstens de volgende bijkomende gegevens: 1° de naam en het adres van de initiatiefnemer;2° het erkenningsnummer van de erkende archeoloog;3° de woonplaats of maatschappelijke zetel van de erkende archeoloog;4° de aanleiding voor het archeologisch vooronderzoek;5° de doelstellingen en de te beantwoorden onderzoeksvragen van het archeologisch vooronderzoek;6° de uitvoeringswijze van het archeologisch vooronderzoek;7° de naam van de andere personen dan de erkende archeoloog die bij het archeologisch vooronderzoek betrokken zijn;8° de resultaten van het archeologisch vooronderzoek, overeenkomstig de bepalingen daarover in de code van goede praktijk;9° de volgende gegevens van de zakelijkrechthouder en de gebruiker van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek, of, in geval van rechtspersonen, de volgende gegevens van de gemandateerden: a) de naam;b) het adres;c) het rijksregisternummer of een ander uniek nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen;10° de bewaarplaats van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek;11° plannen, kaarten, tekeningen, foto's, lijsten, formulieren en ander illustratief materiaal, noodzakelijk voor een goed begrip van de archeologienota. Art. 5.4.6. De archeologienota, opgemaakt overeenkomstig artikel 5.4.5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 bevat, naast de gegevens bepaald in artikel 5.4.12, eerste lid, van het voormelde decreet, minstens de volgende bijkomende gegevens: 1° de aanleiding voor het archeologisch vooronderzoek;2° de doelstellingen en de te beantwoorden onderzoeksvragen van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem;3° de uitvoeringswijze van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem;4° een gegeorefereerd plan waarop de betrokken percelen, de precieze plaats van het archeologisch vooronderzoek en de geplande werken nauwkeurig worden afgelijnd;5° de naam van de andere personen dan de erkende archeoloog die bij het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem betrokken zijn;6° de resultaten van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem, overeenkomstig de bepalingen daarover in de code van goede praktijk;7° de volgende gegevens van de zakelijkrechthouder en de gebruiker van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem, of, in geval van rechtspersonen, de volgende gegevens van de gemandateerden: a) de naam;b) het adres;c) het rijksregisternummer of een ander uniek nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen;8° de bewaarplaats van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem;9° plannen, kaarten, tekeningen, foto's, lijsten, formulieren en ander illustratief materiaal, noodzakelijk voor een goed begrip van de archeologienota. Art. 5.4.7. Als het agentschap de archeologienota weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan de initiatiefnemer of de daartoe door hem aangestelde erkende archeoloog een georganiseerd administratief beroep instellen bij de minister volgens de procedure, vermeld in afdeling 6.

Onderafdeling 4. - Verplichtingen aangestelde erkende archeoloog - Uitvoeren bekrachtigde archeologienota Art. 5.4.8. De erkende archeoloog meldt de aanvang van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, vermeld in artikel 5.4.14 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, schriftelijk en minstens drie dagen op voorhand.

Onderafdeling 5. - Verplichtingen aangestelde erkende archeoloog - Indienen nota Art. 5.4.9. De nota, opgemaakt overeenkomstig artikel 5.4.16 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, bevat, naast de gegevens, vermeld in het voormelde artikel, de volgende bijkomende gegevens: 1° de naam en het adres van de initiatiefnemer;2° het erkenningsnummer van de erkende archeoloog;3° de woonplaats of maatschappelijke zetel van de erkende archeoloog;4° een gegeorefereerd plan waarop de betrokken percelen, de precieze plaats van het archeologisch vooronderzoek en de geplande werken nauwkeurig worden afgelijnd;5° de aanleiding voor het archeologisch vooronderzoek;6° de doelstellingen en de te beantwoorden onderzoeksvragen van het archeologisch vooronderzoek;7° de uitvoeringswijze van het archeologisch vooronderzoek;8° de naam van de andere personen dan de erkende archeoloog die bij het archeologisch vooronderzoek betrokken zijn;9° de resultaten van het archeologisch vooronderzoek, overeenkomstig de bepalingen daarover in de code van goede praktijk;10° de volgende gegevens van de zakelijkrechthouder en de gebruiker van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek, of, in geval van rechtspersonen, de volgende gegevens van de gemandateerden: a) de naam;b) het adres;c) het rijksregisternummer of een ander uniek nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen;11° de bewaarplaats van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek;12° plannen, kaarten, tekeningen, foto's, lijsten, formulieren en ander illustratief materiaal, noodzakelijk voor een goed begrip van de archeologienota. Art. 5.4.10. Als het agentschap de nota weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan de initiatiefnemer of de daartoe door hem aangestelde erkende archeoloog een georganiseerd administratief beroep instellen bij de minister volgens de procedure, vermeld in afdeling 6.

Onderafdeling 6. - Verplichtingen vergunningsverlener - Afwijkende vergunde werken Art. 5.4.11. Als de ingreep in de bodem van de vergunde werken afwijkt van de ingreep in de bodem van de werken, omschreven in de bekrachtigde archeologienota, geldt de bekrachtigde archeologienota niet als toelating voor de maatregelen die erin omschreven zijn. In voorkomend geval geldt de procedure overeenkomstig artikel 5.4.16 tot en met artikel 5.4.21 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

Onderafdeling 7. - Verplichtingen aangestelde erkende archeoloog - Melding aanvang archeologische opgraving Art. 5.4.12. De melding van de aanvang van de archeologische opgraving, vermeld in artikel 5.4.10 en 5.4.18 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, wordt minstens drie dagen op voorhand schriftelijk gedaan.

Onderafdeling 8. - Ontsluiting en publicatie Art. 5.4.13. Het agentschap bezorgt de bekrachtigde archeologienota en de bekrachtigde nota in voorkomend geval aan de erkende onroerenderfgoedgemeente en de erkende intergemeentelijke onroerenderfgoeddienst. Het agentschap stelt de resultaten van het archeologisch vooronderzoek publiek beschikbaar op zijn website.

Art. 5.4.14. De erkende archeoloog publiceert het eindverslag, vermeld in artikel 5.4.21 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, binnen zes maanden nadat hij het bezorgd heeft aan het agentschap. Het eindverslag dat de erkende archeoloog publiceert, is identiek aan het eindverslag dat hij aan het agentschap heeft bezorgd, met uitzondering van de privacy- en bedrijfsgevoelige informatie.

Art. 5.4.15. Het agentschap ontsluit de eindverslagen digitaal op zijn website. Afdeling 5. - Archeologisch onderzoek met het oog op wetenschappelijke

vraagstellingen Art. 5.5.1. De aanvraag tot toelating om een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of een archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uit te voeren, bevat, naast de gegevens, vermeld in artikel 5.5.3 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, minstens de volgende bijkomende gegevens: 1° een samenvatting van de resultaten van het al uitgevoerde archeologisch vooronderzoek;2° de competenties waarover de uitvoerders van het archeologisch vooronderzoek of de archeologische opgraving beschikken;3° een gemotiveerd voorstel over het bewaren of deponeren van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of de archeologische opgraving;4° de plannen, kaarten en foto's, die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de aanvraag tot toelating. Art. 5.5.2. De erkende archeoloog bezorgt de aanvraag tot toelating om een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of een archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uit te voeren, schriftelijk en met een beveiligde zending aan het agentschap.

Art. 5.5.3. Het agentschap neemt een beslissing over de aanvraag tot toelating binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Als geen beslissing is genomen binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt de toelating geacht te zijn goedgekeurd.

Het agentschap bezorgt de gemotiveerde beslissing of de kennisgeving van de stilzwijgende beslissing met een beveiligde zending aan de erkende archeoloog. De gemotiveerde beslissing vermeldt de voorwaarden die van toepassing zijn.

De toelating wordt verleend voor een termijn van maximaal twee jaar, die ingaat op de dag na de datum van de beslissing of het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid. Een afschrift van de toelating of de kennisgeving van de stilzwijgende beslissing is tijdens de uitvoering van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of de archeologische opgraving ter beschikking op het terrein in kwestie.

Art. 5.5.4. Met toepassing van artikel 5.1.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en in afwijking van artikel 5.5.1 tot en met artikel 5.5.3, van dit besluit geldt voor archeologische vooronderzoeken met ingreep in de bodem en archeologische opgravingen die volgen op een toevalsvondst en uitgevoerd worden door het agentschap, een onmiddellijke toelating.

Art. 5.5.5. Als het agentschap de toelating om een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of een archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen uit te voeren, weigert of er voorwaarden aan koppelt, kan de erkende archeoloog een georganiseerd administratief beroep instellen bij de minister volgens de procedure, vermeld in afdeling 6.

Art. 5.5.6. De melding van de aanvang van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem en de archeologische opgraving, vermeld in artikel 5.5.4, eerste lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, wordt minstens drie dagen op voorhand schriftelijk gedaan.

Art. 5.5.7. De erkende archeoloog publiceert het eindverslag, vermeld in artikel 5.5.4, derde en vierde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, binnen zes maanden nadat hij het bezorgd heeft aan het agentschap. Het eindverslag dat de erkende archeoloog publiceert, is identiek aan het eindverslag dat hij aan het agentschap heeft bezorgd, met uitzondering van de privacy- en bedrijfsgevoelige informatie.

Art. 5.5.8. Het agentschap ontsluit de eindverslagen digitaal op zijn website. Afdeling 6. - Beroepsprocedure

Art. 5.6.1. Het beroepschrift wordt met een beveiligde zending ingediend binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de kennisgeving van de beslissing van het agentschap of, in voorkomend geval, van de erkende onroerenderfgoedgemeente over: 1° de weigering van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of het koppelen van voorwaarden daaraan;2° de weigering van de bekrachtiging van de archeologienota of het koppelen van voorwaarden daaraan;3° de weigering van de bekrachtiging van de nota of het koppelen van voorwaarden daaraan;4° de weigering van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem of de archeologische opgraving met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen of het koppelen van voorwaarden daaraan. Het beroepschrift bestaat minstens uit een gemotiveerd verzoekschrift met vermelding van de datum en het referentienummer van de bestreden beslissing.

Het beroepschrift wordt gedagtekend en ondertekend door de indiener van het beroep of door zijn raadsman. Als de woonplaatskeuze wordt gedaan bij de raadsman van de indiener van het beroep, wordt dat ook in het beroepschrift aangegeven.

De indiener van het beroep kan bij het beroepschrift de bewijsstukken voegen die hij nodig acht. De bewijsstukken worden door de indiener van het beroep gebundeld en op een inventaris ingeschreven.

Art. 5.6.2. De minister gaat na of voldaan is aan alle voorwaarden, vermeld in artikel 5.6.1, en of de dossiergegevens een onderzoek ten gronde toelaten.

Als het beroepschrift onvolledig is, kan de minister binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de datum van de indiening van het beroep, de beroepsindiener met een beveiligde zending vragen om de ontbrekende gegevens of documenten bij het beroep te voegen, en de termijn bepalen waarin dat moet gebeuren.

Als de beroepsindiener nalaat de ontbrekende gegevens of documenten binnen de termijn, vermeld in het tweede lid, bij het beroepschrift te voegen, wordt het beroep als onvolledig beschouwd.

Art. 5.6.3. De minister kan over het beroepschrift het advies van de Commissie inwinnen.

De Commissie beschikt over een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de datum van de ontvangst van de adviesvraag om over het beroep een advies uit te brengen. Als er niet tijdig advies wordt verleend, wordt aan de adviesvraag voorbijgegaan.

Art. 5.6.4. De minister beslist over het beroep binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.

Als geen beslissing wordt genomen binnen de toepasselijke vervaltermijn, wordt het beroep geacht te zijn afgewezen. De beslissing wordt onverwijld met een beveiligde zending bezorgd aan de erkende archeoloog.".

Art. 12.In hetzelfde besluit worden een hoofdstuk 5, afdeling 3 en een afdeling 4, onderafdeling 1 ingevoegd, die luiden als volgt: "Afdeling 3. - Code van goede praktijk Art. 5.3.1. De minister stelt een code van goede praktijk vast voor de uitvoering van en de rapportering over archeologisch vooronderzoek en archeologische opgravingen en voor het gebruik van metaaldetectoren als vermeld in artikel 5.3.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013. Afdeling 4. - Archeologisch onderzoek bij vergunningsplichtige

ingrepen in de bodem Onderafdeling 1. - Gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt Art. 5.4.1. De minister stelt, na mededeling aan de Vlaamse Regering, de gebieden vast waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, vermeld in artikel 5.4.1, derde lid, 1°, en artikel 5.4.2, derde lid, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

De gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, worden vastgesteld als een gegeorefereerd plan waarop die gebieden nauwkeurig worden aangeduid. Dat gegeorefereerd plan wordt publiek toegankelijk gemaakt op een GIS-laag op een website van het agentschap.

In het eerste en tweede lid wordt verstaan onder gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt: de gebieden waar op basis van waarnemingen en wetenschappelijke argumenten onderbouwd kan worden dat ze met hoge waarschijnlijkheid geen archeologische waarde hebben.".

Art. 13.In artikel 6.2.5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt punt 1° opgeheven; 2° er worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: "Als voor de handelingen, vermeld in het eerste lid, ook een toelating vereist is omwille van een bescherming als monument, cultuurhistorisch landschap of archeologische site, geldt de meldingsprocedure, vermeld in artikel 6.3.12, niet.

Voor de hele of gedeeltelijke sloop, het optrekken, het plaatsen of het herbouwen van een gebouw of een constructie in een beschermd stads- of dorpsgezicht moet een toelating gevraagd worden overeenkomstig artikel 6.3.2 tot en met 6.3.11.".

Art. 14.In artikel 6.3.5, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt tussen de woorden "waarop de" en het woord "aanvraag" het woord "volledige" ingevoegd.

Art. 15.In artikel 6.3.6 van hetzelfde besluit worden de woorden "het eerste lid" vervangen door de zinsnede "artikel 6.3.5, eerste lid".

Art. 16.In artikel 6.3.7 van hetzelfde besluit worden tussen het woord "een" en het woord "toelating" de woorden "uitdrukkelijke of stilzwijgende" ingevoegd.

Art. 17.In artikel 6.3.12, eerste lid, van hetzelfde besluit worden tussen de zinsnede "6.2.5" en de zinsnede ", wordt" de woorden "of het beschermingsbesluit" ingevoegd.

Art. 18.In artikel 6.3.14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het woord "dertig" wordt vervangen door het woord "vijftien"; 2° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: "de dag na de datum waarop de personen of instanties, vermeld in artikel 6.3.6 en 6.3.7, eerste lid, 2°, het afschrift van de bestreden beslissing of de mededeling ontvangen;"; 3° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: "de dag na de eerste dag van de aanplakking van de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 6.3.7, eerste lid, 1°, in de overige gevallen."; 4° punt 3° wordt opgeheven.

Art. 19.In artikel 6.3.16 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Het beroepschrift bestaat minstens uit een gemotiveerd verzoekschrift met vermelding van de datum en het referentienummer van de bestreden beslissing en in voorkomend geval de datum van aanplakking.".

Art. 20.In artikel 6.3.22 van hetzelfde besluit worden de woorden "afschrift van de toelating" vervangen door de woorden "mededeling die te kennen geeft dat de toelating is verleend".

Art. 21.Aan hoofdstuk 6 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 8, die bestaat uit een artikel 6.8.1, toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 8. - Informatieplicht met betrekking tot publiciteit Art. 6.8.1. De publiciteit, zowel in digitale als papieren vorm, die verbonden is aan de situaties, vermeld in artikel 6.4.8 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, bevat de volgende gegevens: 1° de vermelding dat het gaat om een beschermd monument, beschermd landschap, beschermd cultuurhistorisch landschap, beschermd stadsgezicht, beschermd dorpsgezicht, beschermde archeologische site, beschermde archeologische zone of een beschermd archeologisch monument; 2° de vermelding "voor meer informatie over de rechtsgevolgen, ga naar www.onroerenderfgoed.be";

Als het publiciteitsmedium het gebruik van een beperkte hoeveelheid informatie veronderstelt, kan er gebruikgemaakt worden van de verkorte vermelding "beschermd (info: www.onroerenderfgoed.be)".".

Art. 22.Aan artikel 8.1.4 van hetzelfde besluit waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 2. In voorkomend geval wordt in een afzonderlijk deel van het beheersplan aangetoond dat voldaan is aan de voorwaarden van open erfgoed, vermeld in artikel 8.4.1.

Als het aangewezen is om af te wijken van de openstellingsvoorwaarden, vermeld in artikel 8.4.1, 5°, wordt in dat onderdeel van het beheersplan een motivatie daarvoor opgenomen.".

Art. 23.In artikel 8.1.10 van hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Het beroepschrift bestaat minstens uit een gemotiveerd verzoekschrift met vermelding van de datum en het referentienummer van de bestreden beslissing.".

Art. 24.Aan hoofdstuk 8 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 3 toegevoegd, waarvan het opschrift luidt als volgt: "Afdeling 3. - Geïntegreerde beheersplannen".

Art. 25.Aan hoofdstuk 8 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 4, die bestaat uit artikel 8.4.1 en 8.4.2 toegevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 4. - Open Erfgoed Art. 8.4.1. Een beschermd goed, een erfgoedlandschap, of een deel ervan dat een op zichzelf staand geheel vormt, kan erkend worden als open erfgoed als het aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° het goed wordt op een (inter)actieve en sprekende manier ontsloten;2° de openstelling geeft de bezoeker inzicht in de erfgoedwaarden, -kenmerken en -elementen van het goed in hun maatschappelijke context;3° de openstelling richt zich op minstens twee verschillende doelgroepen;4° de openstelling is exemplarisch voor Vlaanderen of een ruimer gebied op de volgende vlakken: a) de ontsluiting van de erfgoedwaarden van het goed;b) het gebruik van innovatieve ontsluitingstechnieken;c) het beheer van de site;d) de publiekswerking en de publiciteit errond;5° het goed wordt gedurende een periode van tien jaar minstens vijftig dagen en driehonderd uur per jaar opengesteld.Die periode begint te lopen de dag na ontvangst van het verzoek tot uitbetaling van het saldo van de erfgoedpremie die op grond van de erkenning als open erfgoed is toegekend. In de beslissing waarbij het beheersplan wordt goedgekeurd, kunnen afwijkende openstellingsperiodes worden opgenomen; 6° het goed is, in de mate dat de verplichtingen van de bescherming dat toelaten, integraal toegankelijk voor bezoekers.Daarvoor moet een advies over de toegankelijkheid gevraagd worden aan de instantie die erkend is door de Vlaamse Regering; 7° de openstelling mag niet leiden tot verlies of beschadiging van erfgoedwaarden.Als dat nodig is, wordt er in flankerende maatregelen voorzien om dat risico te vermijden of te beperken, of om de negatieve gevolgen teniet te doen; 8° het goed maakt deel uit van een netwerk dat specifiek gericht is op erfgoedontsluiting. Art. 8.4.2. Een goed wordt erkend als open erfgoed samen met de goedkeuring van een beheersplan door het agentschap.

Daarvoor wordt in het ontwerp van het beheersplan een afzonderlijk deel opgenomen, waarin aangetoond wordt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8.4.1.

Het agentschap kan over de erkenning als open erfgoed het advies van de Commissie inwinnen.".

Art. 26.In artikel 10.2.8 van hetzelfde besluit worden de woorden "of zijn gemachtigde" opgeheven.

Art. 27.In artikel 11.1.1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "het beheer van of werkzaamheden" telkens vervangen door de zinsnede "beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten".

Art. 28.In artikel 11.2.11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, 2°, wordt het woord "gebouwen" vervangen door de woorden "beschermde goederen";2° aan het eerste lid, 2°, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: "Als het gebouw bestemd is voor de eredienst, moet ook voldaan worden aan de voorwaarden, vermeld in punt 1°."; 3° in het eerste lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt: "3° open erfgoed.De beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten moeten passen in de realisatie van de erkenning als open erfgoed, vermeld in artikel 8.4.1 en 8.4.2. De openstelling moet gerealiseerd worden conform het goedgekeurde beheersplan."; 4° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: "Een premienemer die een erfgoedpremie van 80% aanvraagt voor het behoud of de herwaardering van open erfgoed, gaat het engagement aan om gedurende minstens tien jaar die ingaat op de dag na de ontvangst van het verzoek tot uitbetaling van het saldo van de erfgoedpremie die met toepassing van het eerste lid, 3°, is toegekend, te voldoen aan de specifieke bepalingen over open erfgoed in het goedgekeurde beheersplan."; 5° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt: "Als het saldo van de erfgoedpremie niet binnen redelijke termijnen kan worden opgevraagd door overmacht, kan het agentschap uitzonderlijk een andere startdatum van de periode van tien jaar bepalen.De premienemer richt daarvoor een gemotiveerd verzoek aan het agentschap dat in voorkomend geval gestaafd wordt met bewijsstukken. In dat verzoek doet de premienemer een redelijk en gemotiveerd voorstel voor de startdatum van de periode van tien jaar."; 6° het zesde lid wordt vervangen door wat volgt: "In geval van onderwijsgebouwen, erkend als open erfgoed, komen beheersmaatregelen, werkzaamheden en diensten niet in aanmerking voor de verhoogde erfgoedpremie van 80%.".

Art. 29.Artikel 11.2.12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 11.2.12. Als de premienemer kan aantonen dat hij de btw niet kan recupereren dan wordt de erfgoedpremie berekend op de aanvaarde kostenraming, inclusief btw.".

Art. 30.Aan artikel 11.2.13 van hetzelfde besluit wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt: "Een cumulatie van een erfgoedpremie aangevraagd volgens de standaardprocedure, een erfgoedpremie aangevraagd volgens de bijzondere procedure, een onderzoekspremie of een premie voor buitensporige opgravingskosten voor eenzelfde beheersmaatregel, werk, dienst of verplicht uit te voeren archeologische opgraving aan of in eenzelfde beschermd goed is uitgesloten.".

Art. 31.In artikel 11.2.18, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 4° opgeheven.

Art. 32.Artikel 11.2.19 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 11.2.19. § 1. De aanvraag van een erfgoedpremie volgens de standaardprocedure kan gelijktijdig ingediend worden met de aanvraag van de toelating voor de beheersmaatregelen, werkzaamheden, diensten of handelingen. Het agentschap stelt hiervoor op de website een gecombineerd aanvraagformulier ter beschikking. Een dergelijke gecombineerde aanvraag wordt ingediend bij het agentschap of, in voorkomend geval, bij de erkende onroerenderfgoedgemeente. § 2. Als de aanvraag wordt ingediend bij het agentschap, dan wordt de behandelingstermijn, vermeld in artikel 6.3.5, eerste lid, verlengd tot negentig dagen en geldt de vastlegging van de erfgoedpremie, vermeld in artikel 11.2.20, als toelating voor de aangevraagde beheersmaatregelen, werkzaamheden, diensten of handelingen. § 3. Als de aanvraag wordt ingediend bij de erkende onroerenderfgoedgemeente, stuurt de onroerenderfgoedgemeente een kopie van de aanvraag en de bijhorende stukken door naar het agentschap binnen een termijn van vijf dagen, die ingaat de dag na de ontvangst ervan.".

Art. 33.Artikel 11.2.29 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 11.2.29. § 1. De aanvraag van een erfgoedpremie volgens de bijzondere procedure kan gelijktijdig ingediend worden met de aanvraag van de toelating voor de beheersmaatregelen, werkzaamheden, diensten of handelingen. Het agentschap stelt hiervoor op de website een gecombineerd aanvraagformulier ter beschikking. Een dergelijke gecombineerde aanvraag wordt ingediend bij het agentschap of, in voorkomend geval, bij de erkende onroerenderfgoedgemeente. § 2. Als de aanvraag wordt ingediend bij het agentschap, dan wordt de behandelingstermijn, vermeld in artikel 6.3.5, eerste lid, verlengd tot negentig dagen en geldt de beslissing, vermeld in artikel 11.2.30, waarbij de premieaanvraag ontvankelijk wordt verklaard als toelating voor de aangevraagde beheersmaatregelen, werkzaamheden, diensten of handelingen. § 3. Als de aanvraag wordt ingediend bij de erkende onroerenderfgoedgemeente, dan stuurt de onroerenderfgoedgemeente een kopie van de aanvraag en de bijhorende stukken door naar het agentschap binnen vijf dagen vanaf de dag na de ontvangst.".

Art. 34.In artikel 11.2.38, vierde lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "3 en 4" vervangen door de zinsnede "4 en 5".

Art. 35.In artikel 11.3.1, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "een onroerend erfgoed" vervangen door de woorden "onroerend erfgoed".

Art. 36.In artikel 11.3.3 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Als de premienemer kan aantonen dat hij de btw niet kan recupereren dan wordt de onderzoekspremie berekend op de aanvaarde kostenraming, inclusief btw.".

Art. 37.Aan artikel 11.3.4 van hetzelfde besluit wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een cumulatie van een erfgoedpremie aangevraagd volgens de standaardprocedure, een erfgoedpremie aangevraagd volgens de bijzondere procedure, een onderzoekspremie of een premie voor buitensporige opgravingskosten voor eenzelfde beheersmaatregel, werk, dienst of verplicht uit te voeren archeologische opgraving aan of in eenzelfde beschermd goed is uitgesloten.".

Art. 38.In artikel 11.3.5, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 5° opgeheven.

Art. 39.In hoofdstuk 11, afdeling 3, onderafdeling 6, van hetzelfde besluit wordt een artikel 11.3.7/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 11.3.7/1. De beheersmaatregelen, werkzaamheden of diensten waarvoor een onderzoekspremie wordt gevraagd, mogen pas worden gestart na de vastlegging van de premie.".

Art. 40.Artikel 11.3.9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 11.3.9. § 1. De aanvraag van een onderzoekspremie kan gelijktijdig ingediend worden met de aanvraag van de toelating voor de beheersmaatregelen, werkzaamheden, diensten of handelingen waarvoor een onderzoekspremie wordt aangevraagd. Het agentschap stelt hiervoor op de website een gecombineerd aanvraagformulier ter beschikking. Een dergelijke gecombineerde aanvraag wordt ingediend bij het agentschap of, in voorkomend geval, bij de erkende onroerenderfgoedgemeente. § 2. Als de aanvraag wordt ingediend bij het agentschap, dan wordt de behandelingstermijn, vermeld in artikel 6.3.5, eerste lid, verlengd tot negentig dagen en geldt de vastlegging van de onderzoekspremie, vermeld in artikel 11.3.10, als toelating voor de aangevraagde beheersmaatregelen, werkzaamheden, diensten of handelingen. § 3. Als de aanvraag wordt ingediend bij de erkende onroerenderfgoedgemeente, stuurt de onroerenderfgoedgemeente een kopie van de aanvraag en de bijhorende stukken door naar het agentschap binnen een termijn vijf dagen, die ingaat de dag na de ontvangst ervan.".

Art. 41.In artikel 11.4.2, 4°, van hetzelfde besluit worden de woorden "publieksgerichte erfgoedontsluiting" vervangen door het woord "ontsluiting".

Art. 42.Aan hoofdstuk 11 van hetzelfde besluit worden een afdeling 7, die bestaat uit artikel 11.7.1 tot en met 11.7.10 en een afdeling 8, die bestaat uit artikel 11.8.1 tot en met 11.8.12 toegevoegd, die luiden als volgt: "Afdeling 7. - Premie buitensporige opgravingskosten Onderafdeling 1. - Archeologische opgravingen waarvoor geen premie voor buitensporige opgravingskosten wordt toegekend Art. 11.7.1. Er wordt geen premie voor buitensporige opgravingskosten toegekend voor: 1° archeologische opgravingen bij projecten die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet en waarbij een overeenkomst werd gesloten tot eigendomsovergang van een te bouwen, of in aanbouw zijnde huis of appartement, mits het huis of het appartement tot huisvesting of tot beroepsdoeleinden en huisvesting is bestemd en de koper of de opdrachtgever volgens de overeenkomst verplicht is vóór de voltooiing van het gebouw een of meer stortingen te doen; 2° archeologische opgravingen bij projecten die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van opdrachtgevers of verkrijgers wiens werkzaamheid erin bestaat gebouwen op te richten, te laten oprichten of te verwerven, al dan niet om ze onder bezwarende titel te vervreemden; 3° archeologische opgravingen bij projecten die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet, waarbij de opdrachtgevers op regelmatige basis optreden als opdrachtgevers van een bouwproject; 4° archeologische opgravingen bij projecten die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van opdrachtgevers die beschouwd kunnen worden als onderdeel van een groep of een sector die op regelmatige basis optreedt als opdrachtgever van een projecten die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet; 5° archeologische opgravingen waarvoor al een erfgoedpremie of onderzoekspremie is toegekend. In het eerste lid, 3° en 4°, wordt verstaan onder op regelmatige basis optreden als opdrachtgever van een project dat valt onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet: de opdrachtgevers die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag van een premie voor buitensporige opgravingskosten minstens één handeling aangevat hebben die valt onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 en artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

Onderafdeling 2. - Archeologische opgravingen waarvoor een premie voor buitensporige opgravingskosten kan worden aangevraagd Art. 11.7.2. Binnen de perken van de daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten kan een premie voor buitensporige opgravingskosten worden toegekend.

Art. 11.7.3. Een premie voor buitensporige opgravingskosten kan worden toegekend voor archeologische opgravingen bij projecten die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van natuurlijke personen en van kleinschalige ondernemingen of kleinschalige verenigingen.

Om in aanmerking te komen voor een premie voor buitensporige opgravingskosten: 1° moet de archeologische opgraving uitgevoerd zijn overeenkomstig het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit en de omschrijving in de bekrachtigde archeologienota of de bekrachtigde nota;2° mogen de premienemer en de natuurlijke persoon, kleinschalige onderneming of kleinschalige vereniging, vermeld in het eerste lid, de laatste tien jaar bij definitieve gerechtelijke of bestuurlijke beslissing niet schuldig bevonden zijn aan deelname aan een inbreuk of een misdrijf als vermeld in het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, dit besluit of erfgoedwetgeving van een lidstaat van de Europese Unie. In het eerste en tweede lid wordt verstaan onder: 1° kleinschalige onderneming: een onderneming waar minder dan tien personen werken, uitgezonderd seizoensarbeid en piekarbeid, en waarvan de omzet of het jaarlijkse balanstotaal in het boekjaar dat voorafgaat aan het boekjaar waarin de premie wordt aangevraagd, niet meer dan 5 miljoen euro bedraagt;2° kleinschalige vereniging: een vereniging waar minder dan tien personen werken en waarvan de omzet of het jaarlijkse balanstotaal in het boekjaar dat voorafgaat aan het boekjaar waarin de premie wordt aangevraagd, niet meer dan 5 miljoen euro bedraagt. Onderafdeling 3. - Bedrag van de premie voor buitensporige opgravingskosten Art. 11.7.4. § 1. De premie voor buitensporige opgravingskosten wordt berekend door de forfaitaire basiskosten te vermenigvuldigen met de variabelen die overeenstemmen met de aangetroffen toestand, verminderd met de door de minister vastgestelde franchise, en dat bedrag te vermenigvuldigen met 40%. De forfaitaire basiskosten worden uitgedrukt als een bedrag per oppervlakte-eenheid.

De minister stelt de forfaitaire basiskosten, de variabelen en de franchise vast.

In deze paragraaf wordt verstaan onder franchise: de niet-betoelaagbare eerste schijf van de kosten van de verplicht uit te voeren archeologische opgraving. § 2. De premie voor buitensporige opgravingskosten bedraagt maximaal 40.000 euro. § 3. Als de premienemer kan aantonen dat hij de btw niet kan recupereren dan wordt de premie voor buitensporige opgravingskosten berekend op de forfaitaire basiskosten, inclusief btw.

Art. 11.7.5. De archeologische opgraving mag ook gefinancierd worden met andere overheidsbijdragen. De gezamenlijke overheidsbijdragen, met inbegrip van eventuele Europese middelen, kunnen evenwel niet meer bedragen dan het product van de forfaitaire basiskosten en de variabelen die overeenstemmen met de aangetroffen toestand, zoals vastgesteld door de minister.

Onderafdeling 4. - Aantal premies voor buitensporige opgravingskosten per verplicht uit te voeren archeologische opgraving Art. 11.7.6. In het kader van een verplicht uit te voeren archeologische opgraving kan hoogstens één premie voor buitensporige opgravingskosten toegekend worden.

Onderafdeling 5. - Aanvragen van een premie voor buitensporige opgravingskosten Art. 11.7.7. Een premienemer dient de aanvraag voor een premie voor buitensporige opgravingskosten in bij het agentschap.

Het aanvraagdossier bevat een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website van het agentschap.

De minister kan de nadere regels voor de inhoud van het aanvraagdossier bepalen.

Art. 11.7.8. De premie voor buitensporige opgravingskosten kan aangevraagd worden vanaf de indiening van het archeologierapport tot 120 dagen erna.

Onderafdeling 6. - Vastlegging en uitbetaling van de premie voor buitensporige opgravingskosten Art. 11.7.9. Het agentschap onderzoekt de aanvraag inhoudelijk en neemt een beslissing binnen een termijn van negentig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst ervan.

In geval van akkoord wordt de premie voor buitensporige opgravingskosten vastgelegd, waarna een afschrift van dit besluit met een beveiligde zending aan de aanvrager wordt bezorgd en het agentschap overgaat tot de uitbetaling van de premie.

Als de aanvraag onvolledig is of niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, wordt aan de premienemer met een beveiligde zending gemeld waarom de aanvraag wordt geweigerd, en in welke zin het dossier, in voorkomend geval, kan worden aangepast of aangevuld om alsnog voor toekenning en uitbetaling in aanmerking te komen. Een nieuwe aanvraag moet aan die opmerkingen tegemoetkomen en kan overeenkomstig artikel 11.7.7 opnieuw worden ingediend.

Art. 11.7.10. De vastlegging of de uitbetaling van een aangevraagde premie voor buitensporige opgravingskosten zal worden opgeschort als de premienemer tijdens de archeologische opgraving of na afloop ervan beschuldigd wordt van deelname aan een inbreuk of een misdrijf als vermeld in artikel 11.2.2 en 11.2.4, § 1, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

Het recht op een premie voor buitensporige opgravingskosten vervalt definitief als de premienemer bij definitieve gerechtelijke of bestuurlijke beslissing schuldig bevonden wordt aan een deelname aan de inbreuk of het misdrijf, vermeld in het eerste lid. Ten onrechte uitgekeerde bedragen zullen in dat geval ook teruggevorderd worden. Afdeling 8. - Toelage voor een erkend archeologisch solidariteitsfonds

Onderafdeling 1. - Erkenning als archeologisch solidariteitsfonds Art. 11.8.1. De minister sluit met een archeologisch solidariteitsfonds een overeenkomst als vermeld in artikel 10.3.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

De overeenkomst bevat minstens de volgende gegevens: 1° de berekeningswijze van de bijdrage van de leden aan het archeologisch solidariteitsfonds;2° de voorwaarden voor de vergoeding van de leden;3° de doelstellingen van het archeologisch solidariteitsfonds;4° de doelgroep van het archeologisch solidariteitsfonds;5° de duur van de overeenkomst. Art. 11.8.2. De minister erkent overeenkomstig artikel 10.3.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 het archeologisch solidariteitsfonds nadat de overeenkomst, vermeld in artikel 11.8.1 van dit besluit, gesloten is.

Art. 11.8.3. De erkenning gaat in op de datum van het besluit tot erkenning van het archeologisch solidariteitsfonds.

Art. 11.8.4. De erkenning als archeologisch solidariteitsfonds wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. 11.8.5. Een erkenning als archeologisch solidariteitsfonds is van onbepaalde duur en geldt zolang aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 10.3.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, voldaan wordt.

Onderafdeling 2. - De betoelaging van erkende archeologische solidariteitsfondsen Art. 11.8.6. De minister kan overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en binnen de perken van de daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten een toelage toekennen aan een erkend archeologisch solidariteitsfonds.

Art. 11.8.7. Een erkend archeologisch solidariteitsfonds kan daarvoor bij het agentschap uiterlijk op 1 april van elk jaar met een beveiligde zending een aanvraag indienen.

De aanvraag van een toelage bevat minstens de volgende elementen: 1° een identificatie van het erkende archeologisch solidariteitsfonds;2° een lijst van de leden, aangesloten bij het archeologisch solidariteitsfonds op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;3° een begroting;4° vanaf het tweede werkingsjaar van het erkend archeologisch solidariteitsfonds, een jaarrapport van de werking van het archeologisch solidariteitsfonds van het voorafgaande jaar. Het jaarrapport, vermeld in het tweede lid, 4°, bevat minstens de volgende elementen: 1° een inhoudelijk verslag over de werking van het erkend archeologisch solidariteitsfonds met inbegrip van een overzicht van de gerealiseerde activiteiten van het fonds voor de begeleiding van de leden bij de uitvoering van hoofdstuk 5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;2° een financieel verslag dat minstens een overzicht geeft van de ontvangen ledenbijdragen, de uitgekeerde vergoedingen aan de leden en de werking van het archeologisch solidariteitsfonds; 3° een verslag van de wijze waarop het archeologisch solidariteitsfonds beantwoordt aan de bepalingen in de overeenkomst, vermeld in artikel 11.8.1 van dit besluit.

Art. 11.8.8. De aanvraag is ontvankelijk als ze tijdig ingediend is en volledig is. In geval van onvolledigheid brengt het agentschap de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van de ontbrekende elementen binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de aanvraag. Als de aanvrager het dossier niet aanvult binnen een termijn van veertien dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het verzoek tot aanvulling, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Het agentschap deelt die beslissing met een beveiligde zending mee aan de aanvrager.

Art. 11.8.9. Vanaf het tweede werkingsjaar, brengt het agentschap na beoordeling van het jaarrapport vermeld in artikel 11.8.7 advies uit aan de minister.

Art. 11.8.10. Binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag van een toelage, beslist de minister over de toekenning en het bedrag van de toelage.

Als er geen beslissing is genomen binnen die termijn, wordt de aanvraag geacht te zijn geweigerd.

Een afschrift van de beslissing wordt met een beveiligde zending bezorgd aan het erkende archeologische solidariteitsfonds.

Art. 11.8.11. De toelage kan onder andere aangewend worden voor de werking van het fonds.

De jaarlijkse basistoelage bedraagt minstens 50.000 euro en wordt vermeerderd met een bedrag dat gekoppeld is aan de volgende criteria: 1° het aantal leden, opgenomen op de lijst van leden die aangesloten zijn bij het archeologisch solidariteitsfonds op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de ontvankelijke aanvraag is ingediend;2° het aantal uitgekeerde vergoedingen;3° het aantal activiteiten van het archeologisch solidariteitsfonds voor de begeleiding van de leden bij de uitvoering van hoofdstuk 5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, vermeld in het jaarrapport van het fonds. De minister stelt de eenheidsprijs per lid, per uitgekeerde vergoeding en per activiteit en de berekeningswijze daarvoor vast.

Art. 11.8.12. De toelage wordt jaarlijks beschikbaar gesteld in de vorm van het volgende voorschot en saldo: 1° een voorschot van 70% van het bedrag wordt uitbetaald uiterlijk op 1 augustus van het lopende werkingsjaar; 2° een saldo van het jaarlijkse bedrag wordt uitbetaald na de beoordeling van het jaarrapport, vermeld in artikel 11.8.7, derde lid.

Het agentschap brengt het erkende archeologische solidariteitsfonds met een beveiligde zending op de hoogte van de resultaten van de beoordeling. Als er bij de beoordeling ernstige tekortkomingen worden vastgesteld, wordt het saldo niet of gedeeltelijk uitbetaald.".

Art. 43.In artikel 13.3.5 van hetzelfde besluit wordt tussen de woorden "beschouwd als open erfgoed" en de woorden "Na verstrijken" de woorden "en de betrokken vereniging als open-monumentenvereniging" ingevoegd.

Art. 44.In hetzelfde besluit worden een artikel 13.3.10 tot en met 13.3.19 ingevoegd, die luiden als volgt: "Art. 13.3.10. De aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning waarin ook moet geoordeeld worden over archeologisch vooronderzoek of een archeologische opgraving, die ingediend zijn vóór de inwerkingtreding van artikel 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, worden behandeld overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum. De beslissingen worden, wat het archeologisch vooronderzoek of de archeologische opgraving betreft, bekendgemaakt, uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.

Art. 13.3.11. De beroepen bij de deputatie over de toekenning of weigering van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning waarin ook geoordeeld wordt over archeologisch vooronderzoek of een archeologische opgraving waarvan de aanvraag bij het college van burgemeester en schepenen ingediend is vóór de inwerkingtreding van artikel 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, worden, wat het archeologisch vooronderzoek of de archeologische opgraving betreft, behandeld overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum. De beslissingen worden, wat het archeologisch vooronderzoek of de archeologische opgraving betreft, bekendgemaakt, uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.

Art. 13.3.12. De beroepen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen over de toekenning of weigering van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning waarin ook geoordeeld wordt over archeologisch vooronderzoek of een archeologische opgraving waarvan de aanvraag ingediend is vóór de inwerkingtreding van artikel 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, worden, wat het archeologisch vooronderzoek of de archeologische opgraving betreft, behandeld overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.

Art. 13.3.13. Als een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning waarvan de aanvraag ingediend is vóór de inwerkingtreding van artikel 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, een archeologisch vooronderzoek of een archeologische opgraving oplegt, wordt de schriftelijke vergunning van het agentschap, vermeld in artikel 6 en 9 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, daarvoor aangevraagd, toegekend, bestreden en uitgevoerd overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.

Art. 13.3.14. Als er tegen een beslissing van het agentschap over een schriftelijke vergunning voor de uitvoering van werken, werkzaamheden en activiteiten als vermeld in artikel 4 en 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, een beroep wordt ingesteld overeenkomstig artikel 8, § 1, van het voormelde besluit en er nog geen advies door de expertencommissie verleend is terwijl artikel 5.4.1, 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 al in werking zijn getreden, wint het agentschap het advies in van de Commissie. Dat advies wordt ingewonnen en behandeld overeenkomstig artikel 8, § 4 en § 5, van het voormelde besluit.

Art. 13.3.15. Als er tegen een beslissing van het agentschap over een schriftelijke vergunning voor een archeologische opgraving of een prospectie met ingreep in de bodem een beroep wordt ingesteld overeenkomstig artikel 16, § 5, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, wordt het advies ingewonnen van de Commissie.

Art. 13.3.16. In afwijking van artikel 15, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium kan een vergunning voor archeologische prospectie met ingreep in de bodem, een archeologische opgraving of het gebruik van een detector overgedragen worden aan een derde. De nieuwe vergunninghouder moet voldoen aan de kwalificatievoorwaarden voor de uitvoerders van archeologische opgravingen en archeologische prospecties met ingreep in de bodem, vermeld in artikel 12 en 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium en aan de persoonsgebonden voorwaarden die opgenomen zijn in de vergunning.

De vergunninghouder dient voor de overdracht met een beveiligde zending een gemotiveerd schriftelijk verzoek in bij het agentschap.

Het agentschap neemt een beslissing binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het verzoek en brengt de vergunninghouder met een beveiligde zending op de hoogte. Bij overdracht wordt bij de vergunning een addendum gevoegd waaruit blijkt dat de vergunning is overgedragen. De nieuwe vergunninghouder stelt de vergunning met addendum altijd ter beschikking voor inzage op de plaats waar de vergunning wordt uitgevoerd. De oorspronkelijke vergunninghouder kan de vergunning na overdracht niet langer uitvoeren.

Art. 13.3.17. De geldigheidstermijn van een vergunning voor archeologische prospectie met ingreep in de bodem, een archeologische opgraving of het gebruik van een detector verkregen met toepassing van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, kan, in geval van overmacht om de vergunning tijdig uit te voeren, verlengd worden. De vergunninghouder vraagt met een beveiligde zending de verlenging van de geldigheidstermijn aan het agentschap. Het agentschap kan de verlenging toestaan, weigeren of inperken. Het agentschap neemt een beslissing binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de verlengingsaanvraag en brengt de vergunninghouder met een beveiligde zending op de hoogte.

Art. 13.3.18. Aanvragen van schadevergoedingen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium worden ingediend en behandeld overeenkomstig artikel 10 van het voormelde decreet.

Art. 13.3.19 De aanvragen voor metaaldetectie die overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium ingediend zijn vóór de inwerkingtreding van artikel 5.1.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 worden behandeld overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum. De beslissingen worden bekendgemaakt, uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van diverse besluiten Afdeling 1. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 2

februari 1994 houdende aanwijzing van de besturen en openbare instellingen die advies geven over gemeentelijke plannen van aanleg

Art. 45.In artikel 1, B, 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 1994 houdende aanwijzing van de besturen en openbare instellingen die advies geven over gemeentelijke plannen van aanleg, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 en 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden "beschermd als" en het woord "monument" wordt de zinsnede "archeologische site," ingevoegd;2° de zinsnede ", of beschermd archeologisch patrimonium omvatten" wordt opgeheven. Afdeling 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van

14 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed

Art. 46.In artikel 1, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt punt 3° vervangen door wat volgt: "3° het archeologisch erfgoed, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;".

Art. 47.In artikel 9, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 en 16 mei 2014, worden de woorden "bebouwde en onbebouwde onroerende goederen" vervangen door de woorden "onroerend erfgoed".

Art. 48.In artikel 9, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 en 16 mei 2014, wordt de zinsnede ", artikel 30 van het Archeologiedecreet" opgeheven.

Art. 49.In artikel 9/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2011 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 4° wordt opgeheven; 2° er worden een punt 8° en een punt 9° toegevoegd, die luiden als volgt: "8° de organisatie van het openbaar onderzoek namens de Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, ter uitvoering van artikel 4.1.3 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en artikel 4.1.6 van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014; 9° het inwinnen van de adviezen namens de Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, ter uitvoering van artikel 6.1.3 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.". Afdeling 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28

mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning

Art. 50.Aan artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° een bekrachtigde archeologienota als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;".

Art. 51.Aan artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: "6° de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.".

Art. 52.Aan artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, 1 maart 2013 en 4 april 2014, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt: "8° een bekrachtigde archeologienota, als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;".

Art. 53.Aan artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009, 1 maart 2013 en 4 april 2014, wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt: "9° de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoedbesluit van 12 juli 2013.".

Art. 54.Aan artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 4 april 2014, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt: "8° een bekrachtigde archeologienota als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;".

Art. 55.Aan artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 en 4 april 2014, wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt: "9° de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.".

Art. 56.Aan artikel 16, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, worden een punt 14°, dat luidt als volgt: "14° een bekrachtigde archeologienota als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;".

Art. 57.Aan artikel 16, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2014, wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt: "15° de elementen, vermeld in artikel 6.3.2, tweede lid, van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014, als de aanvraag betrekking heeft op handelingen aan of in een beschermd goed, waarvoor een toelating vereist is als vermeld in artikel 6.4.4, § 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.".

Art. 58.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, wordt een hoofdstuk V/1, dat bestaat uit artikel 18/1, ingevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk V/1. - Vergunningsaanvraag met wegenwerken

Art. 18/1.Als de vergunningsaanvraag de aanleg van nieuwe verkeerswegen, de tracéwijziging, verbreding of opheffing van bestaande gemeentelijke verkeerswegen omvat, bevat het dossier van de aanvraag voor een nieuwe stedenbouwkundige vergunning naast de gegevens en stukken, vermeld in hoofdstuk II tot en met hoofdstuk V, de volgende gegevens of stukken: 1° de rooilijnen van de in de aanvraag begrepen wegen;2° de indeling van de wegzate: de breedte van de rijbanen, groenstroken, fiets- en voetpaden met een dwarsprofiel per wegtype en aanduiding van de aard van de verhardingen;3° de plaatsen bestemd voor beplantingen, parkeerruimten, pleinen, speel- en rustplaatsen;4° de openbare nutsvoorzieningen zoals riolering, water, elektriciteit, gas en telecommunicatievoorzieningen;5° de aanduiding van voorzieningen voor de afvoer van hemelwater afkomstig van alle verharde oppervlakten die tot het weggebied behoren, zoals greppels, afvoerputjes en grachten en de maatregelen in functie van een goede waterhuishouding van het goed, zoals infiltratie- of buffervoorzieningen;6° de lichtpunten van het bestaande verlichtingsnet en de lichtpunten die voor de geplande handelingen worden ontworpen;7° een beschrijving van de wegenbouw- en andere werken waarbij de aanvrager er zich toe verbindt die op eigen kosten uit te voeren;8° een globale kostenraming van die werken, met opgave van de verschillende posten en de eenheidsprijzen die erop betrekking hebben;9° als de nieuwe weg wordt ingeschakeld in het openbaar domein, een verbintenis van de aanvrager dat de eigendom van de in de aanvraag aangegeven openbare wegen, aanhorigheden en openbare nutsvoorzieningen, alsook de gronden waarop ze komen, vrij en onbelast en zonder kosten afgestaan zal worden aan de gemeente op een door haar vast te stellen datum en in elk geval bij de eindoplevering van de werken. Als dat mogelijk en voldoende duidelijk is, kunnen de gegevens, vermeld in het eerste lid, op de tekeningen van de geplande werken, vermeld in artikel 3, 2°, artikel 7, 3°, artikel 11, 3°, of artikel 16, 3°, worden aangebracht.

Als de aanvraag de wijziging van bestaande wegen omvat, moet het dossier een duidelijk onderscheid mogelijk maken tussen de bestaande toestand en de nieuwe toestand.". Afdeling 4. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29

mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning

Art. 59.Aan artikel 3, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2012, 1 maart 2013, 4 april 2014 en 16 mei 2014, wordt een punt 17° toegevoegd, dat luidt als volgt: "17° een bekrachtigde archeologienota als ze vereist is overeenkomstig artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.". Afdeling 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van

5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen

Art. 60.In artikel 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 en 16 mei 2014, wordt de volgende bepaling opgeheven: "h) aanvragen voor: 1) verkavelingen van ten minste tien loten, bestemd voor woningbouw, of met een grondoppervlakte groter dan een halve hectare, ongeacht het aantal loten;2) groepswoningbouwprojecten, waarbij ten minste tien woongelegenheden ontwikkeld worden;3) de bouw of de herbouw van appartementsgebouwen, waarbij ten minste vijftig appartementen gecreëerd worden;4) nieuwbouwprojecten met een bebouwd oppervlak van 500 m2 of meer in woongebieden of recreatiegebieden; 5) ontginningsgebieden en uitbreiding van ontginningsgebieden;".

Art. 61.In artikel 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt in het andere punt h) tussen het woord "de" en het woord "inventaris" het woord "vastgestelde" ingevoegd. Afdeling 6. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16

juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is

Art. 62.Aan artikel 1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, wordt de zinsnede ", en de regelgeving inzake archeologie" toegevoegd.

Art. 63.Artikel 11.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 11.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende archeologische opgravingen of archeologische vooronderzoeken als binnen twee jaar na de start van de opgravingen of het vooronderzoek het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een aanvang genomen wordt met stedenbouwkundig vergunde handelingen: 1° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, gemeld overeenkomstig artikel 5.4.6 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013; 2° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een archeologienota bekrachtigd is overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet; 3° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet; 4° archeologische opgravingen waarvoor een archeologienota is bekrachtigd overeenkomstig artikel 5.4.9 van het voormelde decreet; 5° archeologische opgravingen waarvoor een nota is bekrachtigd overeenkomstig artikel 5.4.17 van het voormelde decreet; 6° archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet; 7° archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium".

Art. 64.In artikel 13.2, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014, wordt het woord "opgesteld" vervangen door het woord "vastgesteld". HOOFDSTUK 3. - Vaststelling van lijst van aangeduide erkende archeologen

Art. 65.Het agentschap stelt een lijst van aangeduide erkende archeologen ter beschikking op zijn website. Deze lijst geldt als vastgestelde lijst van aangeduide erkende archeologen, vermeld in artikel 12.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen

Art. 66.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014;2° het ministerieel besluit van 13 september 2011 tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium;3° omzendbrief ML/977/3 van 6 februari 1978 betreffende het herkenningsteken dat kan aangebracht worden aan de bij koninklijk besluit beschermde monumenten;4° omzendbrief ML/9 van 5 oktober 1984 betreffende de beteugeling van misdrijven inzake monumenten- en landschapszorg;5° omzendbrief ML/2 van 27 maart 1985 betreffende de spoedprocedure voor de subsidiëring van werken aan beschermde monumenten;6° omzendbrief ML/6 van 17 juni 1993 betreffende de restauratiepremie voor werken aan beschermde monumenten ondernomen door of op initiatief van regionale of lokale besturen;7° omzendbrief ML/9 van 6 april 1998 betreffende de problematiek rond verwaarlozing, verval en sloping;8° omzendbrief ML/11 van 19 november 2002 betreffende de kerkverwarming van beschermde monumenten;9° omzendbrief ML/12 van 3 juni 2011 betreffende de restauratiepremie voor beveiligingswerken aan beschermde monumenten.

Art. 67.De ontvankelijke aanvragen voor een erfgoed- of onderzoekspremie die bij het agentschap werden ingediend voor 1 januari 2016 worden afgehandeld overeenkomstig de regels die golden voorafgaand aan die datum.

Art. 68.De volgende artikelen van dit besluit en de volgende bepalingen treden in werking op 1 januari 2016: 1° artikel 1 tot en met 10, artikel 12 tot en met 43, artikel 45 tot en met 47, artikel 49, 51, 53, 55, 57, 58, 61, 64, 65, 67, 68 en 69 van dit besluit; 2° artikel 2.1, 21° en hoofdstuk 5, afdeling 3, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.

De volgende artikelen van dit besluit en de volgende bepalingen treden in werking op een datum bepaald door de minister, na mededeling aan de Vlaamse Regering, en ten vroegste op 1 april 2016: 1° artikel 11, 44, 63 en 66 van dit besluit; 2° artikel 2.1, 4°, 7°, 8°, 9° en 12°, 10.2.1, eerste lid, 7°, artikel 10.3.1, 10.3.2, 10.3.3, 11.2.2, eerste lid, 4°, 5° en 10°, 11.2.4, § 1, eerste lid, 2° en 4° en hoofdstuk 5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 met uitzondering van artikel 5.4.1 tot en met 5.4.4; 3° artikel 12.2.1, 3°, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 wat betreft artikel 3, 1°, 2°, 3°, 5° tot en met 7°, 10° en 11°, artikel 4, 6 tot en met 10, artikel 19, 23, 31, 32, 33, § 1, artikel 34, 35, 1° tot en met 8°, 13° en 14°, artikel 36 en 37 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium.

De volgende artikelen van dit besluit en de volgende bepalingen treden in werking op een datum bepaald door de minister en ten vroegste op 1 juni 2016: 1° artikel 48, 50, 52, 54, 56, 59, 60 en 62 van dit besluit; 2° artikel 2.1, 36° en hoofdstuk 5, afdeling 4, onderafdeling 1 en 2, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013; 3° artikel 12.2.1, 3°, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 wat betreft artikel 1, 3, 8°, artikel 5 en 30 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium.

Art. 69.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onroerend erfgoed, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 4 december 2015.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE

^