Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 02 april 2004
gepubliceerd op 28 juli 2004

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de opleidingscheques

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004035694
pub.
28/07/2004
prom.
02/04/2004
ELI
eli/besluit/2004/04/02/2004035694/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 APRIL 2004. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de opleidingscheques


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, inzonderheid op hoofdstuk I, V, XI tot en met XIV, XVI en XVII;

Gelet op het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004, inzonderheid op artikel 79;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 betreffende de opleidingscheques, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 2002;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 15 maart 2004;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2003-2004, dat bepaalt dat het bestaande stelsel van de opleidingscheques zal worden uitgebreid tot de gehele private sector, dringend moet worden uitgevoerd om de daarin aangegane verbintenissen na te komen. De discriminatie van een aantal sectoren die op dit moment nog steeds geen toegang hebben tot het systeem van de opleidingscheques moet immers zo vlug mogelijk opgeheven worden;

Overwegende het belang van het zo spoedig mogelijk in werking treden van de nieuwe regelgeving inzake opleidingscheques om de positieve effecten van de administratieve lastenverlaging te optimaliseren, door de overschakeling van een systeem met papieren opleidingscheques naar elektronische opleidingscheques;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;2° ministers : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -bijscholing en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid;3° afdeling : de afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid bij de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 79 van het decreet van 19 december 2003 behoudende de bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004;5° kleine, middelgrote en grote ondernemingen : ondernemingen als bedoeld in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet;6° werkende in de onderneming : de bij arbeidsovereenkomst tewerkgestelde persoon die zijn activiteit binnen een in het Vlaamse Gewest gelegen exploitatiezetel van een onderneming uitoefent, alsook de persoon die aangesloten is bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering van Zelfstandigen of bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen;7° emittent of uitgever : de na mededinging aangewezen instelling die belast is met de uitgifte en de betaling van de opleidingscheques;8° erkend opleidingsverstrekker : instelling of organisatie die door de ministers wordt erkend als opleidingsverstrekker voor het systeem van de Vlaamse opleidingscheques;9° opleidingscheque : elektronisch betaalinstrument waarmee opleidingskosten kunnen worden betaald die een erkende opleidingsverstrekker factureert aan een onderneming.De ministers bepalen de vormvereisten van de opleidingscheque; 10° algemene opleiding : een opleiding als bedoeld in artikel 20, 1°, van het decreet;11° specifieke opleiding : een opleiding als bedoeld in artikel 20, 2°, van het decreet;12° kalenderjaar : de periode van 1 januari tot en met 31 december. Afdeling II. - Zelfstandigheidscriterium

Art. 2.§ 1. Om aan het zelfstandigheidscriterium te voldoen, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, mag de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen samen.

Onder een grote onderneming wordt voor de toepassing van het zelfstandigheidscriterium een onderneming verstaan die 250 of meer werknemers telt of een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro. § 2. Op het zelfstandigheidscriterium bestaan de volgende uitzonderingen : 1° de onderneming is in handen van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits die noch individueel, noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;2° de onderneming kent wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van haar aandeelhouders niet precies.In dat geval mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming dat ze redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen samen. § 3. De definitie mag niet worden omzeild door ondernemingen die formeel aan het zelfstandigheidscriterium beantwoorden, maar waarin in werkelijkheid de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen samen wordt uitgeoefend. Afdeling III. - Omzet en balanstotaal

Art. 3.§ 1. De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, worden samengeteld, zonder te consolideren, met de jaaromzet en het balanstotaal van : 1° alle ondernemingen waarvan de aanvragende onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft, 2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming in handen hebben. § 2. Voor de berekening van de jaaromzet en het balanstotaal van een onderneming is de referentieperiode het boekjaar waarop de laatst bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening voor de datum van de steunaanvraag betrekking heeft en die beschikbaar is via een centrale databank. Om de omzet te berekenen wordt een boekjaar van meer of minder dan twaalf maanden herberekend tot een kalenderjaar.

Bij recent opgerichte ondernemingen, waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar. Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, is de referentieperiode de laatste aangifte bij de directe belastingen voor de datum van de steunaanvraag. § 3. Als wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies bekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming over het bezit van kapitaal en de stemrechten. Afdeling IV. - Tewerkstelling

Art. 4.§ 1. De tewerkstelling van het aantal werknemers wordt vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers dat in de onderneming was tewerkgesteld in de referentieperiode. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder referentieperiode verstaan de periode van tewerkstelling gedurende de laatste vier kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren voor de datum van de steunaanvraag. § 3. Het bewijs van de tewerkstelling van havenarbeiders in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire comités van de havens, wordt geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens.

Om het aantal havenarbeiders te berekenen, wordt het aantal gepresteerde taken gedurende de referentieperiode gedeeld door het gemiddelde aantal gepresteerde taken tijdens deze periode. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.§ 1. Ondernemingen komen in aanmerking voor een steun die wordt toegekend in de vorm van een subsidie bij aankoop van opleidingscheques voor het volgen van een algemene of specifieke opleiding bij een erkende opleidingsverstrekker, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 9, §§ 2 en 3. § 2. Er wordt steun verleend voor het volgen van opleiding voor werkenden in de onderneming bij een erkende opleidingsverstrekker. § 3. Voor de uren dat een werkende in de onderneming opleiding volgt, moet hij een loon ontvangen. De opleiding mag zowel binnen als buiten de werkuren plaatsvinden.

Art. 6.§ 1. Enkel ondernemingen die behoren tot de sectoren die worden vermeld in de bijlage komen voor subsidiëring in aanmerking. § 2. Voor de toepassing van artikel 79 van het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004, wordt de steun toegekend aan de ondernemingen van de sectoren waarvoor de respectievelijke ministers van de Vlaamse regering bevoegd zijn en waarvan ieder wat hem of haar betreft een voorstel heeft ingediend samen met de Vlaamse minister, bevoegd voor beroepsomscholing en -bijscholing en de Vlaamse minister bevoegd voor het economisch beleid. § 3. De ministers kunnen de bijlage, bedoeld in § 1, aanpassen naar gelang van de beleidsprioriteiten en de Europese regelgeving. § 4. Opleidingsverstrekkers komen in aanmerking voor steun op grond van dit besluit op voorwaarde dat ze voldoen aan de definitie van onderneming, en op voorwaarde dat ze de opleidingscheques gebruiken voor een opleiding, gevolgd bij een derde erkende opleidingsverstrekker. HOOFDSTUK III. - Erkenning opleidingsverstrekker

Art. 7.§ 1. De ministers erkennen een instelling of organisatie als opleidingsverstrekker voor het systeem van de Vlaamse opleidingscheques. § 2. De ministers bepalen de procedure inzake de toekenning, de schorsing en de intrekking van de erkenning van de opleidingsverstrekkers. § 3. De onderneming kan voor de opleiding kiezen uit een lijst van erkende opleidingsverstrekkers. § 4. De erkende opleidingsverstrekker moet aan de deelnemer van een opleiding een gepersonaliseerd vormingsattest uitreiken. HOOFDSTUK IV. - Steun

Art. 8.Een onderneming kan, binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen, per kalenderjaar maximaal tweehonderd opleidingscheques met een zichtwaarde van dertig euro per opleidingscheque of voor een maximaal volume van zesduizend euro aan opleidingscheques bij de uitgever aankopen.

Art. 9.§ 1. Het Vlaamse Gewest levert een bijdrage van 50 % in het totaalbedrag van de opleidingscheque, de overige 50 % wordt betaald door de onderneming bij aankoop van de opleidingscheque. § 2. Met toepassing van de percentages, vermeld in § 1, komen ondernemingen, actief in de transportsector of in de productie, verwerking en verhandeling van de in bijlage I van het EG-verdrag opgenomen producten, in aanmerking voor opleidingscheques ter financiering van algemene opleiding. § 3. Voor opleidingscheques met betrekking tot algemene opleiding kan onder de voorwaarden vastgelegd in een convenant, gesloten tussen de ministers en de sectorfondsen, de steun voor kleine en middelgrote ondernemingen verhoogd worden met maximaal 20 % via cofinanciering van de sectorfondsen. § 4. Met toepassing van artikel 6, § 2, onderzoekt elke minister van de Vlaamse regering in hoeverre de sectoren waarvoor hij respectievelijk bevoegd is in aanmerking komen voor de maatregel van de opleidingscheques overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is. HOOFDSTUK V. - Procedure

Art. 10.§ 1. De opleidingscheques worden aangekocht voor de opleiding van start gaat. § 2. De onderneming identificeert zich aan de hand van een aantal door de ministers te bepalen criteria. § 3. Na verificatie van de voorwaarden wordt de onderneming ervan op de hoogte gebracht of ze al dan niet in aanmerking komt voor het bestellen van opleidingscheques.

Art. 11.§ 1. Als de onderneming is overgegaan tot de bestelling van opleidingscheques, moet ze de gehele verschuldigde som binnen veertien kalenderdagen betalen op de rekening van de uitgever, zo niet vervalt haar totale bestelling van rechtswege. § 2. De emittent maakt binnen veertien kalenderdagen na de betaling door de onderneming een elektronische portefeuille aan op naam van de onderneming waarin het aantal gekochte opleidingscheques ter beschikking staat van de onderneming.

Art. 12.§ 1. De opleidingscheque heeft in hoofde van de onderneming een geldigheidsduur van twaalf maanden vanaf de datum van uitgifte en moet aangewend worden voor een opleiding die is gestart voor het verstrijken van de geldigheidsdatum van de opleidingscheque. § 2. De onderneming kan pas overgaan tot betaling van de opleiding aan de erkende opleidingsverstrekker nadat de opleiding is gestart. § 3. De totale waarde van de aangeboden opleidingscheques mag niet groter zijn dan het totaalbedrag van de factuur exclusief BTW.

Art. 13.§ 1. De opleidingscheque wordt niet uitbetaald aan de erkende opleidingsverstrekker : 1° als de opleidingscheque gebruikt of aanvaard wordt voor de betaling van een opleiding die niet is gestart tijdens de geldigheidsduur van de opleidingscheque;2° als de opleidingscheque buiten de periode van veertien maanden vanaf de uitgiftedatum wordt aangeboden als betaalmiddel door een onderneming;3° voor een opleiding, verstrekt door een niet-erkende opleidingsverstrekker;4° als de opleiding niet werd gestart in de erkenningsperiode van de opleidingsverstrekker. § 2. De opleidingscheques komen in aanmerking voor eventuele terugbetaling aan de onderneming in geval van : 1° overlijden of arbeidsongeval met een volledige arbeidsongeschiktheid tot gevolg, van : a) de bedrijfsleider of eigenaar van een eenmanszaak of zijn meewerkende echtgenoot of echtgenote;b) de hoofdaandeelhouder van een vennootschap die de dagelijkse leiding waarneemt van de onderneming;c) de werkende die ingeschreven was voor het volgen van een opleiding en die wegens een van de voornoemde redenen van overmacht niet heeft kunnen deelnemen aan de opleiding. Het bewijs moet geleverd worden aan de hand van een doktersattest; 2° annulatie van de opleiding door de opleidingsverstrekker.Het bewijs moet geleverd worden aan de hand van een attest door de opleidingsverstrekker.

Art. 14.De ministers bepalen de procedure en verdere uitvoeringsvoorwaarden. HOOFDSTUK VI. - Europese regelgeving

Art. 15.De regelgeving van de opleidingscheques, bepaald in artikel 10, § 1, valt onder de toepassing van de de minimissteun zoals vervat in Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimissteun en eventuele latere wijzigingen van deze verordening (PB EU van 13 januari 2001, L10/30).

Art. 16.De aankoop van de opleidingscheque is verbonden aan de voorwaarde dat de onderneming de verbintenis aangaat dat ze met de steun, verbonden aan de opleidingscheque, het plafond, bepaald in Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimissteun en eventuele latere wijzigingen van deze verordening, niet zal overschrijden.

Art. 17.De regelgeving van de opleidingscheques, vervat in artikel 10, § 2 en § 3, valt onder de toepassing van Verordening (EG) nr.68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag op de opleidingssteun en eventuele latere wijzigingen van deze verordening (PB EU van 13 januari 2001, L10/20). HOOFDSTUK VII. - Sociale dialoog

Art. 18.De onderneming brengt de ondernemingsraad of bij ontstentenis daarvan de vakbondsafvaardiging op de hoogte van het aantal en de waarde van de aangekochte opleidingscheques. Voor ondernemingen die een sociale balans moeten opmaken, worden de opleidingskosten opgenomen in de sociale balans zoals bepaald in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans. HOOFDSTUK VIII. - Teruggave

Art. 19.§ 1. De subsidie wordt geheel of gedeeltelijk teruggevorderd, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 en de wet van 7 juni 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen, te doen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste zijn van de Staat, als niet voldaan werd aan de informatie- en raadplegingsprocedures in geval van collectief ontslag binnen een periode van vijf jaar die ingaat op de registratiedatum van de aankoop van de cheques. § 2. De steun kan eveneens worden teruggevorderd als de bepalingen van het decreet of dit besluit niet nageleefd worden. § 3. Bij terugvordering is de Europese referentierente van toepassing. HOOFDSTUK IX. - Opheffingsbepalingen

Art. 20.Het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 betreffende de opleidingscheques, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 2002, wordt opgeheven. HOOFDSTUK X. - Overgangsmaatregelen

Art. 21.De opleidingsverstrekkers die hun erkenning verkregen op basis van het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 betreffende de opleidingscheques, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 2002, behouden voor de toepassing van dit besluit hun erkenning voor de resterende duur van de erkenning. HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen

Art. 22.Hoofdstuk I, V, XI tot en met XIV, XVI en XVII van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid treden voor de toepassing van dit besluit in werking op de datum, bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -bijscholing, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid.

Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -bijscholing, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid bepalen de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Beroepsomscholing en -bijscholing, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 2 april 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, P. CEYSENS

BIJLAGE 1. Onderstaande activiteiten komen in aanmerking voor opleidingscheques voor zover ze niet worden uitgeoefend door overheidsbedrijven of ondernemingen waarin de overheid een participatie van minstens 25 % in kapitaal of stemrechten heeft.2. Onderstaande activiteiten aangeduid met (*) komen slechts in aanmerking voor zover de opleidingscheques aangewend worden als betaalmiddel voor ALGEMENE opleidingen. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 2 april 2004 betreffende de opleidingscheques.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, P. CEYSENS

^