gepubliceerd op 09 maart 2007
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot uitvoering van het decreet van 17 juli 2002 betreffende de erkenning en betoelaging van de musea en andere museale instellingen
22 DECEMBER 2006. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot uitvoering van het decreet van 17 juli 2002 betreffende de erkenning en betoelaging van de musea en andere museale instellingen
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 17 juli 2002 betreffende de erkenning en betoelaging van de musea en andere museale instellingen, inzonderheid op de artikelen 6, 8, 9, 11, 13, tweede lid, 14, tweede lid, 17 en 28;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 december 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 januari 2006;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 39.780/4, gegeven op 20 februari 2006 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Cultuur;
Na beraadslaging : Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "Minister" : de Minister tot wiens bevoegdheid de Cultuur behoort;2° "Bestuur" : de dienst van het Ministerie van de Franse Gemeenschap die bevoegd is voor de musea;3° "driejaarlijks plan" : het plan tot optimalisering van de museale functies verspreid over 3 jaar;4° "Raad" : de Raad voor musea en andere museale instellingen bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 juni 2006 tot bepaling van de opdrachten, de samenstelling en de belangrijkste aspecten van de werking van adviesinstanties die vallen onder het toepassingsgebied van het decreet van 10 april 2003 betreffende de werking van de adviesinstanties die werkzaam zijn binnen de culturele sector, inzonderheid op de artikelen 15 en 16;5° "Decreet" : het decreet van 17 juli 2002 betreffende de erkenning en betoelaging van de musea en andere museale instellingen. HOOFDSTUK 2. - Erkenning van de musea en andere museale instellingen van de Franse Gemeenschap
Art. 2.De aanvraag om erkenning die niet al geweigerd werd door de minister, kan elk jaar, hoogstens op 30 juni, ingediend worden.
De aanvraag wordt bij het Bestuur ingediend.
Het dossier van de aanvraag om erkenning wordt in vier exemplaren opgesteld en omvat ten minste de volgende elementen : 1° het nummer van de onderneming van de aanvrager indien opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk;2° de rekeningen, balans, activiteitenverslag van de aanvrager met betrekking tot het jaar dat voorafgaat aan de aanvraag vanaf de goedkeuring door het orgaan dat daarvoor bevoegd is;3° de begroting en het activiteitenprogramma van het lopende jaar;4° de verklaring op erewoord dat de instelling geen goederen bezit die op onwettige manier verworven zijn en dat ze zich niet tot doel stelt de rechten van een volk, van een persoon of van een groep te ontkennen of te beknotten;5° de verklaring op erewoord dat het museum of de instelling ondergebracht is in de gebouwen waarvan hij eigenaar is of het genot krijgt door een schriftelijk huurcontract van een periode van ten minste vijftien jaar;6° een strategisch en operationeel driejaarlijks plan tot optimalisering van de museale functies, zoals bedoeld in artikel 9 van het decreet;7° de publicaties over het museum of de museale instelling, gemaakt door de aanvrager tijdens het jaar dat voorafgaat aan de aanvraag. Wanneer de aanvraag om erkenning een museum betreft, vermeldt de aanvrager daarenboven de categorie van de verwachte klassering. Hij verantwoordt ook de voorwaarden bedoeld in artikel 8 van het decreet, zoals bepaald, voor elke categorie, in de artikelen 5, 6 en 7 van dit besluit.
Art. 3.Het Bestuur deelt de aanvrager mee dat de aanvraag om erkenning ontvankelijk is, en dit binnen de 30 dagen na de ontvangst van de aanvraag. In voorkomend geval, vermeldt het de ontbrekende stukken van het dossier.
De Raad brengt zijn advies uit overeenkomstig artikel 9, § 2, van het decreet van 10 april 2003 betreffende de werking van de adviesinstanties die werkzaam zijn binnen de culturele sector.
De Minister deelt zijn beslissing en het advies van de Raad per aangetekende brief aan de aanvrager mee, en dit binnen de 60 dagen na de ontvangst van het door de Raad uitgebrachte advies. Indien de aanvrager een museum is, spreekt de Minister ook zich uit over de aanvraag om klassering.
Indien de Minister de aanvraag niet inwilligt, kan de aanvrager deze hernieuwen ten vroegste 6 maanden na de mededeling van de beslissing en volgens de procedure beschreven in de artikelen 2 en volgende van dit besluit.
Art. 4.Na haar mededeling is de erkenning 3 jaar geldig.
Indien de museale instelling of het museum de hernieuwing van de erkenning wenst te bekomen, moet de aanvraag binnen de zes maanden ingediend worden die voorafgaan aan het vervaljaar van de erkenning en volgens de procedure bepaald in de artikelen 2 en volgende van dit besluit.
De museale instelling of het museum kan een wijziging aanvragen van de erkenning of van de klassering volgens de procedure bedoeld in de artikelen 2 en volgende van dit besluit. HOOFDSTUK 3. - Verdeling van de musea in categorieën
Art. 5.Om in de categorie C geklasseerd te worden, moeten de musea aan de volgende voorwaarden beantwoorden : 1° de coherentie van de beheerde collectie ontwikkelen en voor haar blijvende bewaring zorgen;2° een evenwicht van de museale functies voorstellen, dat vastgesteld wordt volgens het onderzoek van de museale criteria binnen het driejaarlijkse plan;3° een beleid voor het beheer van de collecties voorstellen met de wetenschappelijke en culturele doeleinden, de wijze van verzameling van de stukken, het deel van de collectie dat het eigendom is van het museum, de verschillende overheden en de andere mogelijke deposanten, de procedure voor de controle van de bewaringsstaat van de stukken tijdens hun beweging alsook het personeel, de lokalen, de voortgezette opleidingen en de begroting bestemd voor deze opleidingsopdrachten;4° met de computergestuurde inventaris te zijn begonnen van ten minste 20 % van de representatieve stukken van het cultureel patrimonium van de Franse Gemeenschap die sinds 1 januari 2003 binnen de permanente collectie zijn gekomen, alsook van de stukken die het eigendom zijn van het museum en die bestemd zijn voor het programma voor tentoonstelling, en het percentage van de uitvoering van het computergestuurde inventorisatieprogramma, gedetailleerd jaar per jaar, om de drie jaar voorstellen;5° deelnemen, voor zover dit mogelijk is, aan de totstandkoming van het netwerk van de computergestuurde inventarissen; 6° een gids gebruiken voor het beheer van de risico's (veiligheid, bewaring, bescherming, anti-diefstal systeem, brand, vandalisme, enz.) en het overzicht van de procedures die aangepast zijn aan de aard van de collecties die door het betrokken personeel moeten worden uitgevoerd; 7° over aparte en gepaste lokalen beschikken voor technische en educatieve technieken, de technieken voor het onthaal van het publiek, alsook over de infrastructuur en lokalen bedoeld in de arbeidsregelgevingen;8° over collecties beschikken in de lokalen voor de tentoonstelling of de bewaring die voldoen aan de normen bepaald door de Internationale Raad voor Musea (ICOM) en accreditaties toekennen voor de toegang tot reserves;9° partnerschappen formaliseren met de instellingen die werken op de culturele, educatieve, sociale, economische of toeristische vlakken;10° culturele en/of pedagogische activiteiten organiseren die aangepast zijn aan het geheel van het publiek, in het bijzonder aan een sociaal en cultureel uiteenlopend publiek;11° stukken bezitten en/of behouden met een wetenschappelijke waarde die geklasseerd mogen worden door de Franse Gemeenschap overeenkomstig het decreet van 11 juli 2002 betreffende de roerende culturele goederen en het immaterieel patrimonium van de Franse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 4 en volgende;12° ten minste één publicatie tijdens drie jaar tonen van de overeenkomst in papieren formaat of in digitaal formaat met ten minste artikelen die de collecties en/of de educatieve en pedagogische brochures gebonden aan de permanente en voorlopige activiteiten van het museum herwaarderen;13° een driejaarlijks tentoonstellingsbeleid voeren;14° een programma voor pedagogische activiteiten voorstellen;15° over een personeel beschikken dat onder andere samengesteld is uit een directeur of een bewaarder met een diploma van het hoger onderwijs.Wanneer de directeur of de bewaarder de persoon is die een beleid over een gedocumenteerde collectie heeft gevoerd die tot de oprichting van het museum aanleiding heeft gegeven, kan de verplichting om een diploma te behalen opgeheven worden door de Minister; 16° 250 dagen per jaar voor het publiek toegankelijk zijn overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 5° van het decreet.Een afwijking kan worden verleend bij noodzaak met het oog op het behoud of de optimalisering van de museale functies of bij overmacht.
Art. 6.Om in de categorie B geklasseerd te worden moeten de musea aan de voorwaarden bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° tot 9° beantwoorden onverminderd de volgende voorwaarden : 1° de computergestuurde inventaris van de collecties te hebben opgemaakt en een prioriteit inzake de inventarisatie van de stukken te hebben bepaald;2° een driejaarlijks programma voor het onderzoek en de studie organiseren, dat open staat voor externe onderzoekers, met daarin de deelname aan nationale of internationale onderzoekspolen die in verband staan met de universiteiten en de onderzoeksinstituten;3° over een documentatiecentrum beschikken dat ten minste 3 dagen per week voor het publiek toegankelijk is;4° de grootste stukken bezitten voor zover ze ten minste aan twee criteria beantwoorden van de klassering van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de roerende culturele goederen en het immaterieel patrimonium van de Franse Gemeenschap;5° deelnemen aan de netwerkstelling van acties en uitwisselingen binnen de musea alsook aan de samenwerking met instellingen die werken op de culturele, educatieve, sociale, economische en toeristische vlakken;6° een publicatie per jaar tonen in papieren formaat of in digitaal formaat met ten minste artikelen die de collecties en de pedagogische hulpmiddelen gebonden aan permanente en voorlopige activiteiten van het museum herwaarderen;7° een tentoonstellingsbeleid voeren, houdende de organisatie of het onthaal van twee tentoonstellingen tijdens de driejaarlijkse periode alsook het voorleggen van de desbetreffende documentatie in papieren formaat of in digitaal formaat;8° een structuur ontwikkelen die belast is met het opmaken van een pedagogisch programma;9° over een communicatiebeleid beschikken dat ten minste tweetalig is en gericht is op een sociaal en cultureel uiteenlopend publiek en diverse informatiemiddelen optimaal gebruiken;10° over een personeel beschikken met onder andere een voltijdse directeur of bewaarder en een verantwoordelijke van de educatieve dienst met een diploma van het hoger onderwijs.Wanneer de directeur of de bewaarder de persoon is die een beleid gevoerd heeft inzake de gedocumenteerde verzameling dat aanleiding heeft gegeven tot de oprichting van het museum, kan de verplichting om een diploma te behalen opgeheven worden door de Minister.
Het organigram van het personeel moet voor elk lid het volgende detailleren : statuut, opdrachten, kwalificatie, bijkomende opleidingen, opleidingen gevolgd sinds de inwerkingtreding van het decreet alsook het opleidingsbeleid bepaald door de instelling; 11° 300 dagen per jaar toegankelijk zijn overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 5° van het decreet.Een afwijking kan worden toegestaan voor het behoud of de optimalisering van de museale functies of bij overmacht.
Art. 7.Om in de categorie A geklasseerd te worden moeten de musea aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 1° tot 11° en 6, eerste lid, 3° en 8° beantwoorden onverminderd de volgende voorwaarden : 1° roerende goederen met een uitzonderlijke waarde bezitten en/of bewaren voor zover ze ten minste aan drie criteria voor de klassering beantwoorden, zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de roerende culturele goederen en het immaterieel patrimonium van de Franse Gemeenschap en/of schatten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, b, van hetzelfde decreet;2° een proactief publicatiebeleid voeren voor de herwaardering van de collecties in wetenschappelijke tijdschriften;3° elk jaar initiatieven nemen voor de netwerkstelling van acties en uitwisselingen tussen musea en de samenwerking en de deelname aan polen die betrekking hebben tot de culturele, educatieve, sociale, economische en toeristische vlakken tot stand brengen;4° ten minste twee werken per jaar afleveren in papieren formaat of in digitaal formaat alsook pedagogische hulpmiddelen gebonden aan de permanente en voorlopige activiteiten van de instelling;5° een driejaarlijks tentoonstellingsbeleid bepalen met ten minste de jaarlijkse organisatie van een tentoonstelling en het onthaal van een tentoonstelling alsook de publicatie van catalogussen in papieren of digitaal formaat met meertalige samenvattingen en overeenstemmende pedagogische dossiers;6° over een meertalig communicatiebeleid beschikken door het geheel van de informatiemiddelen optimaal te gebruiken;7° over een personeel beschikken met onder andere een directeur of een bewaarder die houder is van een licentie of een master en die voltijds aangeworven werd alsook een verantwoordelijke van de educatieve dienst met een diploma van het hoger onderwijs.Wanneer de directeur of de bewaarder de persoon is die het beleid inzake de gedocumenteerde verzameling gevoerd heeft dat aanleiding heeft gegeven tot de oprichting van het museum, kan de voorwaarde inzake diploma door de Minister opgeheven worden; 8° tijdens het hele jaar, 6 dagen per week toegankelijk zijn voor het publiek, zaterdag en zondag inbegrepen.Een of meer geplande sluitingen met een totaal van 15 dagen worden toegelaten. Een afwijking kan worden toegestaan voor het behoud of de optimalisering van de museale functies of bij overmacht. HOOFDSTUK 4. - De toekenning van subsidies Afdeling 1. - Jaarlijkse subsidies aan erkende musea
Art. 8.Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van het decreet kent de Minister aan het erkende museum een jaarlijkse subsidie in functie van de categorie waarin het geklasseerd wordt en van de eigen inkomsten.
De subsidie wordt toegekend vanaf het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de Minister zijn beslissing tot erkenning meegedeeld heeft.
Een overeenkomst waarvan de termijn samenvalt met de vervaldag van de erkenning bepaalt de secundaire nadere regels of de nadere regels voor de details ten opzichte van de besluiten tot toekenning van de subsidie.
Art. 9.§ 1. De schaal van de subsidies gebonden aan de categorieën bedoeld in de artikelen 5 tot 7 van dit besluit wordt vastgesteld als volgt : 1° In categorie C : van 5.000 tot 69.999 euro; 2° In categorie B : van 70.000 tot 249.999 euro; 3° In categorie A : van 250.000 tot 500.000 euro; § 2. De toegekende subsidies kunnen jaarlijks verhoogd worden op basis van het gemiddelde indexcijfer voor consumptieprijzen en volgens de volgende formule : BASISSUBSIDIE x NIEUW INDEXCIJFER/BEGININDEXCIJFER De basissubsidie is deze die oorspronkelijk werd toegekend. Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de maand die voorafgaat aan de datum van het afsluiten van de overeenkomst bedoeld in artikel 8, tweede lid, van dit besluit. Het beginindexcijfer is het indexcijfer van de maand die voorafgaat aan de inwerkingtreding van de overeenkomst. Afdeling 2. - Subsidies aan erkende museale instellingen die
permanente activiteiten uitoefenen voor de bewaring of de herwaardering van hun patrimonium
Art. 10.§ 1. Binnen de perken van de budgettaire kredieten kan de Minister de erkende museale instellingen een subsidie toekennen die 40 % bedraagt van hun uitgaven betreffende de permanente activiteiten inzake de bewaring of de herwaardering van hun patrimonium.
De uitgaven van het personeel van de erkende museale instellingen worden niet in aanmerking genomen in de berekening van deze subsidie die op hoogstens 15000 euro vastgesteld wordt. § 2. Om de subsidie bedoeld in § 1 te genieten moet de erkende museale instelling : a) over een bewaringsplan beschikken;b) over een toewijzingsplan voor het personeel en de lokalen beschikken;c) 250 dagen per jaar toegankelijk zijn;d) over een plan beschikken voor de samenwerking met de museale instellingen en de erkende musea;
Art. 11.§ 1. De aanvraag om deze subsidie kan elk jaar, hoogstens op 30 juni ingediend worden.
De erkende museale instelling dient haar aanvraag bij het Bestuur in.
Het dossier van de aanvraag omvat de stukken die bewijzen dat aan de voorwaarden bedoeld in artikel 10, § 2 voldaan wordt.
Het Bestuur deelt, binnen de 30 dagen na de ontvangst van de aanvraag, de aanvrager mee dat de aanvraag om subsidie ontvankelijk is. In voorkomend geval, vermeldt het de ontbrekende stukken van het dossier. § 2. De Raad brengt een advies uit overeenkomstig artikel 9, § 2 van het decreet van 10 april 2003 betreffende de werking van de adviesinstanties die werkzaam zijn binnen de culturele sector. § 3. De Minister deelt zijn beslissing en het advies van de Raad aan de aanvrager mee en dit, per aangetekende brief, binnen de 60 dagen na de ontvangst van het door de Raad uitgebrachte advies. Afdeling 3. - Subsidies aan associatieve bewegingen
die optreden in het belang van de musea en andere museale instellingen
Art. 12.§ 1. De associatieve bewegingen kunnen een subsidie van hoogstens 10.000 euro genieten indien : - ze opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk; - ze over een uitvoerig project beschikken waarvan het doel het inzamelen van geld is voor de verwerving van stukken met hoge waarde voor musea of erkende museale instellingen of de restauratie van de grootste stukken die door een museum of een museale instelling worden bewaard of bezeten.
De subsidie kan tot 60 % van de kosten dekken die voorzien werden voor de verwerving of de restauratie binnen de perken van de budgettaire kredieten. § 2. De Minister spreekt zich uit over de aanvraag om subsidie volgens de procedure bedoeld in artikel 11 van dit besluit.
De aanvrager voegt zijn project en zijn statuten bij de aanvraag om subsidie. Hij deelt ook elk bijkomend stuk aan zijn project mee indien het Bestuur erom vraagt na ontvangst van het dossier. Afdeling 4. - Subsidies voor de oprichting van een museum of een
museale instelling bedoeld in de artikelen 4 en 5 van het decreet - Subsidies die een instelling toelaten zich te schikken naar de vereisten om erkend te worden als museum of museale instelling
Art. 13.§ 1. Om een subsidie te genieten voor de oprichting van een museum of een museale instelling bedoeld in de artikelen 4 en 5 van het decreet of om een instelling toe te laten zich te schikken naar de vereisten om erkend te worden als museum moet de aanvrager : a) een collectie bezitten met een wetenschappelijke of culturele waarde voor de Franse Gemeenschap met eventueel één of meer roerende goederen die geklasseerd kunnen worden als schat overeenkomstig het decreet van 11 juli 2002 betreffende de roerende culturele goederen en het immaterieel patrimonium van de Franse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 4 en volgende;b) over ten minste een personeelslid beschikken dat een ervaring bewijst in het beheer van de collecties en dat houder is van een diploma van het hoger onderwijs;c) een plan opstellen voor de oprichting of de overeenstemming;d) een driejaarlijks plan opmaken voor de ontwikkeling van de museale functies bedoeld in het decreet. Deze subsidie wordt toegekend volgens de nadere regels bedoeld in het decreet van 17 juli 2002 betreffende de toekenning van toelagen aan plaatselijke overheden voor culturele infrastructuurprojecten. § 2. De Minister spreekt zicht uit over de aanvraag om subsidie volgens de procedure bedoeld in artikel 11 van dit besluit.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag om subsidie de stukken die bewijzen dat aan de voorwaarden bedoeld in artikel 13, § 1, van dit besluit voldaan wordt. HOOFDSTUK 5. - Schorsing van de uitbetaling van de subsidies en intrekking van de erkenning
Art. 14.De erkende museale instellingen en musea bezorgen, op de eerste aanvraag, de bewijsstukken die hen worden aangevraagd door het Bestuur om na te kijken of de bepalingen van het decreet en van dit besluit nageleefd worden. Ze ontvangen de ambtenaren van het bestuur die in hun lokalen gestuurd worden om alles na te kijken.
Het Bestuur bezorgt de Minister een verslag waarin ernstige en bewezen tekortkomingen, alsook een nalatigheid of een handeling in strijd met de bescherming van het patrimonium vastgesteld werden. Het voegt bij dit verslag een voorstel tot sanctie, zoals bedoeld in artikel 12 van het decreet.
De Minister deelt, per aangetekende brief, het voorstel tot sanctie aan de museale instelling of aan het museum mee. Ten vroegste 15 dagen en uiterlijk 30 dagen na deze mededeling, indien hij erom vraagt, wordt de vertegenwoordiger van de museale instelling of het museum door de Minister of zijn afgevaardigde verhoord.
De Minister bezorgt het dossier voor advies aan de Raad hoogstens 15 dagen na het verhoor. Het dossier omvat : het verslag en het voorstel tot sanctie van het Bestuur, een verslag van het verhoor en de bijkomende stukken die eventueel bezorgd werden door de vertegenwoordiger van de museale instelling of het museum gedurende dat verhoor.
De Raad brengt een met redenen omkleed advies aan de Minister uit, binnen een termijn van 90 dagen na de aanhangigmaking.
De Minister deelt zijn beslissing en het advies van de Raad mee aan de museale instelling of aan het betrokken museum en dit, per aangetekende brief binnen de 60 dagen na de ontvangst van het door de Raad uitgebrachte advies. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16.De Minister van Cultuur wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 22 december 2006.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN