Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 20 april 2007
gepubliceerd op 11 juni 2007

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de specifieke regels voor de financiering van de voortgezette opleidingen verstrekt in de Universiteiten en Hogescholen

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2007029060
pub.
11/06/2007
prom.
20/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/20/2007029060/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 APRIL 2007. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de specifieke regels voor de financiering van de voortgezette opleidingen verstrekt in de Universiteiten en Hogescholen


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, inzonderheid op artikel 20, 4e lid;

Gelet op de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikelen 55 tot 58;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 maart 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 16 maart 2007;

Gelet op het overleg van 23 maart 2007 met de representatieve studentenverenigingen georganiseerd overeenkomstig artikel 32 van het decreet van 12 juni 2003 tot bepaling en organisatie van de deelneming van de studenten binnen de universiteitsinstellingen en tot instelling van de deelneming op gemeenschapsniveau;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat dit project tot doel heeft de financiering van de voortgezette opleidingen uit te breiden tot de Hogescholen; dat de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar 2007 een bijkomend krediet uittrekt om de financiering van de voortgezette opleidingen, die door Hogescholen georganiseerd worden, toe te laten; dat, opdat dat krediet gebruikt zou kunnen worden, de Hogescholen opleidingen moeten kunnen organiseren vanaf het volgende academiejaar; dat, naar het voorbeeld van wat voor de universiteiten bepaald is, de aanvragen om financiering voor advies aan de Algemene Raad voor Hogescholen moet worden voorgelegd; dat, om daarenboven aan de « CIUF » en « CGHE » alsmede aan de Regering toe te laten hun advies te geven over de voortgezette opleidingen, inzonderheid om dubbele opleidingen te vermijden en gelet op het nut eveneens de subsidiëringsprocedure voor de voortgezette opleidingen die door de Universiteiten georganiseerd worden te herzien en voldoende tijd te voorzien voor het bekijken van de aanvragen; dat er bijgevolg wordt aangeraden de datum voor het indienen van de aanvragen vast te stellen op 15 mei voorafgaande aan het academiejaar; dat, om de Hogescholen en universitaire instellingen toe te laten die termijn na te leven door een voldoende volledig dossier in te dienen, er zo vlug mogelijk toekenningsvoorwaarden voor de financiering en criteria voor de keuze van de voortgezette opleidingen die gefinancierd zullen worden, moeten worden vastgesteld;

Gelet op het advies nr. 42.610/2 van de Raad van State, gegeven op 2 april 2007 bij toepassing van artikel 84, § 1, 1e lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Vice-Presidente en Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Binnen de perken van de begrotingskredieten, respectievelijk uitgetrokken voor de universitaire instellingen enerzijds en voor de hogescholen anderzijds, worden financieringsmiddelen toegekend onder de voorwaarden bepaald bij dit besluit voor de organisatie door die instellingen voor voortgezette opleidingen in de zin van artikel 20 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten.

Die financieringsmiddelen kunnen niet vijf procent overschrijden van respectievelijk de jaarlijkse werkingstoelage bedoeld in artikel 29 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen en de globale jaarlijkse toelage bedoeld in artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen.

Art. 2.Om voor financiering in aanmerking te kunnen komen, moeten de voortgezette opleidingen : 1° voldoen aan minstens een van de volgende behoeften in het kader van de opleiding en het onderwijs gedurende het hele leven : a) een opkomende behoefte die nieuwe leeractiviteiten vereist die achteraf eventueel geïntegreerd zullen kunnen worden in de cursussen bekrachtigd door de academische graden;b) een behoefte die nieuwe curricula vergt, steunend op bestaande leeractiviteiten, maar anders te organiseren;2° dezelfde organisatiecriteria inzake inhoud en kwaliteit in acht nemen als de studies die tot een academische graad leiden;3° de toekenning aan studenten toelaten van minstens zes kredieten die overeenkomen met het met vrucht volgen van lessen;4° ingericht worden met inachtneming van de specifieke kenmerken van het doelpubliek, onder andere inzake uurregelingen;5° goedgekeurd zijn door de bevoegde academische overheid;6° ingericht worden ofwel om een opdracht als openbare dienst te vervullen waarvoor er geen professioneel personeelslid opgeleid werd, ofwel om aan minstens een van de volgende prioriteiten te beantwoorden : a) de opleiding tot interculturaliteit, cultuurdiversiteit en een van de erkende godsdiensten of de lekenpraktijk;b) de opleiding tot de begeleiding van leerlingen uit benadeelde zones in het kader van de democratisering van de toegang tot hogere studies;c) de opleiding tot de genderdimensie;d) de opleiding tot het aanwenden van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in de opleiding;e) de opleiding tot de wetenschappelijke vulgarisatie;f) de opleiding tot duurzame ontwikkeling;g) de opleiding met betrekking tot maatschappelijke problemen : bemiddeling, geweld, ongewenst gedrag, verslavingen, discriminaties en migratieverschijnsels;h) de opleiding tot de ondernemingsgeest en de oprichting van ondernemingen;i) de opleiding tot de praktijk van vreemde talen.

Art. 3.Enkel de leeractiviteiten die de toekenning van kredieten als gevolg hebben en die specifiek georganiseerd worden voor de voortgezette opleiding waarvoor een financiering wordt aangevraagd, ofwel specifiek opgericht voor die opleidingen ofwel daarvoor speciaal aangepast, worden in aanmerking genomen voor de financiering.

Art. 4.Een universitaire instelling of een hogeschool kan slechts de financiering van een voortgezette opleiding verkrijgen als ze bij haar aanvraag een programma toevoegt waarin bewezen wordt dat binnen de drie jaren de opleiding georganiseerd zal kunnen worden zonder de financiering bedoeld bij dit besluit. Voor de opleidingen bedoeld in artikel 2, 6°, h) en i) wordt het bewijs van andere financieringsbronnen vereist. Bij aanvraag om hernieuwing worden de gegevens van het plan aangepast aan de periode die nog gedekt moet worden tegenover de initiële termijn van drie jaar.

Daarenboven kunnen enkel de universitaire instellingen of de hogescholen die effectief de valorisatie van de verworven ervaring uitvoeren met het oog op de toelating tot de studies respectievelijk bedoeld bij de artikelen 53 of 60, 2e lid, van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten en bij de artikelen 24 en 34, 2° van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, de financiering van hun voortgezette opleidingen verkrijgen. HOOFDSTUK II. - De universitaire instellingen

Art. 5.Voor 15 mei die voorafgaat aan het academiejaar moeten de aanvragen om financiering van een voortgezette opleiding ingediend worden door de universitaire instellingen bij de Interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap, hierna de CIUF genoemd, die ermee belast wordt een advies te geven over die aanvragen. Een kopie van die aanvragen wordt tegelijkertijd overgezonden aan de minister tot wier bevoegdheid het hoger onderwijs behoort en aan de Algemene raad voor hogescholen, hierna de « CGHE ».

Met het oog op het nakijken van de voorwaarden bedoeld bij dit besluit kan de CIUF een model van aanvraag opstellen dat hij aan de universiteiten meedeelt.

Voor 30 juni die aan het academiejaar voorafgaat, geeft de CIUF zijn advies door een lijst op te maken met de voortgezette opleidingen die, volgens hem, aan de voorwaarden voldoen.

In zijn advies vermeldt de CIUF de voornaamste kenmerken van de voortgezette opleidingen en geeft hij zijn mening over de voortgezette opleidingen opgenomen in de lijst voor de volgende criteria : 1° de medewerkingen die de universitaire instellingen voor de organisatie van de voortgezette opleidingen gesloten zullen hebben met minstens een andere universitaire instelling, een Hogeschool, een Hoger architectuurinstituut, een Hogere kunstschool of een inrichting voor hoger onderwijs voor sociale promotie die actief zijn in de domeinen bedoeld in artikel 2, 6°;2° het belang dat de voortgezette opleidingen vertegenwoordigen voor de behoeften, opdrachten en prioriteiten bepaald in artikel 2, 1° en 6°;3° de eventuele dubbele opleidingen die hij zal hebben vastgesteld met andere voortgezette opleidingen voorgesteld door de universitaire instellingen;4° de eventuele dubbele opleidingen die hij zal hebben vastgesteld met de voortgezette opleidingen voorgesteld door de Hogescholen. Het advies stelt eveneens, met motivering, de lijst van de voortgezette opleidingen op die, volgens de CIUF niet aan de bij dit besluit bepaalde voorwaarden voldoen.

Dat advies wordt ter informatie meegedeeld aan de CGHE.

Art. 6.Na advies van de CIUF rangschikt de Regering op basis van de criteria bepaald in artikel 5, 4e lid, de voortgezette opleidingen die aan de voorwaarden voldoen. In functie van die rangschikking verdeelt de Regering de beschikbare middelen.

De subsidies worden jaarlijks aan de universitaire instellingen toegekend naar rato van het aantal studiepunten georganiseerd in de voortgezette opleidingen die voor financiering in aanmerking komen, in functie van de financieringsbehoeften, zonder dat het bedrag per krediet lager dan 1.100 euro is behoudens een aanvraag in tegenovergestelde zin gemotiveerd door de instelling op het ogenblik van de indiening van zijn aanvraag om financiering en door de CIUF in haar advies vermeld.

Geen enkele financieringshernieuwing zal vooropgesteld worden voor een opleiding die niet minstens zes kredieten aan minstens acht leerlingen heeft toegekend.

Art. 7.Een kwalitatieve en een kwantitatieve evaluatie van de georganiseerde voortgezette opleiding moet voor 30 augustus van het academiejaar gedurende welke ze georganiseerd wordt, worden binnengebracht.

Art. 8.Op het einde van elk academiejaar maakt de CIUF aan de Regering een syntheseverslag over met alle voortgezette opleidingen georganiseerd door de universitaire instellingen. De CIUF kan in dat kader aan de Regering voorstellen de lijst van de in artikel 2, 6° van dit besluit opgenomen domeinen uit te breiden aan andere domeinen waarin de komende initiatieven voor voortgezette opleidingen aan de behoeften zouden beantwoorden zoals bepaald in 1° van hetzelfde artikel. HOOFDSTUK III. - Hogescholen

Art. 9.Voor 15 mei die voorafgaat aan het academiejaar moeten de aanvragen om financiering van een voortgezette opleiding ingediend worden door de Hogescholen bij de CGHE, die ermee belast wordt een advies te geven over die aanvragen. Een kopie van die aanvragen wordt tegelijkertijd doorgezonden aan de minister tot wier bevoegdheid het hoger onderwijs behoort en aan de CIUF. Met het oog op het nakijken van de voorwaarden bedoeld bij dit besluit, kan de CGHE een model van aanvraag opstellen dat hij aan de Hogescholen meedeelt.

Voor 30 juni die aan het academiejaar voorafgaat, geeft de CGHE zijn advies door een lijst op te maken met de voortgezette opleidingen die volgens hem aan de voorwaarden voldoen.

In zijn advies vermeldt de CGHE de voornaamste kenmerken van de voortgezette opleidingen en geeft hij zijn mening over de voortgezette opleidingen opgenomen in de lijst voor de volgende criteria : 1° de medewerkingen die de Hogescholen voor de organisatie van voortgezette opleidingen gesloten zullen hebben met minstens een andere Hogeschool, een universitaire instelling, een Hoger architectuurinstituut, een Hogere kunstschool of een inrichting van hoger onderwijs voor sociale promotie actief in de in artikel 2, 6° bedoelde domeinen;2° het belang dat de voortgezette opleidingen vertegenwoordigen tegenover de behoeften, opdrachten en prioriteiten bepaald in artikel 2, 1° en 6°;3° de eventuele dubbele opleidingen die hij zal hebben vastgesteld met andere voortgezette opleidingen voorgesteld door de Hogescholen;4° de eventuele dubbele opleidingen die hij zal hebben vastgesteld met de voortgezette opleidingen voorgesteld door de universitaire instellingen. Het advies stelt eveneens, met motivering, de lijst van de voortgezette opleidingen op die, volgens de CGHE, niet aan de bij dit besluit bepaalde voorwaarden voldoen.

Dat advies wordt ter informatie aan de CIUF meegedeeld.

Art. 10.Na advies van de CGHE rangschikt de Regering op basis van de in artikel 9, 4e lid, bepaalde criteria de voortgezette opleidingen die aan de voorwaarden voldoen. In functie van die rangschikking verdeelt de Regering de beschikbare middelen.

De subsidies worden jaarlijks aan de hogescholen toegekend naar rato van het aantal studiepunten georganiseerd in de voortgezette opleidingen die voor financiering in aanmerking komen, in functie van de financieringsbehoeften, zonder dat het bedrag per krediet lager dan 1.100 euro is behoudens een aanvraag in tegenovergestelde zin gemotiveerd door de instelling op het ogenblik van de indiening van zijn aanvraag om financiering en door de CGHE in zijn advies vermeld.

Geen enkele hernieuwing van het project zal vooropgesteld worden voor een opleiding die niet zes kredieten toegekend heeft aan minstens acht studenten.

Art. 11.Een kwalitatieve en een kwantitatieve evaluatie van de georganiseerde voortgezette opleiding moet voor 30 augustus van het academiejaar gedurende welke ze georganiseerd wordt, worden binnengebracht.

Art. 12.Op het einde van elk academiejaar zendt de CGHE aan de Regering een syntheseverslag over met alle voortgezette opleidingen georganiseerd door de hogescholen. De CGHE kan in dat kader aan de Regering voorstellen de lijst van de in artikel 2, 6° van dit besluit opgenomen domeinen uit te breiden aan andere domeinen waarin de komende initiatieven voor voortgezette opleidingen aan de behoeften zouden beantwoorden zoals bepaald in 1° van hetzelfde artikel. HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepalingen

Art. 13.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 9 juni 2006 tot vaststelling van de specifieke regels voor de financiering van de voortgezette opleiding verstrekt in de inrichtingen voor hoger onderwijs wordt opgeheven.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2007.

Art. 15.De Minister tot wier bevoegdheid het Hoger Onderwijs behoort, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 20 april 2007.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Vice-Presidente en Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET

^