gepubliceerd op 22 juli 2005
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot bepaling van de modaliteiten voor het erkennen en het subsidiëren van de regionale coördinaties van huiswerkinstituten en van de Communautaire Federatie van huiswerkinstituten
4 MEI 2005. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot bepaling van de modaliteiten voor het erkennen en het subsidiëren van de regionale coördinaties van huiswerkinstituten en van de Communautaire Federatie van huiswerkinstituten
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van huiswerkinstituten, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 19, 20, 21 en 26;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 november 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 2 december 2004;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 37.870/4, gegeven op 22 december 2004, bij toepassing van artikel 84, § 1, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Cultuur, de Audiovisuele sector en Jeugd;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° « Decreet » : het decreet van 28 april 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van huiswerkinstituten;2° « De Inspectie » : de Regeringsdiensten die belast zijn met de inspectie binnen de Algemene directie Cultuur. HOOFDSTUK II. - Procedure voor de erkenning van de coördinaties van huiswerkinstituten en van een Communautaire Federatie van huiswerkinstituten Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 2.§ 1. De aanvraag om erkenning als Regionale coördinatie van huiswerkinstituten of als Communautaire Federatie van huiswerkinstituten wordt ingediend overeenkomstig het modeldossier opgesteld door de Jeugddienst. § 2. De Jeugddienst bericht ontvangst van het dossier van aanvraag om erkenning. Hij informeert de verzoekende vereniging over het volledig of onvolledig karakter van het dossier. § 3. De Jeugddienst onderzoekt de aanvraag om erkenning en vraagt het advies van de Inspectie, zodra het dossier volledig is. De dienst geeft een voorstel van beslissing en het advies van de Inspectie aan de Minister van Jeugd binnen een termijn van zestig kalenderdagen vanaf de ontvangst van het volledig dossier. De dienst voegt het dossier bij zijn voorstel van beslissing. § 4. De Minister van Jeugd deelt per aangetekend schrijven de erkenning of niet-erkenning aan de verzoekende vereniging mee, binnen een termijn van honderd twintig kalenderdagen vanaf de ontvangst van het volledig dossier door de Jeugddienst. Afdeling 2. - Erkenning van de Regionale coördinaties van
huiswerkinstituten
Art. 3.§ 1. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag om erkenning als Regionale coördinatie meegaan met het pedagogisch project en het laatste jaarlijks actieplan bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, van het decreet. § 2. Het pedagogisch project bepaalt de algemene werklijnen van de Coördinatie.
Het bevat minstens de volgende elementen : - De finaliteiten; - De algemene doelstellingen (definitie en articulatie met de opdrachten bedoeld in de artikelen 2, § 1 en 9, § 1, van het decreet); - Het onderzoek naar het publiek en de omgeving; - De huidige situatie (namelijk beschrijving van en onderzoek naar de verwachtingen en behoeften van de huiswerkinstituten); - De algemene werkhypothesen; - De beschrijving van de methodes; - De beschrijving van de uit te voeren middelen (namelijk op menselijk en financieel vlak); - De beschrijving van de eventuele samenwerkingsverbanden of partnerschappen. § 3. Het jaarlijks actieplan omvat de acties die beoogd worden met referentie naar het pedagogisch project. Het vertegenwoordigt een referentiekader dat zou kunnen worden aangepast in functie van de evolutie van het pedagogisch project.
Het bevat minstens de volgende elementen : - De operationele doelstellingen; - De beschrijving van de concrete acties en activiteiten die minstens verwijzen naar de actielijnen bepaald in artikel 9, § 1 van het decreet (informatie en oriëntatie, diensten voor verenigingen, opleiding); - De beschrijving van de methodes, actiemiddelen, samenwerkingsverbanden of partnerschappen met andere instellingen of verenigingen; - De programmering (namelijk de verschillende fasen, de verwachte resultaten, de evaluatie-indicatoren).
Art. 4.De aanvraag om erkenning bevat eveneens de statuten van de vereniging, het bewijs van de activiteiten die reeds uitgevoerd zijn alsmede het ambtsgebied waarvoor de vereniging een erkenning aanvraagt.
Art. 5.De aanvraag bepaalt daarenboven het aantal, de naam en de gegevens van de erkende huiswerkinstituten die door de vereniging in het ambtsgebied opgenomen zijn waarvoor zij een erkenning aanvraagt.
Art. 6.Het maximaal bedrag van de vrijwillige toetreding, bedoeld in artikel 9, § 2, 7°, van het decreet, wordt vastgesteld op 250 euro. Afdeling 3. - Erkenning van een Communautaire Federatie van de
huiswerkinstituten
Art. 7.§ 1. Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag om erkenning als Communautaire Federatie meegaan met het pedagogisch project en met het laatste actieplan bedoeld in artikel 11, § 1, 1°, van het decreet. § 2. Het pedagogisch project bepaalt de algemene werklijnen van de Federatie.
Het bevat minstens de volgende elementen : - De finaliteiten; - De algemene doelstellingen (definitie en articulatie met de opdrachten bedoeld in de artikelen 2, § 1 en 11, § 1, van het decreet); - Het onderzoek naar het publiek en de omgeving; - De huidige situatie (namelijk beschrijving en onderzoek van de verwachtingen en behoeften van de coördinaties van de huiswerkinstituten); - De algemene werkhypothesen; - De beschrijving van de methodes; - De beschrijving van de uit te voeren middelen (namelijk op menselijk en financieel vlak); - De beschrijving van de eventuele samenwerkingsverbanden of partnerschappen. § 3. Het jaarlijks actieplan omvat de acties die beoogd worden met referentie naar het pedagogisch project. Het vertegenwoordigt een referentiekader dat zou kunnen worden aangepast in functie van de evolutie van het pedagogisch project.
Het bevat minstens de volgende elementen : - De operationele doelstellingen; - De beschrijving van de concrete acties en activiteiten die minstens verwijzen naar de actielijnen bepaald in artikel 11, § 1 van het decreet (informatie en oriëntatie, diensten voor verenigingen, opleiding); - De beschrijving van methodes, actiemiddelen, samenwerkingsverbanden of partnerschappen met andere instellingen of verenigingen; - De programmering (namelijk de verschillende fasen, de verwachte resultaten, de evaluatie-indicatoren).
Art. 8.De aanvraag bevat eveneens de statuten van de vereniging, de lijst van de leden die zetelen in de bestuursorganen, de lijst van de vertegenwoordigers van de Regionale coördinaties die geassocieerd zijn met bestuursorganen en het bewijs van activiteiten die reeds worden uitgevoerd.
Art. 9.De aanvraag om erkenning bepaalt daarenboven het aantal, de naam en de gegevens van de erkende Regionale coördinaties die de vereniging groepeert. Afdeling 4. - De intrekking van de erkenning van een Regionale
coördinatie van huiswerkinstituten of van de Communautaire Federatie van de huiswerkinstituten tegen de beslissing van intrekking of van weigering van erkenning
Art. 10.§ 1. De Minister van Jeugd kan, op ieder moment, beslissen over de intrekking van de erkenning van de Regionale coördinatie of van de Communautaire federatie van de huiswerkinstituten die de condities en verplichtingen vastgelegd bij het decreet en dit besluit niet meer naleeft. § 2. De Minister van Jeugd deelt zijn intentie aan de betrokken vereniging mee vóór de beslissing van intrekking genomen wordt. Vanaf deze bekendmaking, beschikt de vereniging over een termijn van dertig kalenderdagen om bijkomende stukken aan de Minister van Jeugd over te maken en hem te zeggen of ze uitgebreid wil worden. Vanaf het einde van die termijn ontvangt de Minister van Jeugd de vereniging die eerst gevraagd heeft om gehoord te zijn en trekt de erkenning al dan niet in. Hij maakt zijn beslissing aan de betrokken vereniging bekend per aangetekend schrijven.
Art. 11.§ 1. Het beroep tegen een intrekking of een weigering van erkenning wordt per aangetekend schrijven bij de Minister van jeugd ingediend binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de bekendmaking van de beslissing om intrekking of weigering. § 2. Zodra het beroep ontvangen is, deelt de Minister van Jeugd het dossier aan de Jeugddienst en geeft hij een kopie voor advies aan de Commissie. § 3. De Jeugddienst en de Commissie kunnen de vertegenwoordiger(s) van de vereniging ontvangen die een beroep heeft (hebben) ingediend om hun argumenten te horen. § 4. De Commissie deelt haar advies mee aan de Jeugddienst binnen een termijn van zestig kalenderdagen vanaf het indienen van het beroep. § 5. Zodra het advies van de Commissie ontvangen is, beschikt de Jeugddienst over een termijn van dertig kalenderdagen om aan de Minister van Jeugd een voorstel van beslissing over te maken. Het advies van de Commissie wordt gevoegd bij het voorstel van beslissing. § 6. De Regering beslist over het beroep binnen een termijn van honderd twinting kalenderdagen vanaf het indienen van het beroep. HOOFDSTUK III. - Subsidies voor regionale coördinaties van huiswerkinstituten en voor Communautaire Federaties van de huiswerkinstituten
Art. 12.Om de in artikel 19 van het decreet bedoelde subsidie te kunnen genieten, moet de Regionale coördinatie, ten laatste op 31 maart van het lopend activiteitenjaar een aanvraag om subsidie indienen op de Jeugddienst. Deze aanvraag wordt ingediend via een formulier dat opgesteld is door de Jeugddienst en gaat samen met een activiteitenproject en een provisioneel begrotingsplan.
Art. 13.§ 1. De waarde van het punt met betrekking tot de tewerkstellingssubsidie bedoeld in artikel 19, 2e lid, a), van het decreet, wordt vastgesteld op 2.541 euro.
Die tewerkstellingssubsidie wordt gewettigd door stukken die vaststellen dat de Regionale coördinatie, in het kader van een werknemersarbeidsovereenkomst, minstens één voltijds equivalent te werk stelt in een animatieambt, tijdens de periode die door de subsidie gedekt wordt. De Regionale coördinatie deelt deze stukken ten laatste op 31 maart van het jaar volgend op de periode gedekt door de subsidie aan de Jeugddienst mee. § 2. Het bedrag van de werkingssubsidie bedoeld in artikel 19, 2e lid, b), van het decreet wordt vastgesteld op 31.170 euro.
Die werkingssubsidie wordt gewettigd op basis van een activiteiten- en jaarlijkse rekeningenverslag voor de periode gedekt door de subsidie.
Die documenten worden ten laatste op 31 maart van het jaar volgend op de periode gedekt door de subsidie, aan de Jeugddienst meegedeeld.
Art. 14.Om de in artikel 20 van het decreet bedoelde subsidie te kunnen genieten, moet de Communautaire Federatie ten laatste op 31 maart van het lopend activiteitenjaar een aanvraag om subsidie aan de Jeugddienst overmaken. Die aanvraag wordt ingediend via een formulier opgesteld door de Jeugddienst en gaat samen met een activiteitenproject en een provisionele begroting.
Art. 15.§ 1. De waarde van het punt met betrekking tot de tewerkstellingssubsidie bedoeld in artikel 20, 2e lid, a), van het decreet, wordt vastgesteld op 2.541 euro.
Die tewerkstellingssubsidie wordt gewettigd door stukken die vaststellen dat de regionale coördinatie, in het kader van een werknemersarbeidsovereenkomst, minstens één voltijds equivalent te werk stelt in een animatieambt, tijdens de periode die door de subsidie gedekt wordt. De Regionale coördinatie deelt deze stukken ten laatste op 31 maart van het jaar volgend op de periode gedekt door de subsidie aan de Jeugddienst mee. § 2. Het bedrag van de werkingssubsidie bedoeld in artikel 20, 2e lid, b), van het decreet wordt vastgesteld op 13.020 euro.
Die werkingssubsidie wordt gewettigd op basis van een activiteiten- en jaarlijkse rekeningenverslag voor de periode gedekt door de subsidie.
Die documenten worden ten laatste op 31 maart van het jaar volgend op de periode gedekt door de subsidie, aan de Jeugddienst meegedeeld.
Art. 16.De forfaitaire subsidies bedoeld bij dit hoofdstuk worden ten laatste op 30 juni van het lopend activiteitenjaar uitbetaald. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 17.De Jeugddienst organiseert jaarlijks een vereniging met de vertegenwoordigers van de O.N.E. en van de Inspectie, teneinde informatie te kunnen uitwisselen betreffende de evaluatie en de controle van de structuren waarmee zij belast zijn krachtens dit decreet.
De Jeugddienst kan bijkomende vergaderingen organiseren op het initiatief van de O.N.E. of van de Inspectie.
Art. 18.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 19.De Minister van Jeugd wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 mei 2005.
Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN