gepubliceerd op 05 maart 2004
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de nadere regels voor de toepassing van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang
3 DECEMBER 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de nadere regels voor de toepassing van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang;
Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "O.N.E.";
Gelet op de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit;
Gelet op het besluit van 11 december 1995 betreffende de administratieve en begrotingscontrole;
Gelet op de voordracht van het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd betreffende het model van plaatsbeschrijving;
Gelet op het advies van de Raad van bestuur van de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn), gegeven op 3 oktober 2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 15 oktober 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 22 oktober 2003;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 oktober 2003 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van hoogstens één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State nr 36.039/2, gegeven op 7 november 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Kinderwelzijn, belast met de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de "O.N.E.";
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1o het "decreet" : het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang; 2o het "O.N.E. decreet" : het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "O.N.E."; 3o de "Dienst" : de Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn (Office de la Naissance et de l'Enfance); 4o het "Waarnemingscentrum" : het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd ingesteld door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 8 juni 1998 betreffende het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd; 5o de "Regering" : de Regering van de Franse Gemeenschap; 6o de "Minister van Kinderwelzijn" : de Minister bevoegd voor het beleid inzake Kinderwelzijn en van de opvang van kinderen; 7o de "GOC" : een gemeentelijke opvangcommissie.
HOOFSTUK II. - Nadere regels voor de aanstelling van de leden van de GOC
Art. 2.§ 1. De leden van de GOC worden aangesteld binnen de zes maanden die volgen op de gemeenteraadsverkiezingen, voor een hernieuwbare termijn van zes jaar. Ze zijn verplicht, door hun ambt of hun mandaat, rechtstreeks werkzaam te zijn op het grondgebied van de gemeente en plaatselijk verankerd te zijn in het orgaan dat ze vertegenwoordigen. 1. De vertegenwoordigers(sters) van de gemeenteraad bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 1., van het decreet worden aangesteld als volgt : het lid van het college van burgemeester en schepenen of het lid van de gemeenteraad aangesteld door het college van burgemeester en schepenen voor de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en de ondersteuning van de buitenschoolse opvang zetelen ambtshalve; de andere vertegenwoordigers(sters) worden aangesteld door de gemeenteraadsleden die elk over een aantal stemmen beschikken dat gelijk is aan het aantal min één van de betrekkingen die nog moeten worden toegekend in deze component, op basis van een lijst van de gemeenteraadsleden die zich voorafgaandelijk kandidaat hebben gesteld. Komen in aanmerking kandidaten die de meeste stemmen hebben gehaald. Bij staking van stemmen wordt(worden) de jongste kandidaat(ten)aangesteld; 2. De vertegenwoordigers(sters) van schoolinrichtingen bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 2., van het decreet worden aangesteld als volgt : elk vertegenwoordigings- en coördinatiegorgaan van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs, van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, van het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs alsook van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap stelt een vertegenwoordiger(ster) aan binnen de GOC die kleuter- of lager onderwijs verstrekken op het grondgebied van de gemeente.
In voorkomend geval worden bijkomende vertegenwoordigers(sters) door dezelfde organen of door de Franse Gemeenschap aangesteld volgens de evenredige vertegenwoordiging, met toepassing van de d'Hondt methode zoals vermeld inzonderheid in artikel 167 van het Kieswetboek, waarvan de delers successievelijk 1, 2, 3 enz. zijn, op basis van het aantal kinderen die lessen volgen die georganiseerd worden op het grondgebied van de gemeente door de inrichtende machten behorend tot hetzelfde vertegenwoordigings- en coördinatiegorgaan of door de Franse Gemeenschap; 3. De vertegenwoordigers(sters) van personen die het kind toevertrouwen zoals bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 3., van het decreet worden aangesteld als volgt : a) de ouderverenigingen vertegenwoordigd binnen de Participatieraden voor schoolinrichtingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die een basisonderwijs op het grondgebied van de gemeente verstrekken, stellen hun vertegenwoordigers(sters) aan, op basis van één vertegenwoordiger(ster) voor, respectievelijk en als ze het basisonderwijs verstrekken op het grondgebied van de gemeente, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs en het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;b) de bewegingen erkend in het kader van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding, als hun werkgebied deze van de gezinnen is, als ze een plaatselijke afdeling in de gemeente organiseren en als ze geen opvang tijdens het vrije tijd organiseren of als ze hem organiseren, als ze geen lid zijn van de GOC als vierde of vijfde component, stellen ook minstens één vertegenwoordiger(ster) aan. Daartoe roept de gemeente een vergadering van deze plaatselijke afdelingen bijeen die voorafgaat aan de oprichting van de GOC. Volgens het aantal vereiste vertegenwoordigers(sters), rekening houdend met de vertegenwoordigers(sters) die al aangesteld zijn zoals bedoeld in lid a) van dit artikel, om het aantal vastgesteld krachtens artikel 6 van het decreet te bereiken, stelt deze vergadering de vertegenwoordigers(sters) aan volgens de modaliteiten die ze bepaalt, op basis van hoogstens één vertegenwoordiger per beweging bedoeld in dit lid. Als, na toepassing van de twee leden die voorafgaan, het aantal vastgelegd krachtens artikel 6 niet bereikt wordt, stellen de verenigingen, bedoeld in lid 1, a) één of meerdere bijkomende vertegenwoordigers(sters) aan volgens de evenredige vertegenwoordiging, met toepassing van de d'Hondt methode zoals vermeld inzonderheid in artikel 167 van het Kieswetboek, waarvan de delers successievelijk 1, 2, 3, enz. zijn, op basis van het aantal kinderen die lessen volgen die georganiseerd worden op het grondgebied van de gemeente door één of meerdere inrichtingen waarin er een oudervereniging bestaat en die respectievelijk behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs, het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs, het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs en het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap; 4. De vertegenwoordigers(sters) van de opvangoperatoren, bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 4., van het decreet worden aangesteld door een vergadering van dezelfde opvangoperatoren volgens de modaliteiten die deze vergadering bepaalt. Deze wordt door de gemeente bijeengeroepen vóór de oprichting en samenstelling van de GOC; 5. De vertegenwoordigers(sters) van de diensten, verenigingen of instellingen, bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 5., van het decreet, worden aangesteld door een vergadering van deze diensten, verenigingen of instellingen, volgens de modaliteiten die deze vergadering bepaalt. Deze wordt door de gemeente bijeengeroepen vóór de oprichting en samenstelling van de GOC; HOOFDSTUK III. - Het model van plaatsbeschrijving
Art. 3.Het model, bedoeld in artikel 7, eerste lid van het decreet, is bijgevoegd bij dit besluit. Het model wordt door het Waarnemingscentrum aan de gemeenten verstuurd met een computergestuurd invoerformulier voor de gegevens die nodig zijn voor het opmaken van de plaatsbeschrijving op het vlak van de Franse Gemeenschap. De gemeenten sturen het computergestuurd invoerformulier, zodra het ingevuld is, via computer aan het voornoemde Waarnemingscentrum terug.
HOOFSTUK IV. - Verplaatsingen van kinderen
Art. 4.De maximale duur, bedoeld in artikel 15, § 2, tweede lid, wordt vastgesteld op vijftien minuten voor de verplaatsingen te voet en op dertig minuten voor de verplaatsingen met de gemeenschappelijke vervoermiddelen. HOOFDSTUK V. - Lijst van bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die een basisopleiding bekrachtigen
Art. 5.De lijst van bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die de opleiding bedoeld in artikel 18, 1. van het decreet bekrachtigen, is de volgende : 1. Secundair onderwijs met volledig leerplan : Elk einddiploma of eindgetuigschrift met sociale of pedagogische oriëntatie van het hoger technisch secundair onderwijs zoals : 1.1. op het vlak van de kwalificatietechniek : a) opvoedingsagent;b) animator;c) opvoeder. 1.2. op het vlak van het beroepsonderwijs : a) kinderverzorgster;2. Alternerend secundair onderwijs a) hulpverlener voor kinderen in collectieve structuren;b) monitor voor kindergroepen.3. Onderwijs voor sociale promotie Elk einddiploma of eindgetuigschrift met sociale of pedagogische oriëntatie, ten minste van het niveau van het hoger technisch secundair onderwijs zoals : a) hulverlener voor kinderen van 0 tot 12 jaar in een collectieve structuur;b) thuishulpverlener voor kinderen van 0 tot 12 jaar;c) hulpverleners voor het jonge kind;d) opleiding van sociaal-culturele animator voor kinderen tussen 3 tot 12 jaar;e) animator voor kindergroepen;f) animatie van plaatselijke infrastructuren;4. Andere opleidingen : a) brevet van animator voor vakantiecentra uitgereikt krachtens het decreet van 17 mei 1999 betreffende de vakantiecentra;b) erkende opleidingen of versnelde opleidingscursussen erkend door de Regering met toepassing van artikel 42 van het besluit van 27 februari 2003 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen voor het begeleidend personeel van kinderhuizen en de kinderopvangsters;c) brevet van instructeur lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven uitgereikt door de hoofdirectie voor de jeugdorganisaties en de organisaties voor volwassenen volgens de criteria van het ministerieel besluit van 20 mei 1976;d) brevet van monitor of trainer uitgereikt door het bestuur voor lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven; e) alle bekwaamheidsbewijzen, brevetten of getuigschriften bedoeld in artikel 6 De bekwaamheidsbewijzen, getuigschriften, diploma's of brevetten erkend door de "O.N.E." die gelijkgesteld zijn met die bedoeld onder de punten 1 tot 4 bekrachtigen ook de opleiding bedoeld in artikel 18, 1, van het decreet, behoudens uitdrukkelijke tegenbeslissing van de regering.
Art.6. De lijst van de bekwaamheidsbewijzen, diploma's, getuigschriften of brevetten die de opleiding bedoeld in artikel 18, 2. van het decreet bekrachtigen, is de volgende : 1.Hoger onderwijs Elk einddiploma of eindgetuigschrift van het niveau van het sociaal, psycho-pedagogisch hoger onderwijs of hoger onderwijs lichamelijke opvoeding van ten minste het korte type, met volledig leerplan of voor sociale promotie. 2. Andere opleidingen a) brevet van coördinator van vakantiecentra uitgereikt krachtens het decreet van 17 mei 1999 betreffende de vakantiecentra;b) brevet van bekwaamheid voor het beheer van culturele projecten en programma's uitgereikt door het bestuur van cultuur en van de permanente opvoeding van het Ministerie van de Franse Gemeenschap;c) directeur(trice) van kinderhuizen waarvan de opleiding erkend wordt door de Regering met toepassing van artikel 42, tweede lid, van het besluit van 27 februari 2003 houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen;d) coördinator voor jeugdcentra, van het type 1 of het type 2, erkend krachtens het decreet van 20 juli tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van jongeren informatiecentra en van hun federaties; De bekwaamheidsbewijzen, getuigschriften, diploma's of brevetten erkend door de "O.N.E." die gelijkgesteld zijn met die bedoeld onder de punten 1 tot 2 bekrachtigen ook de opleiding bedoeld in artikel 18, 2, van het decreet, behoudens uitdrukkelijke tegenbeslissing van de regering. HOOFDSTUK VI. - Nadere regels voor de erkenning en de subsidiëring van de vormingsoperatoren Afdeling I. - Erkenning
Art. 7.Ter uitvoering van het vormingsprogramma bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet, worden de vormingsinstellingen door de Minister van Kinderwelzijn erkend. Daartoe : a) moeten de vormingsinstellingen een overheid zijn, een vereniging zonder winstoogmerk of elke andere verenigingsvorm, die geen winst najaagt.Hun zetel bevindt zich in het Franse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad; b) dienen de vormingsinstellingen uiterlijk op 1 maart een dossier voor de aanvraag tot erkenning bij de Dienst in. Dit dossier bevat : 1. de voorstelling van de instelling met onder andere : a) de benaming, het adres, de statuten, de samenstelling van de leidende organen, de verantwoordelijke voor het dagelijks beheer, de bankrekening van de operator;b) een beschrijving van de doelstellingen en de methoden;c) de balans van de opleidingen georganiseerd in de sector van de kinderopvang;d) de identiteiten en kwalificaties van de opleiders die werkzaam zijn in de sector van de kinderopvang;2. de voorstelling van zijn vormingsprogramma met : a) een algemene voorstelling die bewijst dat het past in het kader van het programma vastgesteld door de Regering, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet;b) de beschrijving van de cursus(sen) voor de voortgezette opleiding bepaald voor het eerste jaar : inhoud, omkadering, lestijden en aantal dagen, plaatsen (met een rechtvaardige geografische verdeling over het grondgebied van het Franse taalgebied of van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, residentieel of niet-residentieel, de doelgroep, het aantal aanvaarde personen, methodologie voor de evaluatie, begroting.De beschrijving van deze cursus(sen) wordt door de operator aan de "O.N.E." verstrekt, op basis van een gestandaardiseerd evaluatietabel die de Dienst bepaalt.
De betrokken lestijden voor de verwezenlijking van het vormingsprogramma, bedoeld in het tweede lid, 2., en de cursussen ervan, beginnen op 1 oktober en eindigen op 30 september.
Indien het dossier volledig is, legt de Dienst de aanvraag tot erkenning aan de Minister van Kinderwelzijn voor, alsook zijn advies daaromtrent. De Minister van Kinderwelzijn kent de erkenning toe of weigert ze, in het bijzonder als het door de operator voorgelegde vormingsprogramma niet past in het kader van het programma bepaald door de Regering, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet of indien zijn methodologische beschrijving onvoldoende is.
Art. 8.De erkenning gaat over een duur die de termijn van het door de Regering vastgestelde programma niet mag overschrijden, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet. Uitzonderlijk kan hij met één jaar verlengd worden. De datum waarop de erkenning van kracht wordt, wordt vastgesteld bij de beslissing.
Art. 9.De erkenning kan ingetrokken worden als de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld zijn of als belangrijke leemtes ontstaan bij de uitvoering van het programma.
De Dienst, na de vormingsinstelling te hebben ingelicht over het feit dat hij van plan is om een intrekking van de erkenning voor te stellen, verhoort de vertegenwoordigers van de instelling, op hun aanvraag, binnen een termijn van 60 dagen. De Dienst brengt de Minister van Kinderwelzijn een met redenen omkleed voorstel tot intrekking van de erkenning over.
Art. 10.Elk jaar deelt de erkende vormingsinstelling uiterlijk op 15 mei de Dienst de juiste inhoud van de opleidingscursus(sen) voor het volgend jaar mee. Hij bevat dezelfde elementen als deze die vereist zijn in het erkenningsdossier bedoeld in artikel 7, tweede lid, 2., b) voor het eerste jaar. Afdeling II. - Evaluatie van de opleidingen
Art. 11.Na elke vormingscursus maakt de vormingsinstelling een evaluatie ervan. Een keer per jaar stelt de vormingsinstelling een verslag over de activiteiten op, met vermelding van ten minste de minimale inhoud die de Dienst bepaalt, en verzendt het uiterlijk op 30 september aan de Dienst.
Art. 12.Er wordt een opvolgingscomité bij de "'O.N.E." ingesteld. Het wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Dienst. Alle erkende vormingsinstellingen zijn van rechtswege lid van het voornoemde comité.
Dit comité wordt belast met de evaluatie van de verwezenlijking van de lopende programma's en moet voorstellen voor de toekomst aan de ONE en de Minister van Kinderwelzijn voorleggen. Afdeling III. - Subsidiëring
Art. 13.De Dienst kent binnen de budgettaire beperkingen een subsidie aan de erkende vormingsinstellingen toe die in aanmerking komen voor subsidiëring door de Regering, voor een geheel of een gedeelte van hun vormingsprogramma.
De vormingsinstellingen en -cursussen, vervat in hun programma, komen in aanmerking inzonderheid : - van de nuttige ervaring inzake vorming die de vormingsinstellingen mogen laten gelden; - van de overeenstemming van de methodologie van de vormingscursussen met de doelstellingen van de kwaliteitscode; - van een complementariteit van vormingscursussen gezien het door de Regering vastgestelde vormingsprogramma, overeenkomstig artikel 20, tweede lid, van het decreet; - van een evenwichtige geografische verdeling van de vormingscursussen over het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en van het Franse taalgebied.
Art. 14.De subsidie bestaat in een jaarlijkse envelop die berekend wordt op basis van de dagelijkse vaste bedragen, vermenigvuldigd met het aantal vormingsdagen voor de vormingscursussen bepaald door de vormingsinstelling in haar voorstelling bedoeld in artikel 7, tweede lid, 2., b) en in aanmerking genomen door de Minister van Kinderwelzijn. De dagelijkse vaste bedragen worden vastgelegd als bijlage bij het beheerscontract van de Dienst.
Art. 15.De subsidie wordt jaarlijks uitgekeerd en dekt een periode die loopt van oktober tot september van het volgende jaar.
De Dienst wordt gemachtigd om in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar voorschotten toe te kennen, met een verhouding van maximaal 80 % van de envelop.
Het saldo zal worden uitbetaald op voorlegging van een activiteitenverslag dat vermelding maakt van de effectieve verwezenlijking van de vormingscursussen bepaald in het jaarlijks programma en in aanmerking genomen door de Dienst voor de berekening van de subsidie, en van een aangifte van schuldvordering. Deze documenten moeten aan de Dienst verstuurd worden binnen het kwartaal volgend op de periode gedekt door de subsidie.
De niet-verantwoorde subsidiedelen moeten aan de Dienst worden terugbetaald volgens de door hem nader te bepalen regels.
Art. 16.De erkende en gesubsidieerde vormingsinstellingen zijn onderworpen aan de boekhoudkundige inspectie van de Dienst. Ze houden een verzamelstaat van ontvangsten en uitgaven, en het bewijs van de uitbetaling van de bezoldigingen en andere betrokken kosten tot zijn beschikking. Afdeling IV. - Bijdrage in de kosten van de verantwoordelijken voor
projecten en van de opvangende personen
Art. 17.De Dienst wordt gemachtigd om de perken van de financiële bijdrage vast te stellen die de erkende instellingen aan de deelnemers mogen aanvragen, overeenkomstig de bepalingen van zijn beheerscontract. Afdeling V. - Attesten voor gevolgde cursussen
Art. 18.De vormingsinstellingen reiken de mensen die deelgenomen hebben aan de vormingscursussen waarvoor ze een erkenning hebben gekregen, attesten voor gevolgde cursussen uit. Deze attesten bepalen de inhoud en het aantal uren aanwezigheid voor de betrokken cursus. HOOFDSTUK VII. - De erkenningscommissie
Art. 19.Het bedrag van het presentiegeld bedoeld in artikel 22, zevende lid, van het decreet wordt vastgelegd op 25,52 euro.
Dit bedrag is gebonden aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De startindex is deze die van kracht is op 1 juli 2003. HOOFDSTUK VIII. - De financiële bijdrage van personen die de kinderen toevertrouwen in het kader van een LCK-programma
Art. 20.Het bedrag bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het decreet wordt vastgelegd op 4 euro, behoudens afwijking toegestaan door de Regering, op gemotiveerd en gerechtvaardigd verzoek van de opvangoperator, gelet op zijn inkomsten, de voorgestelde activiteiten en hun toegankelijkheid, in het kader van de informatie bepaald daartoe in artikel 15, § 2, 9, van het decreet, en goedgekeurd door de GOC; HOOFDSTUK IX. - Subsidies Afdeling I. - Coördinatiesubsidies binnen de LCK-programma's
Art. 21.De jaarlijkse forfaitaire subsidie, bedoeld in artikel 34 van het decreet, wordt elk jaar uitgekeerd en dekt een periode die loopt vanaf begin oktober tot eind september van het volgende jaar. De Dienst wordt ertoe gemachtigd in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar voorschotten toe te kennen, in een verhouding met maximaal 80 % van de jaarlijkse subsidie.
Het saldo zal worden uitgekeerd op voorlegging van een aangifte van schuldvordering met de bijhorende bewijsstukken van de uitgaven. Deze documenten moeten aan de Dienst verstuurd worden binnen het kwartaal volgend op de periode gedekt door de subsidie. Afdeling II. - Procedure voor de uitbetaling van de subsidies aan de
opvangoperatoren
Art. 22.De opvangoperator legt op elke opvangplaats de individuele inschrijvingsdossiers aan met de personalia van het kind, de personen die hem hebben toevertrouwd, die een toestemming hebben gekregen om hem te halen, die bereikbaar zijn bij noodgeval, de eigenaardigheden van het kind waarmee rekening moet worden gehouden, en een register van de dagelijkse aanwezigheden. De operator moet dit register drie jaar behouden.
De opvangoperator behoudt ook gedurende drie jaar de bewijsstukken die hij gekregen heeft van personen met ouderlijk gezag over het kind, op basis waarvan de opvangoperator gemachtigd is om een positieve differentiatiesubsidie aan te vragen.
Art. 23.De opvangoperator stuurt het door de Dienst opgestelde aanvragingsformulier voor subsidie, behoorlijk ingevuld, uiterlijk de laatste werkdag van de derde maand volgend op het activiteitenkwartaal terug. Dit formulier bevat inzonderheid de dagelijkse aanwezigheden van kinderen voor elke opvangplaats, bedoeld in artikel 35, derde lid, alsook in artikel 36, derde lid, van het decreet.
Boven de termijn bepaald bij het eerste lid is de aanvraag van rechtswege onontvankelijk. Afdeling III. - Vaste werkingssubsidies
Art. 24.Het dagelijks vast bedrag per kind van de werkingssubsidie, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van het decreet wordt op 0,20 euro vastgelegd. Rekening houdend met de perken van de beschikbare begrotingskredieten zoals vastgelegd a minima in zijn beheerscontract, past de Dienst een multiplicator op dit vast bedrag toe. Afdeling IV. - Positieve differentiatiesubsidies
Art. 25.Het dagelijks vast bedrag per kind van de positieve differentiatiesubsidie, bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van het decreet is gelijk aan het vast bedrag bedoeld in artikel 24. Rekening houdend met de perken van de beschikbare begrotingskredieten zoals vastgelegd a minima in zijn beheerscontract past de Dienst een multiplicator op dit vast bedrag toe. Afdeling V. - Nadere regels voor de uitbetaling van de subsidies
Art. 26.De nadere regels voor de uitbetaling van de subsidies bevatten twee fasen : 1) Voor de eerste drie kwartalen van het begrotingsjaar berekent de Dienst de waarde van de geraamde subsidies op basis van de dagelijkse aanwezigheden die bekendgemaakt werden door de opvangoperator en de dagelijkse vaste bedragen per kind. De Dienst gaat over tot de uitbetaling van een bedrag dat gelijk is aan 80 % van deze geraamde subsidies. 2) Voor het laatste kwartaal van het begrotingsjaar berekent de Dienst de waarde van de geraamde subsidies op basis van de dagelijkse aanwezigheden die bekendgemaakt werden door de opvangoperator en de dagelijkse vaste bedragen per kind. Hij maakt het totaal op van de geraamde subsidies per begrotingsjaar voor elke opvangoperator en voor het geheel daarvan.
Door de toepassing van de multiplicatoren bedoeld in artikelen 24 en 25 berekent hij het bedrag van de subsidies die effectief per jaar worden toegekend. Hij gaat over tot de uitbetaling van het verschuldigd saldo. Afdeling VI. - Toezicht op de toekenning van subsidies
Art. 27.De begunstigden van de coördinatiesubsidies, bedoeld in artikel 34 van het decreet, en de opvangoperatoren zijn onderworpen aan de boekhoudkundige inspectie van de Dienst. Ze stellen tijdens 5 jaar hun boekhouding ter beschikking van de Dienst. HOOFDSTUK X. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 28.In afwijking van artikel 21, voor de gemeenten die voor de eerste keer om een coördinatiesubsidie verzoeken, wordt de jaarlijkse vaste subsidie verminderd tot de passende verhouding van de periode vanaf de dag waarop de eerste vergadering van de GOC plaatsgevonden heeft tot het einde van de maand september die volgt.
Voor de gemeenten die op de oproep van de Minister van Kinderwelzijn voor de projecten 2003-2004 hebben geantwoord en die in dit kader een subsidie hebben gekregen voor de tewerkstelling of de verlenging van de tewerkstelling van de opvangcoördinator(en)zal de coördinatiesubsidie bedoeld in artikel 34 van het decreet slechts worden toegekend krachtens het decreet vanaf 1 december 2004. De jaarlijkse vaste subsidie zal dus voor het volgende jaar tot tien twaalfde worden gebracht.
Art. 29.In afwijking van artikel 2, § 1, en binnen de periode die voorafgaat aan de gemeenteraadsverkiezingen van 2006, begint het mandaat van de leden van een GOC te lopen wanneer de gemeente de GOC voor de eerste keer bijeenroept en loopt ten einde wanneer de nieuwe leden van de GOC aangesteld worden binnen een termijn van zes maanden volgend op deze verkiezingen.
Art. 30.Bij gebrek aan een vormingsprogramma bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet, mogen de vormingsinstellingen worden erkend op voorwaarde dat ze de andere regels bepaald in artikel 7 naleven. Deze erkenning eindigt het jaar dat volgt op het jaar waarin het voornoemde vormingsprogramma door de Regering wordt bepaald.
Art.31. De Minister van Kinderwelzijn, bevoegd voor het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de "O.N.E.", wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 32.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.
Brussel, 3 december 2003.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de Opvang en de Opdrachten toegewezen aan de "O.N.E.", J.-M. NOLLET