gepubliceerd op 07 oktober 2009
Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende invoering van een meesterschapsstage in de basisopleiding van de middenstand
MINISTERIE VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP
11 JUNI 2009. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende invoering van een meesterschapsstage in de basisopleiding van de middenstand
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de K.M.O.'s, artikel 8, § 3, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2000;
Gelet op het advies van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de K.M.O.'s, gegeven op 18 februari 2009;
Gelet op het akkoord van de minister bevoegd inzake Financiën, gegeven op 9 april 2009;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 mei 2009;
Gelet op het advies nr. 46.635/2 van de Raad van State, gegeven op 2 juni 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1 - Algemene bepalingen § 1 - De meesterschapsstage dient als voorbereiding van een stagiair op een zelfstandige beroepsactiviteit of een leidinggevende functie in een kleine of middelgrote onderneming. De meesterschapsstage omvat het bedrijfskundige gedeelte van een opleiding tot ondernemingshoofd en bereidt de stagiair op het eindopleidingsexamen voor. § 2 - De meesterschapsstage wordt door bemiddeling van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de K.M.O.'s (hierna Instituut genoemd) tussen een opleidingsonderneming, de stagiair als leerjongen en het Instituut aangegaan. De opleiding van de stagiair gebeurt in het kader van de opleidingen tot ondernemingshoofd, erkend in overeenstemming met artikel 8 van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de K.M.O.'s. § 3 - Aan de meesterschapsstage ligt een opleidingsprogramma ten grondslag dat door het Instituut vastgelegd en door de Minister van Vorming goedgekeurd is. § 4 - Dit besluit legt de voorwaarden vast voor de erkenning van een stageovereenkomst.
Artikel 2 - Erkenningsvoorwaarden voor de opleidingsondernemingen § 1 - De opleidingsonderneming moet voor de opleiding van stagiairs door het Instituut worden erkend. De erkenning wordt verleend na controle van de organisatorische, personele en technische vereisten van de onderneming qua overdracht van de in het opleidingsprogramma vermelde vaardigheden. § 2 - Het ondernemingshoofd moet een volkomen onberispelijk gedrag hebben. Het moet ten minste 25 jaar oud zijn en het bewijs van een erkende opleiding m.b.t. het beroep en van ten minste drie jaar beroepservaring in het betrokken vakgebied leveren of ten minste 23 jaar oud zijn, over het diploma van een erkende opleiding tot ondernemingshoofd m.b.t. het beroep beschikken en het bewijs van ten minste één jaar beroepservaring leveren.
Bestaat zo'n erkende opleiding niet, dan moet het bewijs van ten minste 9 jaar beroepservaring in het betrokken vakgebied worden geleverd. § 3 - Indien het ondernemingshoofd niet persoonlijk voor de praktische opleiding van de stagiair kan instaan, moet het onder de personeelsleden van de onderneming een opleider aanduiden die aan de in § 2 vermelde voorwaarden voldoet. § 4 - De ondernemingshoofden en opleiders die voor de eerste keer in het kader van een middenstandsopleiding een opleiding verstrekken, zijn verplicht aan een door het Instituut georganiseerde pedagogische bijscholing deel te nemen. § 5 - Een ondernemingshoofd of opleider kan niet meer dan twee stagiairs tegelijk opleiden.
Artikel 3 - Toelatingsvoorwaarden voor de stagiairs § 1 - Om een stageovereenkomst te mogen sluiten, moet de stagiair een diploma van hoger secundair onderwijs kunnen voorleggen. § 2 - De stagiair moet lichamelijk geschikt verklaard zijn. Het medisch onderzoek moet binnen 14 dagen na de begindatum van de stageovereenkomst, door een erkende arbeidsgeneeskundige dienst, op kosten van het ondernemingshoofd worden uitgevoerd.
Artikel 4 - Overeenkomst § 1 - De Minister keurt de stageovereenkomst goed op grond van een model opgesteld op voorstel van het Instituut. § 2 - De stageovereenkomst wordt voor een maximale duur van drie jaar gesloten. Ze kan een enkele keer met één jaar worden verlengd. De duur van de overeenkomst bedraagt minstens één jaar, behalve indien het om een overeenkomst gaat die als gevolg van de ontbinding van een vorige overeenkomst werd gesloten. Elke overeenkomst omvat een proeftijd van 3 maanden.
De wekelijkse arbeidsduur wordt vastgesteld met inachtneming van de arbeidswetgeving en mag de maximale duur, zoals vastgelegd in de collectieve overeenkomst van het bevoegde paritaire comité, niet overschrijden. De stagiair moet gemiddeld minstens 24 uur per week in de onderneming werkzaam zijn. De onderneming moet aan de stagiair een maandelijkse minimale toelage betalen die voor het eerste opleidingsjaar 480,00 EUR; het tweede opleidingsjaar 684,00 EUR; het derde opleidingsjaar 808,00 EUR bedraagt. § 3 - Het ondernemingshoofd sluit voor de stagiair een arbeidsongevallenverzekering af. § 4 - De uitvoering van de stageovereenkomst wordt opgeschort in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Tijdens de opschorting van de uitvoering van de stageovereenkomst blijft de stagiair gedurende de eerste 30 dagen zijn toelage ontvangen.
Het opleidingprogramma van de meesterschapsstage vormt een bestanddeel van de stageovereenkomst en wordt erbij gevoegd.
Artikel 5 - Plichten van het ondernemingshoofd Het ondernemingshoofd is verplicht : 1° er zorg voor te dragen dat aan de stagiair de vaardigheden van het beroep en de in het bijhorende opleidingsprogramma vastgelegde inhoud in de onderneming worden geleerd, om hem op de tests en examens evenals op de latere uitoefening van het beroep voor te bereiden;2° de stagiair alle hulp, uitleg, technische middelen en documenten ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn om de onder 1° vermelde doelstellingen te bereiken;3° de stagiair bij het verrichten van de werktaken en het opstellen van verslagen bij te staan;4° overeenkomstig de richtlijnen van het Instituut een verslag over de duur, de omvang en de inhoud van het praktische gedeelte van de opleiding op te maken;5° de kosten voor de deelname van de stagiair aan de door het Instituut vastgelegde verplichte cursussen, bedrijfsoverkoepelende opleidingen evenals aan de tests en examens te betalen;6° de werkplanning voor de stagiair zo op te stellen dat deze ongehinderd aan alle theoretische cursussen van de opleiding evenals aan alle tests en examens kan deelnemen;7° het Instituut en de door het Instituut aangeduide leersecretarissen inzage in het praktische gedeelte van de opleiding in zijn onderneming te verlenen, hiervoor de nodige inlichtingen te verstrekken, documenten te overhandigen en het Instituut, zo vlug mogelijk en uit eigen beweging, over eventuele onregelmatigheden of bijzonderheden in de opleiding te informeren;8° erop te letten dat de stagiair aan de krachtens het wetboek over het welzijn op het werk voorgeschreven arbeidsgeneeskundige onderzoeken deelneemt respectievelijk de stagiair aan die onderzoeken te laten deelnemen. Artikel 6 - Intrekking van de erkenning § 1 - Indien de in de artikelen 2, 4 en 5 beschreven voorwaarden en plichten door de onderneming, het ondernemingshoofd of de opleider niet of niet meer nagekomen worden, trekt het Instituut de in artikel 2, § 1, bepaalde erkenning in die hen voor de praktische beroepsopleiding was verleend. Die intrekking geldt voor ten minste één jaar. § 2 - Het Instituut mag de erkenning voor de praktische beroepsopleiding pas intrekken, als de leersecretaris de betrokkene of, bij de intrekking van de erkenning als opleidingsonderneming, het ondernemingshoofd er per aangetekende brief om verzocht heeft, binnen de veertien dagen zijn standpunt over de mogelijke intrekking van de erkenning schriftelijk mede te delen. In het verzoek legt de leersecretaris uit, welke redenen en/of tekortkomingen aanleiding geven tot de intrekking en vermeldt de wettelijke referentieteksten.
Bovendien moet de brief de termijn vermelden, waarin het standpunt moet worden meegedeeld. § 3 - Krijgt het Instituut geen standpunt binnen de in § 2 vermelde termijn, beslist het met kennis van zaken en van de onderzochte feiten, of het een met redenen omklede intrekking uitvoert, de duur van de erkenning beperkt of het herkrijgen van de toelating of erkenning aan bepaalde voorwaarden onderwerpt.
Het Instituut deelt zijn beslissing per aangetekende brief mee.
Artikel 7 - Beroepsprocedure § 1 - De onderneming, het ondernemingshoofd of de opleider aan wie de erkenning voor de praktische opleiding werd ingetrokken, kan een beroep indienen bij de minister bevoegd inzake Vorming. § 2 - Het beroep moet bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden ingediend, en dit binnen 14 dagen na de datum waarop de betwiste beslissing van het Instituut betekend is. Het beroep moet met redenen worden omkleed. Erbij moet bovendien een afschrift van de betwiste beslissing worden gevoegd. § 3 - Het Instituut, de leerkrachten die de betrokken opleiding verstrekken, de leden van de examencommissies alsmede de eiser zijn ertoe verplicht, het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap binnen veertien dagen alle gevraagde documenten en informaties ter beschikking te stellen die ertoe zullen dienen, het beroep correct te beoordelen. § 4 - De Minister bevoegd inzake Vorming beslist of hij het beroep al dan niet gevolg geeft. De beslissing wordt aan het Instituut en aan de eiser per aangetekende brief meegedeeld.
Artikel 8 - Plichten van de stagiair De stagiair is verplicht : 1° zich tijdig bij de organisator van de theoretische cursussen voor deze laatste in te schrijven en het bijhorende inschrijvingsgeld volledig te storten;2° zijn contractuele plichten tegenover de onderneming waarin zijn praktische opleiding plaatsvindt, na te komen;3° de praktische opleiding in de onderneming regelmatig te volgen met als doel, daar de vaardigheden van het beroep en de in het bijhorende opleidingsprogramma vastgelegde inhoud te leren, om zich op de tests en examens evenals op de latere uitoefening van het beroep voor te bereiden;4° regelmatig de theoretische cursussen bij de door het Instituut vastgelegde organisator te volgen en aan de bijhorende tests en examens deel te nemen;5° elk opleidingsjaar overeenkomstig de richtlijnen inzake tijden en inhoud, zoals vastgelegd door de organisator van de cursussen, een uitvoerig schriftelijk verslag op te stellen over de praktische opleiding in de onderneming;6° aan de door het Instituut vastgelegde cursussen en bedrijfsoverkoepelende opleidingen deel te nemen;7° de door het Instituut vastgelegde verslagen en huiswerken in het kader van de bedrijfsopleiding op te stellen;8° aan de door het Instituut aangeduide leersecretarissen inzage in het praktische gedeelte van de opleiding in de onderneming te verlenen, hiervoor de nodige inlichtingen te verstrekken, documenten te overhandigen en het Instituut, zo vlug mogelijk en uit eigen beweging, over eventuele onregelmatigheden of bijzonderheden in de opleiding te informeren. Artikel 9 - Examens § 1 - In algemene regel vinden de cursussen, tests en examens plaats in een krachtens artikel 27 van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s erkend centrum voor opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand, hierna "centrum" genoemd. § 2 - Indien cursussen, tests en examens die met het krachtens artikel 1, § 3, goedgekeurd opleidingsprogramma overeenstemmen, in een centrum niet worden georganiseerd, dan kan het Instituut een andere organisator van cursussen hiertoe bepalen, voor zover het Instituut heeft vastgesteld dat de inhoud van de cursussen, de tests en de examensvoorwaarden in overwegende mate met die overeenstemmen die in het opleidingsprogramma bepaald zijn. § 3 - Indien cursussen, tests en examens in hiervoor door de Duitstalige Gemeenschap erkende instellingen plaatsvinden, dan gelden de bepalingen van het besluit van de Executieve van 19 december 1988 betreffende de examens en de evaluatie van de basisopleiding in de middenstand en van het besluit van de Executieve van 23 december 1987 betreffende de basisopleiding in de permanente vorming van de middenstand.
Artikel 10 - Opzegging § 1 - Bij het sluiten van de stageovereenkomst wordt er in een proeftijd van drie maanden voorzien. Tijdens de proeftijd kunnen beide partijen de dienstbetrekking zonder opgave van redenen schriftelijk en mits naleving van een opzeggingstermijn van een week opzeggen. § 2 - Na het eind van de proeftijd kunnen de opleidingsonderneming en de stagiair de stageovereenkomst mits naleving van de voor de werknemers van de betrokken sector geldende wettelijke termijnen opzeggen.
Artikel 11 - Arbitrage Tijdens de uitvoering van de stageovereenkomst kunnen zich de opleidingsonderneming en de stagiair met het oog op arbitrage, zo vlug mogelijk en uit eigen beweging, schriftelijk tot de door het Instituut aangewezen leersecretaris wenden.
Artikel 12 - Zware fout In geval van zware fout kunnen de opleidingsonderneming en de stagiair de stageovereenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen.
Artikel 13 - Mededelingen § 1 - De opleidingsonderneming en de stagiair delen aan de door het Instituut aangewezen leersecretaris, zo vlug mogelijk en uit eigen beweging, schriftelijk mee, wanneer er moeilijkheden bij de uitvoering van de overeenkomst optreden. § 2 - De opleidingsonderneming of de stagiair delen onmiddellijk de eventuele opzegging van de stageovereenkomst per aangetekende brief aan het Instituut mee.
Artikel 14 - Inwerkingtreding Voorliggend besluit treedt in werking op 1 juli 2009.
Artikel 15 - Uitvoering De Minister bevoegde inzake Vorming wordt belast met de uitvoering van voorliggend besluit.
Eupen, 11 juni 2009.
K.-H. LAMBERTZ, Minister-President, Minister van Lokale Besturen B. GENTGES, Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Toerisme