gepubliceerd op 08 augustus 2002
Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende oprichting van een Bejaardenraad in de Duitstalige Gemeenschap
24 DECEMBER 2001. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende oprichting van een Bejaardenraad in de Duitstalige Gemeenschap
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1990, 18 juli 1990, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 30 december 1993, 16 december 1996, 4 mei 1999, 6 mei 1999, 25 mei 1999 en 22 december 2000;
Gelet op het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 21 mei 1996 tot instelling van een Bejaardenraad in de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 6 juli 2000;
Gelet op het besluit van de Minister van 11 september 1996 houdende benoeming van de leden van de Bejaardenraad en vaststelling van hun reisvergoedingen, gewijzigd bij het besluit van de Minister van 6 juli 2000;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 november 2001;
Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 6 december 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wettelijke kaderbepalingen onverwijld moeten worden vastgelegd om ervoor te zorgen dat de leden van de Bejaardenraad hun werkzaamheden kunnen voortzetten;
Overwegende dat het mandaat van de tot nut toe bestaande Bejaardenraad reeds op 1 oktober vervallen is, zodat de installatie van een nieuwe Bejaardenraad geen uitstel lijdt;
Overwegende dat dit besluit de samenstelling, de bevoegdheden en de werkwijze wijzigt, dat het derhalve nog vóór de installatie van de nieuwe Bejaardenraad in werking moet treden, zodat het onverwijld moet worden aangenomen;
Op de voordracht van de Minister bevoegd inzake Sociale Aangelegenheden en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : Installatie van de Bejaardenraad
Artikel 1.Er wordt in de Duitstalige Gemeenschap een Bejaardenraad opgericht, hierna de Raad genoemd.
Opdrachten
Art. 2.§ 1. De Raad is ermee belast de belangen van alle bejaarden waar te nemen en te verdedigen. § 2. Als vertegenwoordiger van de belangen van de oudere medeburgers geeft de Raad de bevoegde Minister raad en neemt een standpunt in t.o.v. thema's zowel inzake sociaal beleid als inzake bejaardenbeleid : 1° door, op eigen initiatief of op verzoek van de bevoegde Minister, adviezen uit te brengen over alle vraagstukken betreffende de oudere medeburgers van de Duitstalige Gemeenschap;2° door, binnen de perken van de door de Regering ter beschikking gestelde kredieten, alle maatregelen te nemen die hij nuttig acht voor een ontwikkeling gericht op de door de bejaarden uitgedrukte behoeften;3° door samen te werken met belangengroepen, bejaardenorganisaties en -inrichtingen die reeds bestaan of nog op te richten zijn. Samenstelling en benoeming van de leden van de Raad
Art. 3.§ 1. De Raad is samengesteld uit de volgende werkende leden : 1° twee vertegenwoordigers van de Raad voor Volksopleiding en Vormingswerk voor Volwassenen;2° één vertegenwoordiger per gemeente.In de gemeenten waar een gemeentelijke adviescommissie voor bejaarden opgericht is, moet de vertegenwoordiger lid van deze adviescommissie zijn; 3° twee personen uit de bevolking, waarvan één in het zuiden en één in het noorden woonachtig is. § 2. De personen bedoeld in § 1, 1° en 2°, worden op basis van voordrachten van de betrokken raad resp. overheid door de Regering benoemd.
De personen bedoeld in § 1, 3°, worden rechtstreeks door de Regering benoemd. § 3. Voor elk in § 1 bedoeld werkend lid van de Raad wordt een plaatsvervangend lid krachtens de modaliteiten van § 2 benoemd.
Bij vrijwillig ontslag van een werkend lid eindigt een vervangend lid het mandaat. § 4. Het mandaat als lid van de Raad duurt vier jaar. Het mandaat is hernieuwbaar. § 5. Mogen met raadgevende stem de zittingen bijwonen : 1° een vertegenwoordiger van de Regering;2° de animators en projectleiders bij erkende, specifiek voor bejaarden bestemde gewestelijke organisaties voor Volksopleiding en Vormingswerk voor Volwassenen, die deze functie als hoofdbetrekking uitoefenen;3° de door de Regering aangewezen personen wier ervaring en vakkennis voor de Raad interessant kunnen zijn. § 6. Totdat een bestendig bureau voor de bejaarden door de Regering wordt geïnstalleerd wordt een beambte van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap - Afdeling Gezondheid, Gezin en Sociale Aangelegenheden - met het administratief werk van de Raad belast. Hij woont de zittingen met raadgevende stem bij.
Het bureau
Art. 4.§ 1. Het bureau is samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitter en 4 assessoren gekozen door de Raad.
De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering aangewezen. De voorzitter hoeft niet lid van de Raad te zijn. § 2. Het bureau zorgt voor het lopende bestuur van de Raad en ontwikkelt bijzondere initiatieven in het kader van de door de Raad bepaalde algemene oriëntatie. Het bureau bereidt de zittingen van de Raad voor. De in artikel 3, § 6, bedoelde persoon woont de zittingen van het bureau bij met raadgevende stem. De in artikel 3, § 5, 3°, bedoelde personen kunnen tot de zittingen van het bureau uitgenodigd worden.
Werkwijze van de Raad
Art. 5.§ 1. De Raad richt werkgroepen op met het oog op het uitwerken en verwezenlijken van initiatieven in het kader van de door de Raad en het bureau bepaalde oriëntatie.
Met toestemming van het bureau mogen buitenstaande personen tot de zittingen van de werkgroepen uitgenodigd worden.
In uitzonderlijke gevallen en met toestemming van de Regering kunnen werkgroepen ingericht worden wier leden in meerderheid buitenstaande personen zijn.
Bij de eerste zitting kiest elke werkgroep een voorzitter in zijn midden die alle toekomstige zittingen bijeenroept en leidt.
Elke werkgroep stelt een activiteitenverslag per semester op.
De Raad ontbindt de werkroepen ofwel op eigen initiatief ofwel op hun verzoek, nadat een slotbericht voorgelegd is. § 2. De Raad zetelt ten minste vier keren per jaar, door de voorzitter bijeengeroepen. § 3. Binnen twee maanden na de benoeming van alle leden neemt de Raad een huishoudelijk reglement aan dat de bevoegde minister ter goedkeuring wordt voorgelegd.
Dat huishoudelijk reglement bepaalt de werkwijze van de Raad, van het bureau, alsmede de voorwaarden waaronder het bureau een definitief advies uitbrengt. § 4. Op het einde van zijn mandaat stelt de Raad een verslag op over de toestand inzake het bejaardenbeleid in de Duitstalige Gemeenschap.
Dit verslag wordt aan de Regering en aan de Raad van de Duitstalige Gemeenschap overgemaakt.
Financiële bepalingen
Art. 6.De leden van de Raad, die van het bureau, alsmede de tot de zittingen uitgenodigde personen hebben recht op presentiegeld en op reiskostenvergoeding overeenkomstig het besluit van de Regering van 12 juli 2001 tot harmonisatie van het presentiegeld en van de reisvergoedingen in instellingen en raden van beheer van de Duitstalige Gemeenschap, zoals gewijzigd.
Opheffings- en wijzigingsbepaling
Art. 7.§ 1. Het besluit van de Regering van 21 mei 1996 tot instelling van een Bejaardenraad in de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij het besluit van 6 juli 2000, wordt opgeheven. § 2. In de bijlage bij het besluit van de Regering van 12 juli 2001 tot harmonisatie van het presentiegeld en van de reisvergoedingen in instellingen en raden van beheer van de Duitstalige Gemeenschap, wordt - voor de sector « Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden » - de benaming « Seniorenrat » door « Rat für Seniorinnen und Senioren » vervangen, wat de Duitse tekst betreft.
Inwerkingtreding en overgangsbepaling
Art. 8.§ 1. Voorliggend besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt ondertekend. § 2. De Bejaardenraad opgericht krachtens het in artikel 7, § 1, bedoelde besluit zetelt tot de installatie van de nieuwe Raad die krachtens voorliggend besluit moet worden opgericht.
Uitvoeringsbepaling
Art. 9.De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 24 december 2001.
De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN