gepubliceerd op 21 januari 2000
Besluit 99/26 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de subsidiëring van de opleidingscentra voor gezinsbijstand
21 OKTOBER 1999. - Besluit 99/26 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en de subsidiëring van de opleidingscentra voor gezinsbijstand
Het College, Gelet op het decreet van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie van 27 mei 1999 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de Opleidingscentra voor gezinsbijstand;
Gelet op het advies van de afdeling « Aide et soins à domicile » van de « Conseil consultatif bruxellois francophone de l'Aide aux Personnes et de la Santé », gegeven op 9 maart 1999;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 maart 1999;
Gelet op de instemming van het Lid van het College bevoegd voor Begroting, gegeven op 27 mei 1999;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid verantwoord door de noodzaak om te beschikken over maatregelen waarmee het decreet van 27 mei 1999 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de Opleidingscentra voor gezinsbijstand kan worden toegepast dat op 1 juli 1999 in werking treedt;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 10 juni 1999 in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister, het Lid van het College bevoegd voor Sociale Actie en Gezin, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit artikel regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 128 van de Grondwet krachtens artikel 138 ervan.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° Het College : Het College van de Franse Gemeenschapscommissie.2° De Minister : het Lid van het College, bevoegd voor Sociale Actie en Gezin.3° De Adviesraad : de afdeling « Aide et soins à domicile » van de « Conseil consultatif bruxellois francophone de l'Aide aux Personnes et de la Santé ».4° Het Bestuur : de diensten van het College.5° De opleidingscentra : de opleidingscentra voor gezinsbijstand.6° Het decreet : het decreet van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie van 27 mei 1999 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de Opleidingscentra voor gezinsbijstand. HOOFDSTUK II. - De erkenning van de opleidingscentra Afdeling 1. - De erkenning
Art. 3.Het College oordeelt over de aanvraag tot erkenning na advies van de Adviesraad. Erkenning wordt toegestaan voor een hernieuwbare duur van vijf jaar.
De beslissing van het College wordt bekendgemaakt aan het betrokken opleidingscentrum. Afdeling 2. - De erkenningsprocedure
Art. 4.Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag tot erkenning worden ingediend per brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs bij het bestuur, vergezeld van een dossier bestaande uit : 1° een document met vermelding van de naam van het opleidingscentrum en het adres van de maatschappelijke zetel en van de zetels waar de activiteit verricht wordt;2° een afschrift van de statuten van het opleidingscentrum, zoals deze werden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, vergezeld van de eventuele wijzigingen hieraan;3° de geactualiseerde lijst van de leden van de Algemene Vergadering en van de Raad van Bestuur en de naam van de personen die gemachtigd zijn om het opleidingscentrum te vertegenwoordigen;4° naam, voornaam, kwaliteiten, functie en statuut van de personeelsleden van het opleidingscentrum, met telkens een afschrift van de overeenkomst die ze met het opleidingscentrum verbindt en een attest van goed zedelijk gedrag van ten vroegste 3 maanden voordien;5° een voor echt verklaard afschrift van het diploma waarover het opleidingspersoneel en de administratief coördinator beschikken;6° het plan van de lokalen die specifiek voor deze activiteit voorbehouden worden, alsmede een afschrift van het huurcontract, de koopakte of enig ander document waaruit de terbeschikkingstelling van de lokalen blijkt;7° het huishoudelijk reglement van het opleidingscentrum naar het model dat door het bestuur werd opgesteld;8° een document waaruit blijkt dat het opleidingscentrum een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid heeft gesloten, alsook een verzekering die het « brandrisico » dekt;9° de verbintenis tot het houden van een boekhouding per begrotingsjaar naar het model van het genormaliseerd boekhoudplan. Van het dossier dat aldus wordt samengesteld, moet worden gewaarborgd dat het authentiek, volledig en conform is. Het moet worden ondertekend en gedateerd door de persoon of personen die gemachtigd zijn om het opleidingscentrum te vertegenwoordigen.
Art. 5.Binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag tot erkenning maakt het bestuur aan het opleidingscentrum bekend dat zij ontvankelijk is of verzoekt zij het centrum om aanvullingen indien zij onvolledig is.
Art. 6.Van zodra het bestuur het volledige dossier heeft ontvangen, gaat het over tot onderzoek ervan.
Er wordt een inspectie ter plaatse georganiseerd.
Binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking van de ontvankelijkheid stuurt het bestuur de Adviesraad het synthesedocument van de erkenningsaanvraag toe.
Ter informatie wordt het dossier parallel hiermee doorgestuurd naar de adviesgevende commissie voor werkgelegenheid, opleiding en onderwijs.
Art. 7.De adviesraad onderzoekt de aanvraag en stuurt zijn advies binnen 3 maanden na de aanhangigmaking door naar het bestuur en naar de Minister. Na het verstrijken van deze termijn wordt het advies aanzien als uitgebracht en gunstig.
Art. 8.Wanneer het College beslist het opleidingscentrum te erkennen, wordt de toekenningsbeslissing per brief aan het opleidingscentrum bekendgemaakt. In de erkenning wordt melding gemaakt van de volgende elementen : 1° de identificatie van het opleidingscentrum en het statuut ervan;2° de maatschappelijke zetel en de plaatsen waar de activiteit wordt uitgeoefend;3° de naam van de personen die gemachtigd zijn om het opleidingscentrum te vertegenwoordigen;4° de datum van inwerkingtreding.
Art. 9.De hernieuwing van de erkenning moet ten laatste negen maanden v|$$|Ago|$$|Agor het verstrijken van de lopende erkenning worden aangevraagd. De aanvraag moet worden ingediend per brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs bij het bestuur.
De aanvraag moet vergezeld gaan van het dossier overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 4, met uitzondering van de punten 4 en 5.
Art. 10.De procedure tot hernieuwing van de erkenning is identiek aan deze bedoeld in de artikelen 4 tot 7. Afdeling 3. - De weigering of de intrekking van de erkenning
Art. 11.Als uit het in artikel 6 bedoeld administratief onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen niet werden nageleefd of wanneer een opleidingscentrum niet langer aan de erkenningsnormen voldoet, maakt de Minister aan het betrokken opleidingscentrum een met redenen omkleed voorstel tot weigering of tot intrekking van erkenning bekend bij ter post aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs en stuurt hij de Adviesraad een afschrift hiervan toe.
Vanaf de dag waarop dit voorstel is bekendgemaakt, beschikt het opleidingscentrum over een termijn van vijftien dagen om een verantwoordingsschrift in te dienen bij de Adviesraad en de Minister.
Indien het centrum hierom verzoekt, wordt het door de Adviesraad binnen een termijn van vijftien dagen gehoord.
De Adviesraad stelt de dag en het uur van de hoorzitting vast en stelt het betrokken centrum hiervan bij ter post aangetekend schrijven op de hoogte. De persoon die door het centrum is gemachtigd om het te vertegenwoordigen, mag zich door een andere persoon laten vergezellen.
De adviesraad stuurt zijn advies door naar het bestuur en naar de Minister binnen drie maanden na de mededeling van het voorstel.
Art. 12.De beslissing van het College houdende weigering of intrekking van de erkenning wordt met redenen omkleed en bij ter post aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs aan het opleidingscentrum bekendgemaakt.
De beslissing tot intrekking van de erkenning houdt de opschorting van de subsidiëring in.
Van zodra het hiervan op de hoogte is gesteld, is het opleidingscentrum verplicht de beslissing tot intrekking van de erkenning mee te delen aan zijn personeel en studenten. Het is verplicht de studenten hun dossier te overhandigen alsmede een deelnemingsbewijs zodat zij hun opleiding kunnen verderzetten in een ander erkend centrum.
Bij intrekking van de erkenning neemt het College begeleidingsmaatregelen om de studenten in de gelegenheid te stellen hun opleiding verder te zetten in een ander erkend opleidingscentrum. HOOFDSTUK III. - De opleidingscycli
Art. 13.De opleidingscyclus staat open voor personen die : 1° de volle leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;2° een medisch attest voorleggen dat staaft dat zij in goede gezondheid verkeren en over de vereiste eigenschappen beschikken om het beroep van gezinshelper uit te oefenen;3° een bewijsstuk voorleggen over de identiteit van de stagiaire;4° een attest van goed zedelijk gedrag voorleggen.
Art. 14.De opleidingscyclus duurt ten hoogste dertig maanden en omvat een theoretische opleiding van 500 uren en een praktische opleiding van in totaal 652 uren.
Art. 15.§ 1 a) De theoretische opleiding bedoeld in artikel 14 verstrekt onderricht in de hieronder opgesomde vakgebieden, waarvoor het programma als bijlage werd toegevoegd : 1° deontologie : 50 u 2° gezinsrecht sociale instellingen sociale wetgeving : 50 u 3° bevordering van de gezondheid, hygiëne en eerste hulp : 100 u 4° psychologie gerontologie communicatie : 100 u 5° huishoudkunde : 110 u 6° opties : 90 u b) Na afloop van de theoretische opleiding wordt een bekwaamheidsproef georganiseerd voor elke van de onderwezen vakgebieden, behalve voor de optionele lessen. Een jury, bestaande uit het lesgevend korps, de door het opleidingscentrum afgevaardigde verantwoordelijke en een afgevaardigde van het bestuur, beslist na beraadslaging of de kandidaat wordt toegelaten tot de stages. § 2. De in punten 1° tot 4° van § 1 opgesomde vakgebieden worden onderwezen door een houder van een licentiaats- of graduaatsdiploma van het sociale, paramedische of medische type, het diploma van gebreveteerd verpleger en ziekenhuisassistent inbegrepen.
De lessen huishoudkunde worden onderwezen door een houder van een graduaatsdiploma in dieetkunde, een regent huishoudkunde of een inschrijvingsattest als gezinshelper. De gezinshelper moet hier bovenop beschikken over een beroepservaring van minstens vijf jaar.
De Minister mag andere personen machtigen om te onderwijzen op grond van hun pedagogische kwaliteiten (aanpassing van de theorie aan de praktische werkelijkheid) en van hun beroepservaring. § 3. Voor de lessen hygiëne en eerste hulp en voor de huishoudkunde kunnen de leerlingen van eenzelfde opleidingscyclus onderverdeeld worden in meerdere groepen, waarbij elke groep minstens uit 7 leerlingen moet bestaan.
Art. 16.§ 1. De praktische opleiding omvat : a) Een voorbereidende stage in een instelling voor bejaarden of gehandicapten of bij gezinnen die worden bediend door een erkende dienst voor thuiszorg.Deze stage van 32 uren wordt georganiseerd tijdens de eerste 150 uren van de theoretische opleiding.
Deze is bedoeld om de leerling te confronteren met de beroepswerkelijkheid.
Voor de thuiszorg wordt de leerling vergezeld van een gezinshelper. b) Een opleidingsstage van 220 uren in een instelling, waarvan 40 uren in een instelling voor kinderen en 180 uren in een coördinatiecentrum voor zorgenverstrekking en erkende thuiszorg of in een erkende dienst voor bejaarden- of gehandicaptenzorg. Ten hoogste 20 uren mogen verricht worden in een dienst voor de verdeling van maaltijden aan huis. c) Een praktische stage van 350 uren aan prestaties bij gezinnen thuis of bij zieke of gehandicapte bejaarden en 50 uren aan begeleidingsvergaderingen. De stage gebeurt bij een erkende dienst voor gezinshulp en bijstand aan bejaarden in het Brussels Gewest of in Waals Brabant.
De duur van de verplaatsing wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal uren stage ten belope van een kwartier per prestatie.
De wekelijkse interne coördinatievergaderingen die binnen een dienst worden georganiseerd en waaraan de leerling deelneemt, worden in aanmerking genomen binnen het aantal uren stage ten belope van ten hoogste twee uren per week. § 2. Op het einde van de stageperiode worden de bekwaamheden van elke van de stagiaires geëvalueerd.
Een jury, bestaande uit de stageverantwoordelijken, de door het opleidingscentrum afgevaardigde verantwoordelijke en een afgevaardigde van het bestuur, beslist na beraadslaging of de kandidaat al dan niet geslaagd is.
Art. 17.Het centrum reikt een bekwaamheidsattest uit aan de personen die met vrucht een opleidingscyclus zoals bedoeld in de artikelen 15 en 16 hebben volbracht.
Art. 18.Het erkende opleidingscentrum vraagt minstens drie maanden op voorhand aan de Minister schriftelijk de toestemming om met een nieuwe opleidingscyclus te beginnen, met vermelding van de datum en de plaats die voor de aanvang van de lessen gewenst wordt.
De Minister oordeelt over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag. Verstrijkt deze termijn zonder dat een beslissing genomen wordt, dan is het erkende opleidingscentrum gemachtigd om een nieuwe opleidingscyclus aan te vangen op de voorgestelde datum.
Het erkende opleidingscentrum stelt het bestuur minstens vijftien dagen op voorhand op de hoogte van het lesrooster en stelt de lijst van de lesgevers ter beschikking.
De lijst van de leerlingen moet een maand na de aanvang van de opleidingscyclus op het bestuur toekomen.
Ten minste een maand op voorhand deelt het opleidingscentrum de datum en de plaats van de bekwaamheidsproef mee, alsook de samenstelling van de jury en de naam van de persoon die werd aangesteld als voorzitter van de jury.
Aan de kandidaten die voor een opleidingscyclus zijn ingeschreven, mag geen cursusgeld worden aangerekend. HOOFDSTUK IV. - De subsidies
Art. 19.Binnen de perken van de begrotingskredieten omvat de subsidie per ingerichte opleidingscyclus : 1° een forfaitaire subsidie van 750.000 BEF (18.592,01 euro) als tussenkomst in de kosten voor de bezoldiging van een coördinator die ten minste halftijds is tewerkgesteld en beschikt over een diploma of attest van het hoger secundair onderwijs of die, bij gebrek hieraan, een ancienniteit van 10 jaar moet kunnen verantwoorden in de niet-handelssector. 2° een forfaitaire subsidie van 900 BEF (22,31 euro) per lesuur.Het totaal aantal uren mag niet meer bedragen dan 500 per cyclus.
Als het erkend opleidingscentrum evenwel de leerlingen van eenzelfde opleidingscyclus spreidt over verschillende groepen overeenkomstig artikel 15, § 3, van dit besluit, dan mag het maximum van 500 uren overschreden worden aangezien de subsidie die wordt toegekend voor de lessen hygiëne en eerste hulp en voor de huishoudkunde, berekend zijn a rato van het aantal ontdubbelde uren. 3° een forfaitaire subsidie van 900 BEF (22,31 euro) per uur begeleidingsvergadering.Het totaal aantal uren begeleidingsvergadering mag niet meer bedragen dan 50 uren per cyclus. 4° een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 160.000 BEF (3.966,30 euro) als tussenkomst in de werkingskosten, waarbij inzonderheid de kosten voor documentatie en pedagogisch materiaal gerekend moeten worden.
Art. 20.De bedragen vermeld in artikel 19, 1°, 2° en 3°, kunnen worden herzien en zijn gebonden aan de gezondheidsindex van december 1998. Ze worden jaarlijks op één januari aangepast in functie van het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen bedoeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 houdende uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot instandhouding van `s lands concurrentievermogen, hierna de gezondheidsindex genoemd.
Art. 21.Het opleidingscentrum dient bij het bestuur een subsidie-aanvraag in tegelijk met de in artikel 18 bedoelde machtigingsaanvraag.
De subsidieaanvraag vermeldt de volgende gegevens : - de naam van het centrum; - het aantal lesuren en eventueel het aantal ontdubbelde uren;
Na afloop van elke opleidingscyclus dient het opleidingscentrum bij het bestuur de door de coördinator ondertekende dagelijkse prestatiestaten in alsmede de aanvangs- en begindatum van de cyclus, het aantal deelnemers, het aantal uren begeleidingsvergaderingen en in voorkomend geval het bedrag van het ontvangen voorschot.
Art. 22.Het centrum bezorgt het bestuur jaarlijks ten laatste op 31 mei van het jaar dat op het dienstjaar volgt, de balans en de rekening van inkomsten en uitgaven, goedgekeurd door de Algemene Vergadering en ondertekend door een Bestuurder.
Wanneer het centrum wordt beheerd door een vzw die beschikt over meerdere erkenningen hebben de balans en de rekening van inkomsten en uitgaven betrekking op de vzw in haar geheel en wordt voorzien in een opsplitsing van de inkomsten en uitgaven per erkenning.
Art. 23.Het bestuur controleert de uitvoering van dit besluit. Het heeft toegang tot de lokalen waar de opleidingscycli ingericht worden.
Het laat zich alle informatie en alle stukken meedelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.
Art. 24.
Art. 25.Het Lid van het College bevoegd voor Sociale Actie en Gezin wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 21 oktober 1999.
Door het College : A. HUTCHINSON, Lid van het College, bevoegd voor Sociale Actie en Gezin E. TOMAS, Voorzitter van het College
Bijlage tot het besluit van het College van de Franse Gemeenschapcommissie van 21 oktober 1999 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de opleidingscentra voor gezinsbijstand Programma van de opleidingscyclus voor gezinsbijstand (500 uren) 1° Deontologie : 50 u.: 1) De middelen en de verschillende attitudes van de gezinshelper ten opzichte van de begunstigden : - vraag om een contract (beperkingen van de rol .); - onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden en conflicten; - teamwerk. 2) Het beroepsgeheim en de deontologie 3) Het statuut van de gezinshelper 4) De methodologie van de thuiszorg en het sociaal gezinswerk 5) De werkfilosofie (waarden, overtuigingen .) 6) 2x3u tijdens de eerste lessenperiode een ontmoeting met verschillende gezinshelpers in functie met het oog op een uitwisseling van ervaringen.2° Gezinsrecht - Sociale Instellingen - Sociale wetgeving : 50 u.: 1) Elementaire noties van de maatschappelijke zekerheid 2) Elementaire noties van het gezinsrecht 3) Krediet- of schuldbijstand 4) Noties van de politieke organisatie van ons land en de grote maatschappelijke stromingen van deze tijd 5) De plaats of de rol van de diensten voor gezins-of bejaardenbijstand in het kader van het sociaal werk : - noodzaak; - doel; - structuur; - werking. 6) Diensten voor bijstand aan personen in moeilijkheden 7) Bijstand aan gezinnen en aan bejaarden inzake huisvesting 8) Jeugdbescherming Bijstand aan jongeren. 9) Bezoeken aan instellingen (C.S.M. O.C.M.W. Planning ONE S.O.S. enfants battus . . ) 10) Creatie van een persoonlijk middelenbestand (advokaat, centra, OCMW's .). 3° Bevordering van gezondheid, hygiëne en eerste hulp : 100 u.: 40 uren praktijk 60 uren theorie 1) Factoren die de gezondheid beïnvloeden 2) Rol van de gezinsbijstand in het gezondheidsbeleid, bijzondere regels die voortvloeien uit zijn sanitaire taak : - globaal : samenwerking met het medisch en paramedisch korps en met de andere betrokkenen; - perken aan de sanitaire taak van de gezinsbijstand. 3) Voorbereiding op de geboorte en noties van kinderverzorging 4) Besmettelijke ziektes : - overdracht; - klinische evolutie; - belangrijkste besmettelijke ziektes : bacterieel viraal parasitair 5) De meest voorkomende ziektes, met name : - kanker - reumatische ziektes - diabetes - ziekte van Alzheimer - aids - tuberculose 6) Nieuwe technieken om met zieken om te gaan en preventiebegrippen voor gezinsbijstand en comfort voor de patiënt 7) Lichaamszorgen voor de zieke, aangepast aan de thuissituatie : - de kamer van de zieke - de basiszorgen - het comfort van de zieke - hygiëne en toilet van de zieke 8) Persoonlijke hygiëne van de gezinshelper 9) De gezinsapotheek 10) Reddende handelingen 11) Aan te nemen houding ten opzichte van personen met het oog op welzijn, geestelijke en lichamelijke stimulatie en zelfredzaamheid 12) Begeleiding van stervenden 13) Streven naar kwaliteit van het leven doorheen een bijstandsrelatie 14) Preventie van ongevallen thuis 4° Psychologie gerontologie communicatie : 100 u.: 1) Elementaire noties van de psychologie : mentale ontwikkeling van het kind, de adolescent, de man, de vrouw en de bejaarden in hun dynamische en relationele context 2) Communicatietheorieën en toepassingen 3) Sensibiliseringsoefeningen voor communicatieprocessen 4) Analyse en decodering van ervaringen, in samenwerking en in overleg met de professionele gezinshelpers en met andere lesgevers 5) Specifieke psychologie van zieken en gehandicapten 6) Problemen met de geestelijke gezondheid 7) Crisistoestand 8) Benadering van de dood 5° Huishoudkunde : 110 u.: Theoretisch gedeelte geïntegreerd in de praktijk : 1) De huishoudelijke boekhouding : - opstellen van een begroting; - berekening van de kostprijs voor een maaltijd - besparingsmogelijkheden in verschillende begrotingen - aankoopstrategieën 2) Organisatie van het gezinswerk 3) Praktijk van eenvoudige maaltijden 4) Praktische oefeningen : boodschappen en aankopen 5) Onderhoud van de woning 6) Praktische werkzaamheden : wassen, strijken, verstelwerk, schoonmaak 7) Inrichting van de woning in functie van de handicap en bijzondere situaties 8) Initiatie tot het gebruik van moderne huishoudtoestellen 9) Noties van de dieetkunde : - het begrip evenwichtige maaltijd - aanpassing van de maaltijd aan de geholpen persoon - bewaring van voedingsmiddelen - voedingsgewoonten - voedingsstelsels 6° Optionele lessen : 90 u : Deze uren mogen worden gespreid over de vakgebieden uit het algemeen programma of besteed aan materies die vrij door het opleidingscentrum worden gekozen. Brussel, 21 oktober 1999.
Door het College : B. HUTCHINSON, Lid van het College, bevoegd voor Sociale Actie en Gezin E. TOMAS, Voorzitter van het College.