Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Franse Gemeenschapscommissie van 19 mei 2022
gepubliceerd op 02 december 2022

Besluit 2021/1050 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie

bron
franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2022041315
pub.
02/12/2022
prom.
19/05/2022
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 MEI 2022. - Besluit 2021/1050 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot wijziging van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie


Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, Gelet op artikel 22, eerste lid van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 maart 1994 tot instelling van het `Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle', vervangen door het decreet van 19 juli 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 19/07/2012 pub. 10/09/2012 numac 2012031602 bron franse gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest Decreet tot wijziging van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 maart 1994 houdende oprichting van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding sluiten;

Gelet op het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van het `Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle', uitgebracht op 28 mei 2021;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de respectieve situatie van vrouwen en mannen van 10 februari 2022;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van dit besluit op de situatie van personen met een handicap van 10 februari 2022;

Gelet op het protocol nr. 2021/11 van 20 december 2021 van het Sectorcomité XV van de Franse Gemeenschapscommissie;

Gelet op het advies 71.084/04 van de Raad van State, gegeven op 14 maart 2022 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het akkoord van het Lid van het College bevoegd met het Openbaar Ambt, gegeven op 19 mei 2022;

Op voordracht van het Lid van het College bevoegd voor Beroepsopleiding, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, en 128, § 1, ervan.

Art. 2.Artikel 141, § 2, eerste lid, van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 20 oktober 1994 houdende het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie, ingevoegd bij het besluit van 3 juni 2004 en gewijzigd bij de besluit van 6 juli 2017 en 9 mei 2019, wordt aangevuld met 11° en 12° luidend als volgt: "11° moederschapsbescherming ; 12° geboorteverlof."

Art. 3.Artikel 141, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Behoudens uitzonderingen die specifiek zijn bepaald in de bepalingen van dit Statuut, wordt het in het eerste lid bedoelde verlof toegekend volgens de procedures die van toepassing zijn op de statutaire personeelsleden."

Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 143/3 bis ingevoegd luidend als volgt: "Art. 143/3 bis. De ziekteverlofdagen toegekend ten gevolge van pesterijen die zijn erkend door een rechterlijke beslissing waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld, worden niet in aanmerking genomen om het aantal ziekteverlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog kan bekomen krachtens artikel 143/3, 1° ".

Art. 5.In hetzelfde besluit, wordt een artikel 143/3 ter ingevoegd luidend als volgt: "Art. 143/3 ter. De ziekteverlofdagen waarvoor met een medisch attest wordt erkend dat ze het gevolg zijn van zwangerschap worden niet in aanmerking genomen om het aantal ziekteverlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog kan bekomen krachtens artikel 143/3, 1° ".

Art. 6.In artikel 148/2 van hetzelfde besluit, bepaling ingevoegd bij het besluit van 3 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In het eerste lid worden de woorden "65 jaar" vervangen door "67 jaar" 2° Het tweede lid wordt aangevuld met 6 en 7 luidend als volgt: "6.op 65 jaar, geniet de ambtenaar zes werkdagen bijkomende vakantie; 7. op 66 jaar, geniet de ambtenaar zeven werkdagen bijkomende vakantie."

Art. 7.In artikel 149, § 1 van hetzelfde besluit, bepaling ingevoegd bij het besluit van 3 juni 2004, wordt de volgende wijziging aangebracht: De woorden "8 mei" worden ingevoegd tussen het woord "alsook op" en de woorden "27 september".

Art. 8.In artikel 150, § 2 van hetzelfde besluit, bepaling vervangen bij het besluit van 6 juli 2017 en gewijzigd bij het besluit van 9 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 4 wordt het cijfer 14 vervangen door het cijfer 4;2° in punt 5 wordt het cijfer 4 vervangen door het cijfer 10. Punt 6 wordt aangevuld met de volgende zin: "In het geval dat de ouder in de eerste graad het kind is van het personeelslid, van de echtgeno(o)t(e) of van de persoon met wie het personeelslid samenleeft, worden de vier werkdagen opgetrokken tot tien werkdagen";

Een nieuw punt 12 is toegevoegd en luidt als volgt: "12° de verhuizing van het personeelslid: 1 werkdag per 10 jaar."

Art. 9.Artikel 150, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt gewijzigd en luidt als volgt: "Met uitzondering van het verlof voorzien in punt 4, dat kan worden opgenomen binnen een termijn van vier maanden na de gebeurtenis, en van het verlof voorzien in punt 12, dat kan worden opgenomen binnen een termijn van 3 dagen rond de gebeurtenis, moet dit omstandigheidsverlof worden opgenomen op het tijdstip van de gebeurtenis of, in de gevallen waarin het personeelslid meer dan een dag verlof krijgt toegekend en voor de resterende dagen na de verlofdag opgenomen op het tijdstip van de gebeurtenis, op een datum heel dicht erbij, binnen een tijdsbestek van 10 werkdagen, bij gebreke waarvan het gemotiveerd moet worden met een formeel bewijsstuk. Anders gaat het verloren."

Art. 10.In deel XVI, hoofdstuk V, afdeling 4, van hetzelfde besluit, wordt een onderafdeling 5 ingevoegd, dat de artikelen 150/8 en 150/9 bevat, luidend als volgt: "Onderafdeling 5. - Geboorteverlof Art.150/8. Het personeelslid bekomt, binnen de hierna gestelde perken, geboorteverlof van 15 werkdagen naar aanleiding van de bevalling van zijn echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft. Deze 15 werkdagen worden opgetrokken tot 20 werkdagen voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023.

Dit geboorteverlof kan naar keuze van het personeelslid worden opgenomen binnen vier maanden na de bevallingsdatum. In afwijking hiervan kan, naar keuze van het personeelslid, binnen een termijn van 4 maanden vanaf de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van deze onderafdeling, worden genomen voor geboorten die hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2021 en genoemde datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.

In geval van geboorte van een tweeling of een meerling wordt het recht op geboorteverlof slechts één maal erkend.

De aanvraag moet steunen op een officieel document. Als de gebeurtenis zich voordoet in de loop van een deeltijdse werkperiode, wordt het verlof prorata verminderd.

Art. 150/9.Dit verlof kan worden opgenomen per volledige dag of per halve dag. Dit verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

In afwijking van de vorige paragraaf worden de krachtens een arbeidsovereenkomst aangeworven personeelsleden die dit verlof opnemen, vergoed overeenkomstig artikel 30 § 2 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomst.

Art. 150/10.Dit verlof kan gecombineerd worden met het omstandigheidsverlof voor de bevalling van de echtgenote, bedoeld in artikel 150, § 2, 4."

Art. 11.Afdeling 5 van hetzelfde besluit, getiteld "Afdeling 5 - Moeder- en vaderschapsverlof" wordt geschrapt en vervangen door een nieuwe afdeling 5 luidend als volgt: "Afdeling 5 - Moederschapsbescherming

Art. 151.Het moederschapsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten op wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 151/2.§ 1 Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken die vallen voor de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° het jaarlijks vakantieverlof ;2° de dagen bedoeld in artikel 149;3° de dagen bedoeld in de artikelen 148/4, 148/5, 150 een 152/6;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte;6° de volledige werkverwijdering bedoeld in artikel 151/5. § 2. Dagen van postnataal rustverlof worden gelijkgesteld met een dienstactiviteit.

Art. 151/3.Zwangere of borstvoedende personeelsleden mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop 38 uren per week.

Art. 151/4.Het personeelslid dat met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeids wet van 16 maart 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1971 pub. 28/10/1998 numac 1998000346 bron ministerie van binnenlandse zaken Arbeidswet - Duitse vertaling sluiten is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 151/5.§ 1. Als, op de datum van de bevalling, de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind op eigen verzoek een vaderschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. Hetzelfde geldt in geval van overlijden of van heropname in het ziekenhuis van de moeder van het kind tussen de datum van de bevalling en die van het einde van het moederschapsverlof. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.

Het personeelslid dat de vader van het kind is of de persoon met wie de moeder samenleeft op het moment van de geboorte van het kind en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan het personeelslid dat de vader van het kind is of de persoon met wie de moeder samenleeft op het moment van de geboorte van het kind een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof genieten onder de volgende voorwaarden: 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis hebben verlaten;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het moederschapsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.

Het personeelslid dat de vader van het kind is of de persoon met wie de moeder samenleeft op het moment van de geboorte van het kind en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis heeft verlaten. § 4. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het kan niet gecumuleerd worden met het omstandigheidsverlof bedoeld in artikel 150, § 2, 4, en met het geboorteverlof voorzien in onderafdeling 5 van afdeling 4.

Art. 151/6.Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van het vrouwelijke personeelslid de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt het vrouwelijke personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.

Art. 151/7.§ 1. Het personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.

In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke het personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het personeelslid dat tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als het personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.

De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.

Het personeelslid dient met haar hiërarchische meerdere overeen te komen op welk(e) tijdstip(pen) van de dag zij de borstvoedingspauzes kan nemen. Het personeelslid dat de borstvoedingspauzes wenst te genieten, brengt haar hiërarchische meerdere van ten minste rang 13 hiervan schriftelijk twee weken op voorhand op de hoogte, tenzij deze op verzoek van het betrokken personeelslid een kortere termijn aanvaardt.

Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, "O.N.E." of "Dienst für Kind und Familie") of door een medisch getuigschrift.

Nadien bezorgt het personeelslid de bevoegde overheid elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan."

Art. 12.De artikelen 7 en 8 eerste lid, 1° hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2021, en in afwijking van artikel 150, § 3, eerste lid, hebben het eerste lid, 2° evenals het 2de en 3de lid van artikel 8 uitwerking met ingang van 1 januari 2022.

Art. 13.Het Lid van het College bevoegd voor Beroepsopleiding wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 mei 2022.

De Voorzitster van het College, B. TRACHTE Lid van het College, belast met Beroepsopleiding, B. CLERFAYT

^