gepubliceerd op 04 maart 2025
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022 tot invoering van een tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen
13 FEBRUARI 2025. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022 tot invoering van een tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, in het bijzonder artikel 98, § 2;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022 tot invoering van een tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 02/12/2008 numac 2008031599 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente of van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen of van de medewerking van een architect sluiten tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van Brussel Mobiliteit, van Leefmilieu Brussel, van de overlegcommissie, evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect;
Overwegende richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van vluchtelingen en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, in het bijzonder artikel 13, § 1;
Overwegende uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van vluchtelingen uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan;
Overwegende uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van de Raad van 19 oktober 2023 tot verlenging, tot 4 maart 2026, van de tijdelijke bescherming zoals ingevoerd bij voornoemd uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382;
Overwegende uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1836 van de Raad van 25 juni 2024 tot verlenging, tot 4 maart 2025, van de tijdelijke bescherming zoals ingevoerd bij voornoemd uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382;
Overwegende dat het huidige besluit geen aanzienlijke impact heeft op de ontwikkeling van het Gewest in de betekenis van artikel 7 van het BWRO, het ontwerpbesluit daarom niet voor advies werd voorgelegd aan de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie;
Gezien het evaluatieverslag over de gelijke kansen, "gelijkekansentest" genoemd, zoals vereist door artikel 2, § 1 van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest en door artikel 1, § 1 van het besluit van 22 november 2018 tot uitvoering van deze ordonnantie, waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 11 oktober 2024 kennis heeft genomen;
Gelet op het advies 77.274/4 van de Raad van State, gegeven op 6 januari 2025, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende de onverwachte massale toestroom van vluchtelingen uit Oekraïne, na de Russische inval in dat land op 24 februari 2022;
Dat tot op heden meerdere miljoenen mensen Oekraïne zijn ontvlucht om hun toevlucht te zoeken in de Europese Unie; dat de Dienst Vreemdelingenzaken sinds 10 maart 2022 meer dan 88.810 certificaten van tijdelijke bescherming heeft afgegeven voor mensen die naar België komen, en in het bijzonder naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar zich de administratieve registratiestructuren bevinden die zijn opgezet ter uitvoering van richtlijn 2011/55 en van het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022, waarnaar hierboven verwezen werd;
Dat, hoewel de stroom van mensen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten en in België aankomen sinds het begin van het conflict is afgenomen, die niettemin in een constant tempo doorgaat; dat elke maand tussen 150 en 200 bijkomende Oekraïense begunstigden van tijdelijke bescherming in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden geregistreerd;
Dat, aangezien dit gewapend conflict voortduurt en er nog andere bijkomen, te verwachten valt dat het aantal personen in afwachting van opvang zal blijven stijgen; dat de behoefte aan plaatsen georganiseerd door de instellingen nog steeds schommelt tussen 7.200 en 8.600, terwijl het aantal beschikbare plaatsen veel lager ligt;
Overwegende dat er dus dringend oplossingen moeten worden gevonden om alle mensen die de bevoegde autoriteiten verplicht zijn op te vangen, naar behoren te huisvesten;
Overwegende dat uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 bij uitvoeringsbesluit 2024/1836 van 25 juni 2024 met een nieuwe periode van een jaar is verlengd tot 4 maart 2026;
Dat die verlenging van de tijdelijke bescherming is aangenomen naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie daartoe, dat met name was gebaseerd op het volgende feit: "door de huidige onzekerheid en volatiliteit in Oekraïne is er geen duidelijke oplossing in zicht voor personen die momenteel tijdelijke bescherming genieten in de EU-lidstaten. Deze personen moeten nog steeds binnen de Unie worden beschermd. Evenzo zou het risico voor de efficiënte werking van de nationale asielstelsels blijven bestaan als de tijdelijke bescherming op korte termijn zou worden stopgezet en al deze personen op hetzelfde moment om internationale bescherming zouden verzoeken (...) de Commissie [is] van mening dat de redenen voor tijdelijke bescherming nog steeds bestaan en dat tijdelijke bescherming derhalve moet worden verlengd als een noodzakelijk en passend antwoord op de huidige situatie (...)";
Dat uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1836 verder het volgende stelt: "bovendien kunnen verdere grootschalige aankomsten niet worden uitgesloten vanwege de moeilijke humanitaire omstandigheden, de algemenere volatiliteit en de onzekerheid van de situatie in Oekraïne als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waaronder intensievere, herhaalde luchtaanvallen op burgers in het hele land.
Het risico op escalatie blijft bestaan. Evenzo zou een risico voor de efficiënte werking van de nationale asielstelsels blijven bestaan; als de tijdelijke bescherming op korte termijn zou worden stopgezet, zouden alle personen die die bescherming genoten, onmiddellijk om internationale bescherming verzoeken.
Aangezien het grote aantal ontheemden in de Unie dat tijdelijke bescherming geniet, waarschijnlijk niet zal afnemen zolang de oorlog tegen Oekraïne voortduurt, is een verlenging van de tijdelijke bescherming noodzakelijk om de situatie aan te pakken van personen die momenteel tijdelijke bescherming genieten in de Unie, of die vanaf 5 maart 2025 dergelijke bescherming nodig zullen hebben. Tijdelijke bescherming biedt onmiddellijke bescherming en toegang tot een geharmoniseerd pakket rechten, terwijl de formaliteiten bij een massale toestroom naar de Unie tot een minimum worden beperkt. De verlenging van de tijdelijke bescherming zal er ook toe bijdragen dat de asielstelsels van de lidstaten niet worden overstelpt door de aanzienlijke toename van het aantal verzoeken om internationale bescherming die personen die tijdelijke bescherming genieten, zouden kunnen indienen tot en met 4 maart 2025, indien de tijdelijke bescherming tegen die tijd zou worden stopgezet, of die personen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten en na die datum en op of vóór 4 maart 2026 in de Unie aankomen, zouden kunnen indienen (...)";
Overwegende dat richtlijn 2001/55 in artikel 13, § 1 bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen te hunner beschikking krijgen om huisvesting te vinden;
Overwegende dat de tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen, zoals ingevoerd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022, voorzien is voor een periode van drie jaar, in het licht van de bewoordingen van artikel 4, § 1 en § 22 van voornoemde Richtlijn 2001/55/EG en de voorzienbare toepassing ervan en het feit "dat er geen sprake van kan zijn om enkele dagen later aanvragers van internationale bescherming buiten te zetten die slechts een paar dagen voor het eind van deze periode van twee jaar zouden zijn opgevangen";
Overwegende dat die periode van drie jaar die in de artikelen 4 en 5 van bovengenoemd besluit is vastgesteld, impliceert dat het besluit niet langer van toepassing zal zijn vanaf 5 maart 2025;
Overwegende dat de verlenging waartoe de Raad van de Europese Unie op 25 juni 2024 heeft besloten, bindend is voor de verschillende lidstaten en meer bepaald, in dit geval, voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het kader van zijn bevoegdheden;
Overwegende dat er dringend oplossingen moeten worden gevonden om, waar nodig, adequate huisvesting te bieden aan alle personen die de bevoegde autoriteiten dienen op te vangen;
Overwegende dat de evolutie van de situatie afhangt van zeer onvoorspelbare omstandigheden;
Overwegende dat derhalve de tijdelijke en uitzonderlijke regeling die is ingevoerd bij voornoemd besluit van 1 juni 2022 en die bedoeld is, om binnen de door de Europese instellingen opgelegde termijn, te voldoen aan en volledig uitvoering te geven aan de doelstelling van artikel 13, § 1 van Richtlijn 2001/055/EG, dient te worden gehandhaafd;
Overwegende dat alle overwegingen vermeld in de preambule van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022 geldig en van toepassing blijven;
Overwegende dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 02/12/2008 numac 2008031599 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente of van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen of van de medewerking van een architect sluiten tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van Brussel Mobiliteit, van Leefmilieu Brussel, van de overlegcommissie, evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect (hieronder "vrijstellingsbesluit") voorziet in een vrijstelling van een stedenbouwkundige vergunning voor "de tijdelijke aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen bestemmings- of gebruikswijziging van het hele gebouw of van een deel ervan, met of zonder werken, om gratis dag- en/of nachtopvang voor personen die om internationale bescherming verzoeken", onder de voorwaarden die het vaststelt;
Dat artikel 2/4 van dat besluit evenwel preciseert dat de daarin voorziene vrijstellingen niet van toepassing zijn op de handelingen en werken opgenomen in de bijlagen A en B van het BWRO, evenmin als, wat tijdelijke handelingen en werken betreft, op die opgenomen in de bijlagen I en II van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;
Overwegende dat opvangcentra voor personen die om internationale bescherming verzoeken, doorgaans voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten zijn en bijgevolg overeenkomstig punt 24 van bijlage B van het BWRO een effectenverslag vereisen indien zij een vloeroppervlakte van meer dan 1.000 m2 overschrijden;
Overwegende dat, hoewel het kader van het vrijstellingsbesluit relevant is in normale tijden - het aantal kandidaat-vluchtelingen maakt het mogelijk hen op te vangen in kleine structuren die in aanmerking komen voor de vrijstelling van vergunning, of men beschikt over de nodige tijd om de vereiste vergunning voor een grotere structuur te verkrijgen -, dit niet het geval is in de zeer uitzonderlijke situatie waarop de gehele Europese Unie thans moet reageren;
Overwegende dat de behandelingstermijn van 160 dagen voor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor grootschalige voorzieningen, onverenigbaar is met de verplichting van artikel 13 van voornoemde richtlijn;
Overwegende dat het derhalve noodzakelijk lijkt om, teneinde het hoofd te bieden aan de dringende en uitzonderlijke aard van de situatie, de opheffing van de in artikel 2/4 van het vrijstellingsbesluit bedoelde beperking van de vrijstelling van de vergunning te handhaven;
Overwegende dat de door artikel 98, § 2 van het BWRO aan de Regering gegeven machtiging om de handelingen en werken die in principe door artikel 98, § 1 worden onderworpen van de stedenbouwkundige vergunning ervan vrij te stellen, door twee criteria wordt beperkt: de Regering moet ofwel de "geringe omvang" van deze handelingen en werken, ofwel "het ontbreken van relevantie" van de stedenbouwkundige vergunning voor de betreffende handelingen en werken kunnen rechtvaardigen;
Dat niet valt te ontkennen dat de handelingen en werken die het BWRO aan een milieueffectenbeoordeling onderwerpt, niet van "geringe omvang" zijn;
Dat daarentegen, om de redenen en rekening houdende met de bijzondere omstandigheden die hiervoor werden aangehaald, het noch onredelijk noch disproportioneel is om te besluiten tot "ontbrekende relevantie" van een stedenbouwkundige vergunning voor de door dit besluit bedoelde handelingen en werken, zelfs als ze groter zijn dan de vloeroppervlaktedrempel die hen onder rubriek 24 van bijlage B van het BWRO doet vallen;
Dat er dient te worden gepreciseerd dat de door dit besluit bedoelde handelingen en werken niet definitief van een vergunning worden vrijgesteld, maar alleen tijdelijk;
Dat het tijdelijke karakter van de vrijstelling is gebaseerd op de duur van de tijdelijke bescherming, zoals bepaald in artikel 4 van richtlijn 2001/55/EG en uitgevoerd bij uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382, zoals verlengd bij uitvoeringsbesluiten (EU) 2023-2409 en 2024/1836 van de Raad van de Europese Unie;
Dat, met andere woorden, hetgeen dat als niet relevant werd beschouwd niet de eis is van een stedenbouwkundige vergunning voor de in dit besluit bedoelde handelingen en werken (desgevallend met de uitvoering van een effectenrapport), maar wel de eis dat, in de situatie van extreme urgentie en massale toestroom van ontheemden die de opvangcapaciteiten van het Gewest ruimschoots overschrijdt, deze vereiste van het BWRO een obstakel vormt voor de dringende - en tijdelijke - opvang van de betrokken personen;
Overwegende dat, in zijn advies, de afdeling Wetgeving van de Raad van State de inhoud van advies 71.529/4 uitgebracht op 20 mei 2022 herhaalt, met name dat "de vraag zich stelt of, rekening houdend met artikel 175/15 van het BWRO, de Regering via de machtiging in artikel 98, § 2 van het BWRO handelingen en werken die de wetgever niet alleen uitdrukkelijk aan een stedenbouwkundige vergunning maar ook aan een voorafgaande milieueffectenbeoordeling heeft willen onderwerpen, kan vrijstellen van vergunning, in het kader van situaties waarvoor de vergunningsvereiste terecht als niet relevant kan worden ingeschat".
Ze stelt daarbij dat "aangezien de Brusselse wetgever zelf via bijlage B van het BWRO heeft bepaald voor welke projecten een effectenrapport vereist is, het logisch lijkt om te besluiten dat dergelijke handelingen en werken buiten het toepassingsveld van artikel 98, § 2 van het BWRO vallen, om de reden dat het erop lijkt dat handelingen en werken waarvoor de wetgever inschat dat ze de opstelling van een effectenrapport vereisen in de zin van artikel 98, § 2 van het BWRO niet kunnen worden gekwalificeerd als situaties waarvoor de vergunningsvereiste niet relevant zou zijn"; ze besluit dat er daarover "een onzekerheid blijft" en suggereert, voor de opheffing daarvan en om de rechtszekerheid te waarborgen, om artikel 98, § 2 van het BWRO te wijzigen "om er de reikwijdte van de daarin voorkomende machtiging te verduidelijken voor wat betreft de mogelijkheid om de regeling toe te passen van de vergunningsvrijstelling voor handelingen en werken die bij ordonnantie worden onderworpen aan de verplichting om een effectenrapport op te stellen";
Dat blijkt uit het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022, de Regering op dat punt de analyse van de afdeling Wetgeving van de Raad van State niet deelt;
Dat de irrelevantie waar het hier om gaat specifiek wordt beoordeeld in het licht van uitzonderlijke omstandigheden die buiten het gebruikelijke kader vallen;
Dat in overeenstemming met wat hiervoor is uiteengezet, de desbetreffende handelingen en werken bovendien slechts op tijdelijke basis zijn vrijgesteld, zodat, indien het de bedoeling is dat ze na de krachtens dit besluit verlengde periode worden gehandhaafd, daarvoor een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning moet worden verkregen, desgevallend vergezeld van een effectenrapport;
Dat de nodige uitleg voor het aantonen van het zowel dringende als uitzonderlijke karakter van de situatie hierboven wordt verschaft;
Dat uit dat alles kan worden afgeleid dat artikel 98, § 2 van het BWRO een voldoende wettelijke basis biedt voor de goedkeuring van dit besluit;
Overwegende bovendien dat, hoewel de uitvoeringsbesluiten van de Raad van de Europese Unie enkel de toestroom van vluchtelingen afkomstig uit Oekraïne betreft, de massale komst van die personen uiteraard niet betekent dat er geen andere aanvragers van internationale bescherming meer zijn, voor wie er al te weinig opvangplaatsen waren;
Overwegende dat het zowel om gelijkheids- als om organisatieredenen niet mogelijk is om een systeem in te voeren waarin tijdens eenzelfde periode, voor de inrichting van opvangplaatsen voor aanvragers van internationale bescherming, verschillende procedures gelden al naargelang de herkomst van de op te vangen aanvragers;
Overwegende dat de opheffing van de in artikel 2/4 van het vrijstellingsbesluit voorziene beperking van de vergunningsvrijstelling dan ook moet gelden voor alle opvangplaatsen van aanvragers van internationale bescherming tijdens de officieel door de Raad van de Europese Unie erkende periode van massale toestroom van vluchtelingen;
Overwegende dat de uitzondering van dit wijzigingsbesluit niet in strijd is met de vereisten: - van richtlijn 2011/92 van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, aangezien de hier geviseerde tijdelijke opvangstructuren niet opgelijst zijn in de bijlagen I en II van de richtlijn; - het BWRO, en meer bepaald punt 24 van bijlage B, aangezien het gaat om een van de maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2001/55;
Overwegende dat deze uitzondering ook niet in strijd is met het standstillbeginsel, aangezien zij is gebaseerd op duidelijke redenen van algemeen belang en de uitzondering slechts geldt voor een beperkte periode (waardoor de draagwijdte ervan wordt beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is) en in toepassing van een besluit van de Raad van de Europese Unie (waardoor het uitzonderlijk gebruik ervan wordt gegarandeerd, onafhankelijk van de wil van de regionale autoriteiten);
Dat voorts de omvang van de dringende behoefte aan onderkomen doet vrezen dat in deze behoefte niet uitsluitend zal kunnen worden voorzien door middel van bestaande gebouwen die tijdelijk tot huisvesting kunnen worden omgebouwd;
Dat dit besluit om deze reden ook een nieuw vrijstellingsgeval voorziet, bedoeld om de snelle (en tijdelijke) inrichting van prefab modules mogelijk te maken die als onderkomen moeten dienen voor aanvragers van internationale bescherming;
Overwegende in dat verband dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering de opvangcentra voor personen die om internationale bescherming verzoeken weliswaar kwalificeert als voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten die in voorkomend geval onder punt 24 van bijlage B bij het BWRO vallen, maar dat die overweging niet tot gevolg heeft dat elke plaats die bestemd is voor de huisvesting of het verblijf van personen die tijdelijke bescherming genieten of van personen die om internationale bescherming verzoeken, zonder onderscheid aldus wordt gekwalificeerd;
Dat de stedenbouwkundige kwalificatie immers van geval tot geval moet worden beoordeeld, zodat de bovengenoemde overweging niet tot gevolg heeft dat huisvesting die ter beschikking wordt gesteld van personen die om internationale bescherming of tijdelijke bescherming verzoeken, niet als huisvesting beschouwd zou kunnen worden;
Overwegende, met betrekking tot de vrijstellingen die door middel van dit besluit worden verlengd, dat het dringende en uitzonderlijke karakter van de situatie waarop dit besluit een antwoord dient te bieden, ook rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het in het vrijstellingsbesluit geformuleerde principe volgens hetwelk er enkel een vergunningsvrijstelling is voor projecten die in overeenstemming zijn met alle geldende wettelijke voorschriften;
Dat het namelijk mogelijk is dat de inrichting, op een onbebouwd terrein of het onbebouwde gedeelte van een bebouwd terrein, van prefab modules voor de tijdelijke opvang van aanvragers van internationale bescherming niet in overeenstemming is met bijvoorbeeld de materiaaleisen die door een bijzonder bestemmingsplan of een stedenbouwkundige regelgeving worden opgelegd of met de eisen van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening over de diepte van de bouwwerken;
Dat dit soort reglementaire tegenstrijdigheid geen belemmering mag vormen voor de noodzakelijke inrichting van de tijdelijke opvangstructuren bedoeld door dit besluit;
Dat de vergunningsvrijstelling evenwel niet tot een situatie mag leiden die afwijkt van het gewestelijk bestemmingsplan of een richtplan van aanleg, aangezien het BWRO geen enkele mogelijkheid voorziet, voor eender welk project, om van dit soort plannen af te wijken;
Op voordracht van de Minister belast met Stedenbouw en Monumenten en Landschappen;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 4 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2022 tot invoering van een tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen, wordt gewijzigd als volgt: - het woord "drie" tussen de woorden "termijn van" en "jaar vanaf de in artikel 1, 1° bedoelde beslissing" wordt vervangen door "vier".
Art. 2.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: - het woord "drie" tussen de woorden "duur van" en "jaar, bedoeld in" wordt vervangen door "vier".
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4.De minister bevoegd voor Stedenbouw en Monumenten en Landschappen wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 13 februari 2025.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van Gewestelijk Belang, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, Promotie van de Meertaligheid en van het Imago van Brussel, S. GATZ