Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 06 juli 2017
gepubliceerd op 17 juli 2017

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de Heizelvlakte

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2017030620
pub.
17/07/2017
prom.
06/07/2017
ELI
eli/besluit/2017/07/06/2017030620/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JULI 2017. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de Heizelvlakte


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet.

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, I, 1°.

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen.

Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening van 9 april 2004 (hierna het "BWRO" genoemd), inzonderheid op artikel 27 en zijn bijlage C. Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 september 2002 met betrekking tot het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP);

Gelet op het ontwerp van Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO), goedgekeurd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 18 oktober 2016;

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2001 tot goedkeuring van het Gewestelijk Bestemmingsplan (hierna het "GBP" genoemd).

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 september 2010 tot aanduiding van de adviesorganen die verzocht worden hun advies uit te brengen over het ontwerp van bestemmingsplan en over het milieueffectenrapport.

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 december 2010 betreffende de toepassing van artikelen 18, § 6 en 25, § 6 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening.

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 januari 2011 tot instelling van de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan.

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 maart 2012 tot goedkeuring van het ontwerp tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat werd goedgekeurd op 3 mei 2001.

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd en op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 november 2013 waarin de materiële fouten worden verbeterd die hierop inwerken.

Gelet op het arrest nr. 233.147 van de Raad van State van 7 december 2015, dat voorziet in de "vernietiging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd, waar dit betrekking heeft op het gebied van gewestelijk belang (GGB) nr. 15 - Heizel, met inbegrip van het stedenbouwkundig voorschrift 18, waar dit betrekking heeft op het voormelde GGB nr. 15 - Heizel".

Gelet op de redenen voor deze vernietiging die luiden als volgt : - De keuze voor de Heizelsite om een aantal grote voorzieningen te ontwikkelen die noodzakelijk zijn voor de internationale uitstraling van Brussel is a priori gemaakt voorafgaand aan het milieueffectenrapport, dat niet voorziet in een analyse van mogelijke redelijke alternatieven; - Het milieueffectenrapport (hierna : "het MER") heeft de mogelijke evolutie van de Heizel bij ongewijzigd beleid (hypothese die gemeenzaam "nulalternatief" wordt genoemd) niet onderzocht; - Het besluit van 2 mei 2013 biedt geen rechtszekere oplossing voor de effecten op de mobiliteit vastgesteld door het MER; - Het MER heeft de effecten van de wijziging van voorschrift 18 van het GBP niet onderzocht.

Overwegende dat ingevolge deze vernietiging van het GGB nr. 15 : - het betrokken deel van de Heizelvlakte opnieuw zijn vroegere bestemming heeft als gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten; - de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het GBP die werd opgestart door het besluit van de Regering van 20 januari 2011 nog steeds hangende is voor wat de Heizelvlakte betreft.

Overwegende dat de redenen die de Regering er in 2011 toe hebben gebracht om in het GBP de bestemming van een deel van de Heizelvlakte te wijzigen, ook vandaag nog gelden.

Overwegende dat de Regering derhalve heeft verkozen een nieuw ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP uit te werken, beperkt tot de Heizelvlakte.

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 2016 tot goedkeuring van het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de Heizelvlakte.

Gelet op het milieueffectenrapport (hierna : het MER) dat is uitgewerkt naar aanleiding van dit ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP. Gelet op het ministerieel besluit van 26 mei 2016 tot vaststelling van de aanwijzing van de beambten of personen belast met het geven van technische uitleg in het kader van het openbaar onderzoek over het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan houdende de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan Gelet op de bezwaren en opmerkingen geformuleerd tijdens het openbaar onderzoek over het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan van 1 juni tot 31 juli 2016.

Gelet op de adviezen van de gemeenten die tegelijk met het openbaar onderzoek zijn uitgebracht door de Gemeenteraden van - Stad Brussel op 27 juni 2016, - Etterbeek op 27 juni 2016, - Jette op 29 juni 2016.

Gelet op de adviezen die tijdens het openbaar onderzoek werden uitgebracht door de gemeentebesturen en Burgemeester van de gemeenten : - Anderlecht op 6 juni 2016, - Sint-Agatha-Berchem op 19 juli 2016, - Elsene op 13 juni 2016.

Gelet op het feit dat de andere gemeenten van het Gewest geen advies hebben uitgebracht binnen de toebedeelde termijn;

Gelet op de adviezen van de geraadpleegde besturen en instanties, meegedeeld op de volgende data : - het Bestuur op 14 juli 2016, - het BIM op 22 juli 2016, - de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 7 juli 2016, - de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 6 juli 2016 - de Raad van het Leefmilieu voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 29 juni 2016, - de Gewestelijke Mobiliteitscommissie op 20 juni 2016, De Adviesraad voor Huisvesting en Stadsvernieuwing op 17 juni 2016, Gelet op het advies van Ruimte Vlaanderen van 18 juli 2016, Gelet op het advies van Mobiliteit en Openbare werken Vlaanderen van 29 juli 2016, Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie (hierna de "GOC" genoemd), uitgebracht op 10 november 2016.

Gelet op de het evaluatieverslag op van de impact ervan op de respectieve situatie van vrouwen en mannen, " gendertest " genaamd, verplicht door het artikel 3, 2° van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door het artikel 13 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de uitvoering van die ordonnantie, waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering kennis heeft genomen op datum van 12 december 2016;

Gelet op het advies van de Raad van State van 6 februari 2017;

Gelet op het arrest van de Raad van State nr. 237.528 van 1 maart 2017 dat de artikelen 1, 10-1, 16 en 20 (omdat het verwijst naar de gedeeltelijke wijziging van de bijgaande bodembestemmingskaart onder nr. 27) van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het op 3 mei 2001 vastgelegde Gewestelijk Bestemmingsplan vernietigt;

Overwegende dat aangezien zij betrekking heeft op artikel 10-1 van het voormelde besluit, dat het vierde lid van voorschrift 18 wijzigt, de redenen voor de vernietiging er opnieuw in bestaan dat het MER dat naar aanleiding van deze wijziging van het GBP is uitgewerkt, geen beoordeling heeft gemaakt van de effecten van de wijziging van voorschrift 18 op het leefmilieu, terwijl deze effecten niet uitgesloten kunnen worden;

Dat ingevolge deze vernietiging het vierde lid van voorschrift 18 van het GBP is hersteld in zijn versie zoals deze gold vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Regering van 2 mei 2013, hetzij : « Zolang de inrichting van de gebieden van gewestelijk belang nrs. 6B, 8, 9, 10, niet werd vastgelegd overeenkomstig lid 2, kunnen de handelingen en werken voor de bijzondere bestemmingen die zijn bepaald in hun programma's, evenwel worden toegelaten nadat zij aan de speciale regelen van openbaarmaking onderworpen zullen zijn, en op voorwaarde dat de aanvraag om stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft op het ganse grondgebied van het Gebied van Gewestelijk Belang, gezien de kleine omvang van die gebieden ».

Overwegende dat dit arrest van de Raad van State geen afbreuk doet aan de wil van de Regering om de bestemming van het GBP voor een deel van de Heizelvlakte te wijzigen en evenmin aan de redenen die hieraan ten grondslag liggen zoals deze zijn uitgedrukt in het besluit van 26 mei 2016;

Dat dit besluit evenwel het vierde lid van voorschrift 18 zoals dit ondertussen door de Raad van State is vernietigd niet mag wijzigen en evenmin de wijziging van het GBP een grotere strekking geven dan deze waarvoor het nieuwe MER is opgemaakt en die aan een openbaar onderzoek en aan de raadplegingen bedoeld in artikel 25 van het BWRO is onderworpen;

Dat voor het GGB nr. 15 derhalve artikel 1 van de beschikking van dit besluit aangepast dient te worden om met dit arrest rekening te houden;

Gelet op het advies van de Raad van State van 31 mei 2017;

ANTWOORDEN OP DE ADVIEZEN, OPMERKINGEN EN BEZWAREN UITGEBRACHT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 25, §§ 4 EN 5, VAN HET BWRO 1. ALGEMEEN EN ONDERBOUWING 1.1. Globale beoordeling Overwegende dat een reclamant van mening is dat de huidige inrichting harmonieus en kwaliteitsvol is en toeristen aantrekt, iets wat het nieuwe project zou tenietdoen;

Overwegende dat de Stad Brussel voorstander is van het wijzigingsontwerp van het GBP;

Overwegende dat de GOC ook van mening is dat er een gemengde wijk moet worden gebouwd;

Dat de inrichting van een GGB haar in die zin gepast lijkt, voor zover het op het niveau van het programma innovatieve ontwikkelingen aankan en de Brusselse economie kan stimuleren;

Dat ze akkoord gaat met de idee dat dit GGB gekenmerkt wordt door een specifieke activiteit met internationaal aanzien;

Overwegende dat een van de belangrijkste doelen van de wijziging van het GBP voor de Heizelvlakte erin bestaat om zijn toeristische aantrekkingskracht te verhogen; dat overigens de beoordeling van de harmonie van de bestaande toestand hoe dan ook subjectief is en niet wordt gedeeld door de Regering, die integendeel van mening is dat de Heizelvlakte een meer coherente en meer harmonieuze inrichting verdient dan ze vandaag heeft; dat deze wijziging van het GBP dus geen afbraak doet aan de harmonie noch aan de toeristische aantrekkingskracht van het gebied, wel integendeel. 1.2. Architecturale eenheid Overwegende dat een reclamant van mening is dat het goed zou zijn voor de internationale uitstraling van Brussel om een architecturale eenheid uit te werken in lijn met de nieuwe buurt en het Atomium, symbool voor Brussel;

Overwegende dat de GOC, met het oog op kwaliteit en uitmuntendheid, de overheden aanspoort om het instrument van de Bouwmeester te gebruiken.

De Bouwmeester neemt immers deel aan de lopende procedures, zodat hij kan zorgen voor een globale visie op de ontwikkelingen, en volgens de Commissie is dat een garantie om te komen tot kwaliteitsvolle projecten die aansluiten bij de symbolische architectuur die op de Heizelvlakte reeds aanwezig is is.

Overwegende dat dient opgemerkt te worden dat het GBP een bestemmingsplan is dat, vooral vanwege zijn gewestelijke schaal, geen architecturale voorschriften wil opleggen; dat deze materie moet worden behandeld in andere instrumenten (BBP, stedenbouwkundige verordening enz.). 1.3. Opwaarderen van het potentieel van de Heizelvlakte Overwegende dat het Bestuur (BSO) waardeert dat het GGB 15 probeert het bestaande (natuurlijke, landschappelijke, stedelijke en erfgoedgerelateerde) potentieel van de Heizelvlakte op te waarderen;

Overwegende dat de GOC de idee verdedigt dat het gaat om de ontwikkeling van een duurzame voorbeeldwijk op deze site, temeer daar het de ambitie is om er een site met een internationale roeping van te maken;

Dat ze van mening is dat een nieuwe wijk van een dergelijke omvang zich er niet toe kan beperken om verschillende functies gewoon naast elkaar te plaatsen. Het gaat erom de voorwaarden te creëren voor een woonomgeving of een leefbare wijk, een echt "stadsdeel" dat daarom in zijn complexiteit in beschouwing moet worden genomen.

Overwegende dat de Regering het potentieel van de Heizelvlakte wil herwaarderen;

Dat het GBP zich tot doel stelt om daarvoor de grote programmalijnen te schetsen;

Dat de inhoud, onder meer op het vlak van kwaliteit, moet worden verfijnd in andere instrumenten (BBP, stedenbouwkundige verordening enz.). 1.4. Juridische complexiteit - Veroudering van het GBP - Concordantie met het GewOP - Niet goedgekeurd GPDO Overwegende dat de Gemeente Sint-Agatha-Berchem het betreurt dat deze wijzigingsprocedure en de bijhorende uitgaven het gevolg zijn van een slecht beheerde en verregaande juridische complexiteit;

Dat deze wijziging niet ondersteund wordt door een reeds goedgekeurd GPDO;

Dat de Gemeente vaststelt dat deze plaatselijke wijziging van het GBP volgt op een recente thematische wijziging van het GBP (het demografische GBP);

Dat men zich dan ook vragen stelt bij de toenemende veroudering van het GBP, dat in 2001 werd goedgekeurd en waarbij het ontwerp en de algemene doelstellingen berusten op vaststellingen en noden van twintig jaar geleden;

Dat de Gemeente van mening is dat het nuttig zou zijn, zowel voor de burgers, als voor de economische stakeholders en de besturen dat het Gewest werk maakt van een volledige herziening van het GBP, in plaats van af en toe wat op te lappen;

Overwegende dat de Adviesraad voor Huisvesting betreurt dat de wijziging van het GGB 15 plaatsvindt vóór de goedkeuring van het nieuwe GPDO dat momenteel voorbereid wordt;

Dat deze omkering binnen de procedure vragen oproept over de hiërarchie van de plannen en over het democratische besluitvormingsproces;

Overwegende dat de GOC van mening is dat het debat over dit project niet op een goed moment komt. Het Masterplan dat werd uitgewerkt door KCAP en Consort werd immers nog niet voorgelegd aan het openbaar onderzoek, noch aan de adviesorganen.

Overwegende dat deze gedeeltelijke wijziging van het GBP niet volgt op de goedkeuring van het "demografisch" GBP bij besluit van de Regering van 2 mei 2013, maar enkel de aanvulling van dit besluit beoogt nadat het gedeeltelijk is vernietigd door arrest nr. 233.147 van de Raad van State van 7 december 2015;

Dat hoewel het GBP vijftien jaar geleden werd goedgekeurd, het nog geen tekenen van veroudering vertoont die een volledige herziening rechtvaardigen; dat het een zeer stabiel instrument betreft dat sinds zijn goedkeuring slechts één keer aanzienlijk werd gewijzigd; het "demografisch" GBP is een belangrijk element van rechtszekerheid dat zoveel mogelijk moet worden gevrijwaard.

Overwegende dat, wat de overeenstemming GPDO/GBP betreft zoals werd uiteengezet in het besluit van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd (zie de "niet-plaatsgebonden bezwaren" onder subtitel 1.2. Methodologie/alternatieven/tekortkomingen"), de ordonnantie van 14 mei 2009 tot wijziging van de ordonnantie van 13 mei 2004 houdende ratificatie van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening artikel 27 van het Wetboek heeft gewijzigd om, volgens de memorie van toelichting van het ontwerp van ordonnantie "zonder discussie de herziening van het GBP toe te staan zonder dat die wijziging noodzakelijkerwijs moet worden voorzien door het GewOP (Parl. St., s.o. 2008/2009, nr. A-527/1, p. 4);

Dat de memorie van toelichting er ook aan herinnert (Ibid., p. 12) dat de oude titel van artikel 27 aanleiding gaf tot discussie omdat "men zou kunnen interpreteren dat een wijziging in het gewestelijk bestemmingsplan slechts mogelijk zou zijn als ze voorzien wordt in het gewestelijk ontwikkelingsplan. Die interpretatie mag niet worden gevolgd omdat dit de procedure voor de wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan aanzienlijk zou verzwaren; bovendien strookt ze niet met de voorbereidende werkzaamheden van de eerder vermelde ordonnantie van 16 juli 1998. Die stipuleren integendeel dat het gewestelijk ontwikkelingsplan, niettegenstaande de louter indicatieve waarde die het voortaan heeft, desgevallend kan bepalen dat een specifiek punt van het gewestelijk bestemmingsplan moet worden gewijzigd, wat als gevolg heeft dat de Regering, in die hypothese, het ontwerp tot wijziging van het bestemmingsplan moet goedkeuren binnen de voorgeschreven termijn van twaalf maanden na de goedkeuring van het gewestelijk ontwikkelingsplan (Parl. St., s.o. 1997/1998, nr. A-263/2, p. 12) maar zonder dat dit de Regering belet om op eigen initiatief en te allen tijde een besluit te nemen tot wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan. (...) de twee hypotheses die zich kunnen voordoen, worden duidelijk geregeld : - ofwel beslist de Regering tot wijziging van het GBP. In dat geval is ze niet gebonden door enige termijn noch door enig bijzonder voorwerp, en beslist ze op eigen initiatief bij een met redenen omkleed besluit om de wijzigingsprocedure te starten; - ofwel geeft het GewOP aan dat het aangewezen is om het GBP te wijzigen. In dat geval moet de Regering het ontwerp tot wijziging van het GBP inzake de door het GewOP aangeduide voorwerpen goedkeuren binnen de twaalf maanden na de goedkeuring van het GewOP, waarbij de termijn net als in het verleden een termijn van orde is".

Overwegende dat het GewOP van 2002 op de Heizelvlakte voorziet in een hefboomgebied;

Overwegende dat een hefboomgebied als doel heeft de renovatie en de productie van woningen aan te moedigen, activiteiten te ontwikkelen die zich verhouden tot andere functies waaraan voorrang wordt verleend binnen het gebied en deze af te lijnen, maatregelen te nemen voor de aanleg van de openbare ruimten, de definiëring van projecten voor collectieve voorzieningen of infrastructuren en aan te leggen vervoersverbindingen, alsook de omschrijving van de hiërarchie van de wegen en de regels die hierop moeten worden toegepast;

Overwegende dat de motivering van het besluit van de Regering van het besluit van de Regering van 12 september 2002 waarmee het Gewestelijk Bestemmingsplan wordt uitgevaardigd, bepaalt : « Overwegende dat het hefboomgebied Heizel vooral betrekking heeft op de rationele en globale aanleg van het volledige Heizelplateau waarbij de problemen van bereikbaarheid en parkeermogelijkheden en de relaties met de aangrenzende woonwijken niet uit het oog verloren mogen worden;

Dat voor de ontwikkeling van het hefboomgebied Heizel het initiatief van verschillende gemeenten nodig is en dat er in dit gebied een supra-lokaal project loopt; dat dit hefboomgebied bovendien een communicatieknooppunt is;;

Overwegende dat dit gebied een grote uitstraling heeft die moet worden behouden en moet worden gedynamiseerd waarbij een harmonieuze integratie van de andere randfuncties verzekerd moet worden; » Overwegende dat de doelstellingen die worden nagestreefd met de vaststelling van het nieuwe GGB 15, samengevat in het besluit van de Regering van 20 januari 2011 tot instelling van de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan en uitgewerkt in dit besluit, duidelijk passen binnen de oriënteringen aangereikt door het GewOP;

Overwegende dat de vaststelling van een Gebied van Gewestelijk Belang op de Heizelvlakte betrekking heeft op de verwezenlijking van woningen, voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, een minimumoppervlakte aan groene ruimten en op beperkende wijze kantoor-, handels- en hoteloppervlakten;

Dat het programma van dit GGB inzonderheid een stedelijke compositie als doelstelling vaststelt die opnieuw voorziet in een gemengde wijk die sterk toegankelijk is voor fietsers en voetgangers;

Dat hiermee deze wijziging van het GBP duidelijk aansluit bij de vijfde prioriteit van het GewOP die de uitvoering van een efficiënt ruimtelijke-ordeningsbeleid beoogt dat steunt op een planning inzake bodembestemming die beantwoordt aan zijn oriënteringen, en dan in het bijzonder voor de volgende prioriteiten van het GewOP : - prioriteit 1 die een versterkte attractiviteit van het wonen beoogt door een nieuw gebied in het leven te roepen waarin de woningbouw mogelijk is en aangemoedigd wordt; - prioriteit 2 die een nieuwe dynamiek nastreeft voor alle sectoren van de Brusselse economie met het oog op de ontwikkeling van de lokale tewerkstelling door middel van activiteiten die in harmonie zijn met het leefmilieu en de kwaliteit van het leven in de stad : dat het weerhouden programma, dat zich toespitst op recreatie, congressen en conventies en handel aansluit bij deze doelstelling, en dat de tewerkstelling die zal worden geboden, bovendien tegemoetkomt aan de behoefte om duurzame jobs te creëren, ook voor laaggeschoolden; - prioriteit 6 die streeft naar een verhoging van de commerciële, culturele en toeristische aantrekkingskracht van het Gewest; - de prioriteiten 8 en 9 die een stedelijke programmering beogen die de modal shift van de auto naar de andere vervoerswijzen bevordert en bijdraagt tot een beperking van het autoverkeer en de concentratie van gebouwen binnen eenzelfde ruimte in een benadering van spaarzame benutting van de bodem en maximaal gebruik van groene ruimten op schaal van de Heizelvlakte;

Overwegende dat het BBP van de verstedelijking van de Heizelvlakte een totaalvisie moet ontwikkelen die verder reikt dan de perimeter van het GGB en van het Masterplan van het bureau KCAP en Consort;

Dat dit BBP is onderworpen aan de openbare overlegprocedure. 1.5. Onderbouwing Overwegende dat een reclamant blij is met de wijziging voorgesteld door het nieuwe ontwerp van het GBP voor de site van de Heizel;

Dat dit inderdaad de uitwerking mogelijk maakt van het NEO-project dat ondersteund wordt door de Stad Brussel en door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat dezelfde reclamant van mening is dat in dit 2de ontwerp de Brusselse Hoofdstedelijke regering geen elementen aanreikt die in wezen aansluiting vinden bij de argumenten van de Raad van State die de eerste wijziging had geannuleerd en dat men zich niet voegt naar de adviezen van de raadgevende instanties;

Dat de onderbouwing van het huidige besluit, ten opzichte van het besluit van 26 mei 2016, beter aangevuld zou worden om meer up-to-date te zijn;

Dat men concreter, en dit over de beweegredenen van het Besluit van 26 mei 2016 heen, moet aangeven waarom de regering van mening is dat de overwegingen die in 2011 en 2013 geformuleerd werden nog steeds relevant zijn.

Overwegende dat de gecumuleerde motivaties van : - het Besluit van de Regering van 20 januari 2011 tot instelling van de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan; - het Besluit van de Regering van 29 maart 2012 tot goedkeuring van het ontwerp tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd;. - het Besluit van de Regering van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd; - en van onderhavig besluit voldoende toelaten om te antwoorden op de bezwaren van de Raad van State en de adviezen van de geraadpleegde instanties en aan te tonen dat onderhavig besluit gebaseerd is op een actuele en relevante beoordeling van de toestand van het gebied en de naaste omgeving waarop de gedeeltelijke wijziging van het GBP betrekking heeft. 1.6 Schaal Overwegende dat de GOC vaststelt dat één van de wijzigingen van het GBP erin bestaat om een kleine oppervlakte van het parkgebied aan de kruising tussen de nieuwe verbindingsweg en de Keizerin Charlottelaan te bestemmen als weggebied. Dit wijzigingsvoorstel betreft een oppervlakte van 151 m2, wat volgens de GOC niet onder het GBP valt.

Ze stelt zich vragen bij het feit dat de wijziging van een dergelijke kleine groene ruimte moet worden overwogen en vraagt zich af of dit element niet beter thuishoort in bijvoorbeeld het BBP. Overwegende dat de wijziging van de 151 m2 parkgebied gerechtvaardigd is in het kader van de realisatie van een nieuwe verbindingsweg tussen de Keizerin Charlottelaan en parking C van de Heizel.

Dat deze wijziging, die wordt aanbevolen door het MER, nodig is gezien het verkeer dat op deze nieuwe weg wordt verwacht.

Dat er zo voorsorteerstroken kunnen worden voorzien voor het verkeer dat rechts- en linksaf slaat vanaf en naar de verbindingsweg. 2. HUISVESTING 2.1. Oplossingen voor de huisvestingsproblemen Overwegende dat de Adviesraad voor Huisvesting van mening is dat het GBP niet het gepaste instrument is om in te spelen op de problemen die verband houden met de demografische groei gezien het GBP enerzijds niet toelaat om de dichtheden per gebied te bepalen en anderzijds ook niet toelaat om de soorten woningen te bepalen die gebouwd moeten worden om te voldoen aan de bestaande vraag;

Overwegende dat de Adviesraad voor Huisvesting ervoor vreest dat niet voldaan wordt aan de reële woonbehoeften van de toekomstige bewoners;

Dat het aanbod wellicht niet aansluit op de vraag, gezien enerzijds de lage inkomsten bij de nieuwe bewoners in het Gewest en anderzijds de grotere behoefte aan grotere woningen;

Dat het essentieel is om het aanbod aan openbare huisvesting dat aangepast is aan gezinnen met een gemiddeld en laag inkomen uit te breiden (sociale huisvesting, huisvesting met een sociaal doel/kenmerk, huisvesting voor mensen met een gemiddeld inkomen, enz.), alsook dat het aanbod aangepast is op het vlak van omvang en kwaliteit aan de huidige en toekomstige samenstelling van gezinnen;

Overwegende dat de stedenbouwkundige lasten of andere hefbomen zouden kunnen bijdragen tot de verhoging van het aanbod;

Dat, aangezien de terreinen toebehoren aan de Stad, ze deze zou moeten bestemmen in functie van de noden, zoals openbare en sociale huisvesting, maar met een voldoende grote mix voor de meerderheid;

Overwegende dat de GOC eraan herinnert dat de infrastructuren nodig voor het leven van een project (nutsleidingen, openbare ruimten, scholen enz.) moeten gefinancierd worden);

Dat ze aangeeft dat daarvoor de stedenbouwkundige lasten in het leven werden geroepen;

Dat zij bijgevolg voorstelt om daarmee de infrastructuren te financieren die nodig zijn voor het leven van de wijk.

Overwegende dat de Regering, zoals al werd uitgelegd in het besluit van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd, zich bewust is van het feit dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP alleen niet zal volstaan om een compleet antwoord aan te reiken voor de geïdentificeerde dringende noden;

Dat de relevantie van de wijziging van andere verordeningen die andere aspecten van het beleid van ruimtelijke ordening of zelfs van ander verbonden beleid betreffen (bijvoorbeeld : verdichting, verhoging van het bouwprofiel of beheer van leegstaande gebouwen), eveneens zal moeten worden onderzocht;

Dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP niettemin prioritair werd geacht, gezien : - de hiërarchische voorrang van het GBP; - het belang van het positieve effect op de geïdentificeerde dringende noden dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP op zichzelf al zou kunnen hebben;

Dat ook de Stad, in het kader van haar bevoegdheden en de ontwikkeling van de gronden waarvan ze eigenaar is, de maatregelen dient te nemen die zij gepast acht om de nagestreefde doelen te bereiken, onder meer door de gedeeltelijke wijziging van het GBP. 2.2. Woonfunctie Overwegende dat een reclamant van mening is dat de woonfunctie praktisch onverenigbaar is met het huidige programma van het GGB dat geluidsoverlast zal veroorzaken die de leefbaarheidsnormen van Leefmilieu Brussel (BIM) sterk overschrijdt (meer dan 65 dB(A) tijdens de dag op de verbinding Houba de Strooper bestemd om woningen in te planten) en dat zal leiden tot een luchtkwaliteit die te laag is voor een woonfunctie;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu vraagt om de impact van de woonfunctie op de andere functies te bestuderen, om maatregelen te kunnen treffen die zorgen voor een harmonieus samengaan van deze functie met de andere functies in het gebied;

Gelet op het advies van de GOC die eveneens wijst op de noodzaak om de kwestie van de moeilijke cohabitatie tussen bepaalde functies op te lossen;

Dat zij van mening is dat de voorziene bestemmingen (voetbalstadion, handelscentrum en woonwijk) met elkaar in conflict zouden kunnen treden;

Dat ze benadrukt dat het programma van GGB nr. 15 beter moet beantwoorden aan de noodzaak om een stedelijke wijk, een echte woonplaats, te creëren;

Overwegende dat de Regering benadrukt dat het niet de taak van het GBP is om de bewoonbaarheidsvoorwaarden van het gebied te bepalen en dat deze belangrijke kwesties moeten worden onderzocht met behulp van gepaste instrumenten die het voorwerp zullen uitmaken van latere procedures; dat er op schaal van het GBP geen enkele reden is om te besluiten dat huisvesting niet zou kunnen samengaan met de andere toegelaten functies; dat het Gewest de woningen in zeer gediversifieerde omgevingen plaatst, van stadscentra tot platteland; dat deze vaststelling op zich al volstaat om te besluiten dat de talrijke aanwezigheid van andere functies in de onmiddellijke omgeving van de woningen niet volstaat om de bewoonbaarheid in vraag te stellen; dat er een aantal maatregelen kunnen worden genomen om de cohabitatie van deze functies te garanderen; dat deze maatregelen vallen onder hetzij andere administratieve verordeningen, hetzij andere niveaus van bestemmingsplannen, stedenbouwkundige verordeningen of vergunningen.

Dat, in het domein van ruimtelijke ordening en stedenbouw, deze kwesties met name een antwoord vinden in het Bijzonder Bestemmingsplan (BBP), waarvan het Milieueffectenrapport (MER) de impact van de cohabitatie van functies nauwkeurig zal analyseren op basis van de precieze lokalisatie ervan door het BBP; maar ook in de aanvraagdossiers van de stedenbouwkundige vergunningen die zullen worden ingediend en zullen moeten aantonen dat de voorgestelde projecten kaderen in de opvatting van `goede plaatselijke aanleg' die de bevoegde overheden voorstaan en waarbij uiteraard ook rekening wordt gehouden met de bewoonbaarheid van de woningen.

Dat er wat er ook gebeurt, het MER in zijn globale visie een element blijft waarmee zowel het BBP als de vergunningsaanvragen binnen de perimeter van het GGB rekening moeten houden. 2.3. Minimale woonoppervlakte en gemengdheid van de wijk Overwegende dat BSO het voorstel doet om de minimale oppervlakte te bepalen die toegewezen wordt aan huisvesting in een absolute waarde (75 000 m2) voor het volledige GGB;

Dat de toevoeging van de woonfunctie een belangrijk onderdeel blijkt te zijn om ervoor te zorgen dat een gemengde stadswijk ontstaat die kadert binnen de voortzetting van de omringende wijken;

Dat het Bestuur, opdat deze doelstelling realiteit zou worden, voorstelt om verduidelijkingen te geven rond het programma van het GGB, zoals het MER aanbeveelt, nl. de mix aan toekomstige ontwikkelingen zo uitdenken dat de woningen verbonden kunnen blijven met de naburige woonwijken;

Overwegende dat de GOC dit verzoek steunt door de keuze te suggereren van een bevoorrechte plaats voor de woonfunctie, om de continuïteit van het stadsweefsel met de omgevende wijk te garanderen;

Overwegende dat de GOC het nodig acht om voldoende woningen te voorzien;

Dat zij meent dat, in het geval van het Koning Boudewijnstadion dat volledig zou verdwijnen, moet worden gegarandeerd dat aanvullende woonoppervlakte wordt bijgebouwd maar eveneens functies die hiermee complementair zijn;

Dat zij benadrukt dat, waar het deel dat voor een woonfunctie bestemd is een kritische grens moet bereiken om er een volwaardige stadswijk van te kunnen maken, de ontwikkeling van dit nieuwe stadsdeel de woonkwaliteit van een wijk moet garanderen;

Dat de GOC in dat opzicht vraagt om in het programma van het GGB rekening te houden met de evolutie van de levenswijze en de nieuwe vormen van wonen en gemengdheid in de tijd;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om in het programma van het GGB of in het BBP het volgende te voorzien : - het creëren van een stads- en landschapsstructuur met open en groene ruimten Het vergroten van het aandeel bestemd voor huisvesting indien het Koning Boudewijnstadion volledig verdwijnt;

Het uitkiezen van een bevoorrechte ligging voor de woonfunctie teneinde de continuïteit van het stedelijke weefsel met de aangrenzende wijk te garanderen;

Het toestaan van aanvullende inrichtingen om de leefbaarheid van het ontwerp te garanderen; - Het tijdig voorzien van de nodige buurtvoorzieningen (scholen, kinderdagverblijven).

Overwegende dat het voorschrift van GGB nr. 15 al een vloeroppervlakte bestemd voor woningen voorziet van minstens 75 000 m2;

Dat dit niet belet om meer woningen te creëren dan 75.000 m2;

Dat de programmatie inzake woningen onder meer in het BBP zal worden bepaald;

Dat deze ontwikkelingen zullen afhangen van het feit of het Koning Boudewijnstadion al dan niet zal worden behouden;

Dat deze ontwikkelingen enkel mogelijk zijn op middellange en lange termijn.

Overwegende dat het GBP de ontwikkeling en de evenwichtige inplanting van de verschillende functies moet omkaderen.

Dat deze gemengdheid de essentie vormt van het voorgestelde GGB en dat de relaties met de omgevende wijken door de voorgestelde bestemmingswijziging geenszins worden bedreigd. 3. KANTOREN Overwegende dat een reclamant vraagt om alinea 3 te verduidelijken van het programma van het GGB 15 in ontwerp (art.2 van het Besluit), omdat deze alinea aanleiding kan geven tot interpretatieproblemen, wat de bovengrens (het plafond) betreft bij de oppervlakte bestemd voor kantoren die in overweging moet worden genomen;

Dat inderdaad volgens alinea 2, het GGB bestemd kan worden voor kantoren "die de gebruikelijke aanvulling vormen op de hoofdfuncties van de zone";

Dat er in alinea 3 echter niet verduidelijkt wordt wat volgt, behalve de bestaande kantoren die allemaal meegeteld moeten worden, zijn het enkel de (nieuwe) kantoren die de gebruikelijke aanvulling vormen op de hoofdfuncties van het gebied die meegeteld moeten worden (omdat enkel zij toegelaten zijn). Dit punt zou verduidelijkt moeten worden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vaststelt dat het GBP enkel kantoren zou toestaan die de gebruikelijke aanvulling vormen van de hoofdfuncties van het gebied;

Dat deze beperking in de bestemming niet is aangepast om de "nieuwe economie" te integreren;

Dat ze vraagt om het GBP bij te werken door de definities aan te passen, de activiteitengebieden te definiëren waarbinnen deze activiteiten zijn toegestaan, door het begrip van multifunctionaliteit in te voeren.

Overwegende dat de Regering de analyse van de reclamant niet deelt; dat de tekst van het 3e lid van het programma van GGB nr. 15 duidelijk is : het GGB mag niet meer dan 20.000 m2 kantoorruimte omvatten en dit plafond houdt enerzijds rekening met de bestaande kantoren op de in het programma vermelde datum en anderzijds met de nieuwe kantooroppervlakten die zijn toegelaten na deze datum, waarvoor overigens de voorwaarde geldt dat ze voldoen aan het 2e lid van het programma, namelijk dat ze de gebruikelijke aanvulling vormen van de hoofdfuncties van het gebied.

Overwegende dat het niet de taak is van de gedeeltelijke wijziging van het GBP betreffende de Heizel om het lexicon te wijzigen;

Dat de multifunctionaliteit van zowel de wijk als de gebouwen wordt aangemoedigd door het GBP en ten uitvoer moeten worden gelegd door het BBP en de stedenbouwkundige vergunningen die zullen volgen. 4. VOORZIENINGEN VAN COLLECTIEF BELANG OF VAN OPENBARE DIENSTEN 4.1. Behoud van het gebied voor voorzieningen Overwegende dat de reclamanten, waaronder de Raad voor het Leefmilieu, vragen dat het gebied behouden blijft als gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten;

Dat ze van mening zijn dat de huidige inrichting met Océade, de sportvelden en de bestaande groenzones de best mogelijke inrichting voor het gebied vormt;

Dat dit het meest aangepast lijkt om het voortbestaan van de plaatsen te verzekeren;

Overwegende dat de GOC van mening is dat dit gebied niet moet worden ontwikkeld door verschillende functies naast elkaar te plaatsen, maar door vooral rekening te houden met huisvesting, waarbij men zorgt voor alle nodige voorwaarden voor een harmonieuze ontwikkeling;

Overwegende dat de Regering de beoordeling van de reclamanten niet deelt om de redenen die zijn vermeld in de besluiten van 20 januari 2011 tot instelling van de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan, van 29 maart 2012 tot goedkeuring van het ontwerp tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd, van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd en in onderhavig besluit; dat het niet de bedoeling is om het voortbestaan van de plaatsen te verzekeren maar de ontwikkeling ervan, in het belang van het hele Gewest; dat om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken, de Regering van mening is dat de toekomstige bestemming als GGB beter gepast is dan de huidige bestemming als gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten. 4.2. Evenwicht tussen de woonfuncties en de voorzieningen Overwegende dat de Adviesraad voor Huisvesting en voor Stadsvernieuwing voorstelt om het plan meer te kaderen in een evenwichtige verdeling van de functies;

Dat men aanbeveelt om de bestaande voorzieningen te beschermen en de uitwerking vast te leggen van een minimumpercentage aan voorzieningen voor elk nieuw project;

Dat de aangekondigde bevolkingstoename zal resulteren in een reeks andere behoeften dan de openbare voorzieningen;

Overwegende dat de GOC vraagt om voldoende oppervlakte in te plannen voor toekomstige buurtvoorzieningen die nodig zijn voor de huisvesting;

Dat bovendien de GOC specifiek vraagt om ook voor iedereen toegankelijke voorzieningen voor ouderen in te plannen;

Overwegende dat voorzieningen behoren tot de hoofdbestemmingen van het nieuwe GGB; dat gezien de omvang van de bestaande voorzieningen in het gebied, de onzekerheid over het behoud of de afbraak van het Heizelstadion en de internationale rol die het gebied dient te vervullen, in het programma van het GGB geen minimumdrempel of globaal percentage van te behouden en/of te creëren voorzieningen wordt vastgesteld; dat voorzieningen overeenkomstig het algemeen voorschrift 0.7 van het GBP en middels de reserves waarin het voorziet, toegelaten zijn in alle gebieden, zodat hoe dan ook de voorzieningen zijn voorzien waarvan uit de ontwikkeling van het gebied zal blijken dat ze noodzakelijk zijn voor de bevolking. 4.3. Scholenbouw in het gebied Overwegende dat een reclamant vraagt om de mogelijkheid te onderzoeken om de bouw van scholen in het gebied te voorzien;

Dat het MER gebaseerd is op het programma vermeld in de stads(her)vernieuwingsstudie van de Heizel die werd uitgevoerd door de Stad Brussel die geen scholenbouw plant;

Dat de scholen gevestigd in de buurt van de Heizelvlakte overbevolkt zijn;

Dat de maatschappelijke impact van de toekomstige ontwikkelingen en het specifieke karakter van deze wijk ten noorden van Brussel de aanleg van scholen vereist;

Dat ze zullen bijdragen tot de aanleg van een echte stadswijk, dat ze de maatschappelijke, culturele en professionele integratie van mensen van buitenlandse origine in deze wijken zou bevorderen;

Dat ze zullen toelaten om sociale uitsluiting te bestrijden;

Dat buurtscholen de mogelijkheid zullen bieden om de verplaatsingen en de vervuiling te beperken en de veiligheid in de wijk te maximaliseren;

Overwegende dat de GOC opmerkt dat het beoogde programma met behoud van het stadion geen lagere, noch middelbare school voorziet, terwijl het programma van het GGB voorziet in een vloeroppervlakte van minstens 75.000 m2 voor huisvesting. Deze oppervlaktes zullen nieuwe behoeften op het vlak van schoolvoorzieningen met zich meebrengen;

Dat ze bijgevolg vraagt dat het programma van het GGB dit element opneemt en vermeldt om "geschikte schoolvoorzieningen te voorzien met het oog op de ontwikkeling van de site doorheen de tijd".

Overwegende dat het niet de taak is van het GBP om de bouw van scholen te voorzien of op te leggen; dat schoolinstellingen voorzieningen zijn van collectief belang of van openbare diensten en daardoor zijn toegelaten in het gebied; dat de overheden bevoegd voor onderwijs, waartoe het Gewest niet behoort, het nodige dienen te doen om het schoolaanbod in overeenstemming te brengen met de vraag. 4.4. Architectuur en symbolische link met het Atomium Overwegende dat een reclamant vindt dat men zou moeten denken aan een architectuur die zorgt voor eenheid en het Atomium symbolisch verbindt;

Overwegende dat het GBP niet gemachtigd is om de architecturale beschouwingen van de reclamant te regelen; dat deze kwesties in voorkomend geval moeten worden geregeld in andere instrumenten zoals de BBP en de stedenbouwkundige verordeningen. 5. HANDEL 5.1. Bescherming van het aanbod aan bestaande handelszaken Overwegende dat de reclamanten van mening zijn dat de uitbouw van een winkelcentrum op de Heizel in tegenspraak is met het gewestelijke ondersteuningsbeleid van de bestaande handelskernen en dan vooral in de beneden- en bovenstad;

Dat het bestaan van andere commerciële projecten in de buurt (Uplace, Docks, stadion) zal zorgen voor meer concurrentie en de leefbaarheid en rendabiliteit van deze 3 winkelcentra in gevaar zal brengen, alsook dat van de bestaande handelszaken, terwijl ze al steeds minder klanten hebben, zonder dan nog te spreken over de impact op de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden;

Dat zoals de GOC reeds had aangehaald in een vorig advies, deze reclamant ook van mening is dat een winkelcentrum de internationale aantrekkingskracht van Brussel niet zal versterken.

Dat deze reclamant dit project van een winkelcentrum op de Heizel enkel kan zien als een financiële pijler voor het volledige ontwikkelingsprogramma, wat hem twijfelachtig, zelfs gevaarlijk, lijkt te zijn voor de goede ontwikkeling van de site;

Dat dit het niet te verwaarlozen risico inhoudt dat deze ambities niet gerealiseerd worden;

Dat deze reclamant het gebruik van de grond voor de bestemming van duizenden commerciële m2 in vraag stelt waarvan de economische en maatschappelijke behoefte tot op vandaag niet onderbouwd zijn.

Overwegende dat het schema voor handelsontwikkeling uitgewerkt door het Overzicht van de Handel een tekortkomend handelsaanbod heeft vastgesteld in het noorden van Brussel;

Dat het MER dat is uitgevoerd met het oog op de goedkeuring van het besluit van 2 mei 2013 bovendien een aanvulling heeft gekregen in een objectiverings-studie van de behoefte aan handelsoppervlakten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het bijzonder in het noordwesten; dat deze de behoefte aan handelsaanbod bevestigt;

Dat Brussel volgens deze studie onvoldoende uitgerust lijkt in vergelijking met de overige Belgische metropolen (Liège, Antwerpen en Gent);

Dat deze studie het tekort aan handelsoppervlakte raamt op vrijwel 200 000 m2 netto handelsoppervlakte;

Overwegende dat het MER bevestigt dat een handelsstructuur haar plaats heeft in het noorden van Brussel, gezien het tekort dat er heerst;

Dat de handelszaken die worden toegestaan door het programma van GGB nr. 15 hun plaats zullen vinden in het bestaand gewestelijk handelsweefsel.

Dat gelet op de cijfers die blijken uit de voormelde objectiveringsstudie de ontplooiing van het Docks Bruxsel project en de eventuele ontwikkeling van UPlace project geen afbreuk doen aan deze vaststelling aangezien elk van deze projecten slechts ten dele de absorptiecapaciteit voor de geïdentificeerde nieuwe handelsoppervlakten en -infrastructuur invult; 5.2. Versterken van de productieactiviteit/huisvesting Overwegende dat een reclamant zich ertegen verzet om een groot deel van de bestemming van de grond op te offeren aan winkelcentra;

Dat het eerst en vooral gaat om het versterken van elke productieve economische activiteit, evenals de huisvesting op het Brusselse grondgebied;

Overwegende dat het Brusselse grondgebied uiteraard niet beperkt is tot de Heizelvlakte en dat de herzieningsprocedure van het "demografische" GBP, waar de bestemmingswijziging van de Heizelvlakte in kadert, zich met name tot doel stelde om "de vestiging van woningen (...) in de verschillende te bebouwen gebieden van het GBP te bevorderen en tegelijk de ruimten met een economische bestemming te vrijwaren", zoals blijkt uit de motivatie van het Besluit van de Regering van 20 januari 2011 tot instelling van de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan;

Dat het besluit van de Regering van 2 mei 2013 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd met name tot gevolg had dat een nieuw gebied werd gecreëerd, namelijk het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving (OGSO) dat hoofdzakelijk bestemd is "voor productieactiviteiten en in ondernemingen geïntegreerde diensten, hetzij "business to business" diensten", en dat huisvesting toelaat als secundaire bestemming;

Dat een groot deel van deze OGSO voormalige gebieden voor stedelijke industrie zijn die kampten met enerzijds een hoge leegstand en dus een lage tewerkstelling, en anderzijds geen woningen toelieten;

Dat dit volstaat om aan te tonen dat de Regering bijzondere aandacht heeft besteed aan de versterking van de bestemmingen die de reclamant prioritair acht. 5.3. Initiatiefadvies ESRBHG - twijfels over het commerciële luik op de Heizel Overwegende dat de Economische en Sociale raad (ESRBHG) verdeeld blijft over het commerciële luik van de problematiek van het GBP betreffende de Heizelvlakte en waarbij de regering op de hoogte is van het standpunt van elk component (advies 2/07/2012 betreffende de gedeeltelijke wijziging van het GBP bepaald op 29 maart 2012);

Dat de ESRBHG zich wijdt aan de opmaak van een initiatiefadvies t.a.v. de regering om een consensus te vinden en een visie betreffende het commerciële ontwikkelingsbeleid;

Overwegende dat de Regering er akte van neemt. 5.4. Rekening houden door de regering met het advies van de raadgevende instanties Overwegende dat een reclamant aan de regering (evenals het intergewestelijke platform voor een duurzaam economisch beleid) vraagt om meer te luisteren naar haar eigen raadgevende instanties die wijzen op mogelijke struikelblokken bij de uitwerking van het huidige programma voor de Heizel;

Overwegende dat de Regering de nodige aandacht heeft besteed aan alle adviezen die aan haar werden overgemaakt in het kader van onderhavige wijzigingsprocedure van het GBP; dat dit aangaande de bestemming van de Heizelvlakte des te meer het geval is aangezien de gedeeltelijke vernietiging van haar besluit van 2 mei 2013 ertoe leidde dat alle geraadpleegde instanties en alle betrokkenen een tweede advies konden uitbrengen dat dit keer uitsluitend gewijd was aan de bestemming van de Heizelvlakte;

Dat de Regering evenwel een besluit dient te nemen, op basis van alle geformuleerde en in aanmerking genomen standpunten, en inzonderheid deze die de relevantie van het programma voor de Heizelvlakte in vraag stellen;

Dat het feit dat een standpunt niet wordt gevolgd niet betekent dat het niet de nodige aandacht heeft genoten, zoals onder meer blijkt uit de motivatie van onderhavig besluit. 5.5. Rendabiliteit/leefbaarheid winkelcentra/werkgelegenheid Overwegende dat de reclamanten vrezen voor de rendabiliteit en de leefbaarheid van de bestaande en toekomstige winkelcentra, alsook voor de werkgelegenheid, temeer omdat het aanbieden van meer m2 aan commerciële gronden niet noodzakelijk leidt tot meer jobs;

Temeer omdat er steeds minder mensen naar de winkelcentra trekken (wegens e-commerce en de inkrimping van de koopkracht);

Dat deze site slecht bereikbaar is met het openbaar vervoer Dat de onderbouwing van het schema voor handelsontwikkeling niet voldoende kan zijn omdat het voorwaardelijk is;

Overwegende dat de GOC vraagt om concrete maatregelen en voorwaarden te bepalen om het succes en de kwaliteit te garanderen van de ontwikkeling van deze nieuwe handelsprojecten;

Overwegende dat de GOC vraagt om te verduidelijken welke specifieke kenmerken dit project een internationale aantrekkingskracht geven;

Dat ze van oordeel is dat het programma, in het kader van een globale visie, de modaliteiten en bijzonderheden zou moeten preciseren die de kwalitatieve ontwikkeling van het project, de integratie en de complementariteit met de bestaande handel in het Gewest garanderen.

Dat zij van mening is dat het aantal overnachtingen ter plaatse dient te worden vermeerderd door congrescentra te ontwikkelen die een internationaal zakenpubliek aantrekken, door activiteiten te ontwikkelen die dit type functies omkaderen.

Overwegende dat de Regering in dit verband verwijst naar het antwoord op de bezwaren die zijn samengevat onder punt 5.1.;

Dat ter aanvulling van dit antwoord moet worden gewezen op verschillende projecten voor de verbetering van de bediening door het openbaar vervoer : BrabantNet, uitbreiding van de lijnen 3 en 9 van de MIVB. 5.6. Rekening houden met de studies/effecten/huidige situatie Overwegende dat de reclamanten van mening zijn dat er rekening moet gehouden worden met verschillende uitgewerkte studies (Geoconsulting van de Stad Brussel; Idea Consult voor Vlaams-Brabant) die de negatieve impact aantonen voor de handelszaken in het centrum, alsook een verzadiging van de markt;

Dat de aantrekkingskracht van Brussel minder is door de aanslagen en de daling van het aantal toeristen, de voetgangerszone in het stadscentrum, de sluiting van de tunnels;

Dat het winkelcentrum geen internationale aantrekkingskracht zal uitoefenen zonder over een specifiek aanbod te beschikken;

Overwegende dat een reclamant vindt dat de inplanting van een winkelcentrum een negatieve impact zal hebben op de internationale status van Brussel want als rivaal van de bestaande handel, zal het vooral leiden tot een verzwakking en meer leegstand van winkelpanden;

Dat deze reclamant pleit voor het weglaten van het winkelcentrum NEO, wat de noodzaak om het GBP te wijzigen zou opheffen;

Overwegende dat de reclamanten aanvoeren dat de verwijzing naar het plan voor de internationale ontwikkeling achterhaald is, dit kon, bij de opmaak ervan, geen rekening houden met de recente evoluties zoals de projecten "Docks Bruxsel" en "Uplace";

Dat de opname door het MER van de conclusie van het schema voor handelsontwikkeling waarbij het noorden van Brussel te maken zou krijgen met een deficit bij het handelsaanbod, niet correct is, dit schema gaf enkel mee dat er in het noorden van Brussel nog plaats zou zijn voor een nieuwe commerciële instelling;

Dat het schema bovendien voorgesteld heeft dat er zich nieuwe projecten kunnen ontwikkelen rond bestaande kernen op voorwaarde dat ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, en dat er uit het wijzigingsontwerp van het GBP niet blijkt dat de commerciële functies bepaald in het NEO-masterplan zouden beantwoorden aan of zouden moeten beantwoorden aan deze voorwaarden.

Overwegende dat de GOC van mening is dat de steun aan de bestaande handelskernen in moeilijkheden, waarvan de teloorgang een impact zou hebben op de wijken, een prioriteit moet blijven.

Overwegende dat de GOC er bij de Regering op aandringt om begeleidende maatregelen in te voeren, zoals nieuwe omkaderingsinstrumenten, die kunnen garanderen dat het nieuwe winkelcentrum compatibel is met de bestaande handelskernen;

Overwegende dat de GOC vraagt om de al aanwezige activiteiten op de site te versterken;

Overwegende dat de Regering in dit verband verwijst naar het antwoord op de bezwaren die zijn samengevat in punt 5.1. 6. VOORSCHRIFT 18 - GGB 6.1. Wijzigingsperimeter Overwegende dat de klagers niet begrijpen waarom een dergelijke kleine perimeter weerhouden werd voor het GGB 15, terwijl de onderzochte effecten een grotere perimeter betreffen en dat de uitwerkingsprocedure van een BBP die opgestart werd, van toepassing is op een veel uitgestrektere perimeter;

Overwegende dat de GOC is van mening dat de site in haar geheel moet worden ontwikkeld, rekening houdend met de interne evoluties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de ontwikkelingen van de naburige wijken in het Vlaams Gewest, alsook de evolutie van de handels-, mobiliteits- en levenspraktijken;

Dat de ontwikkeling moet kaderen in een harmonieuze en geïntegreerde visie van een breder gebied dat verder reikt dan de grenzen van het GGB, van de volledige Heizelvlakte en van de intergewestelijke invloedszone;

Overwegende dat de Regering het GBP niet méér wil wijzigen dan strikt noodzakelijk is;

Dat buiten de grenzen van GGB nr. 15 de beoogde ontwikkelingen die het GBP zal omkaderen geen wijziging van het GBP vereisen; dat, zoals de reclamant benadrukt, de mogelijke effecten van de gedeeltelijke wijzigingen van het GBP buiten de door de wijziging beoogde perimeter evenwel werden onderzocht;

Dat de procedure dus regelmatig is verlopen. 6.2. Ontwikkeling van de site op basis van een globaal ontwerp Overwegende dat de reclamanten, waaronder de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ESRBHG), de Raad voor het Leefmilieu (RLBHG) en de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen(KCML), zich verzetten tegen de opname van het GGB nr. 15 als GGB die ingericht kan worden zonder BBP op basis van het enige programma bepaald in het GBP en specifieke publiciteitsmaatregelen;

Dat ze van mening zijn dat de Heizelsite deel moet uitmaken van een algemeen ontwerp en dat men dus overgaat tot een BBP;

Dat een BBP onontbeerlijk is, zelfs al is deze site al dan niet opgenomen in het GGB;

Dat het ontbreken van de verplichting om gebruik te maken van de uitwerking van een BBP, voor de perimeter van het GGB, elk kader zou opheffen met regels voor de totaalvisie;

Dat het "Masterplan" uitgewerkt door KCAP voor rekening van de Stad Brussel niet gezien kan worden als een richtschema omdat het niet dezelfde procedurele garanties biedt en omdat het niet kadert in een wetgevende tekst;

Dat de voorgestelde wijziging voor voorschrift nr. 18 in het ontwerp dat aan het onderzoek is onderworpen nutteloos is en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van het Gewest dreigt te schaden;

Overwegende dat meerdere reclamanten aangeven dat de link van het besluit ter ontwerp met het besluit van 3 april 2014 betreffende de uitwerking, door middel van het Bijzonder Bestemmingsplan, van het Gebied van Gewestelijk Belang nr. 15 - Heizel niet duidelijk is;

Dat ze zich afvragen hoe beide parallelle planologische initiatieven met elkaar verenigbaar zullen zijn;

Overwegende dat de GOC het nodig acht om een algemene ontwikkelingsvisie uit te werken voor deze site. Dat deze algemene visie er volgens haar baat bij heeft om niet vastgelegd te worden in een stedenbouwkundige vergunning maar bij BBP of RPA (richtplan van aanleg), waarin in principe wordt voorzien met de hervorming van het BWRO, met een verordenend luik.

Overwegende dat de uitvoering van het programma van de GGB, zoals vastgesteld in het GGB, in beginsel wordt uitgevaardigd bij BBP;

Overwegende evenwel dat de considerans van het besluit van 3 mei 2001 tot goedkeuring van het gewestelijk bestemmingsplan er reeds op wees dat de gebieden van gewestelijk belang zich prioritair moeten kunnen ontwikkelen en in staat moeten zijn plaats te bieden aan investeerders die er zich wensen te vestigen zonder dat deze verplicht zijn de uitwerking van een BBP af te wachten dat de bestemmingen waarin het programma voorziet, spreidt en vastlegt; dat de Regering als gevolg hiervan vanaf dit besluit van 3 mei 2001 voorzien heeft dat er in afwachting van de goedkeuring van dergelijke BBP handelingen en werken kunnen worden toegestaan met naleving van het programma van het betrokken GGB en van de voorschriften voor een sterk gemengd gebied; dat in het vierde lid van voorschrift 18 bovendien bepaald wordt dat bepaalde GGB ingevolge hun beperkte omvang niet hoeven te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het sterk gemengd gebied in afwachting van het BBP op voorwaarde dat met het oog op de uitvoering ervan de vergunningsaanvraag betrekking heeft op het hele GGB;

Overwegende dat het besluit van 2 mei 2013 erin voorzag dat het stelsel van het vierde lid van voorschrift 18 op het GGB toepasbaar gemaakt zou worden nadat het gewijzigd is om hierin de vereiste te schrappen dat een globale vergunningsaanvraag moet worden ingediend; dat anders gesteld, niet enkel de « kleine GGB » die in 2001 zijn opgesomd, maar eveneens de nieuwe GGB « Heizel » en « Delta » ten uitvoer gebracht moesten kunnen worden in afwachting van een BBP zonder onderworpen te worden aan de beperkingen van de bijzondere voorschriften van het sterk gemengd gebied of aan de verplichting om een vergunningsaanvraag in te dienen die betrekking heeft op heel hun grondgebied;

Overwegende dat de Raad van State met zijn voormelde arresten van 7 december 2015 en 1 maart 2017 deze wijziging van het vierde lid van voorschrift 18 heeft vernietigd, eerst enkel waar dit het GGB nr. 15 betreft en vervolgens helemaal, met als reden dat het MER niet de effecten op het leefmilieu heeft beoordeeld die niet konden worden uitgesloten;

Dat bijgevolg het procedurestelsel voor de tenuitvoerlegging van de GGB opnieuw bestaat in de uitwerking in beginsel van één of meerdere BBP met betrekking tot hun ontwikkelingsperimeter en in afwachting van dat BBP de mogelijkheid tot ontwikkeling overeenkomstig het programma van het GGB en de voorschriften die van toepassing zijn op sterk gemengde gebieden;

Dat voor het overige het afwijkingsstelsel van het vierde lid van voorschrift 18 hersteld is in zijn oorspronkelijke versie (verplichte globale vergunningsaanvraag) en daarmee enkel van toepassing is op de GGB van beperkte omvang die in de tekst staan opgesomd;

Overwegende dat het nieuwe GGB nr. 15 echter aan een snelle ontwikkeling onderworpen moet kunnen worden zonder dat gewacht moet worden op de uitwerking van een BBP dat de bestemmingen die zijn vastgesteld in zijn programma spreidt en vaststelt gelet op de vordering van de ontwikkelingsprojecten die op het gebied betrekking hebben;

Overwegende evenzeer dat ook al geldt doorgaans dat de voorschriften van het sterk gemengd gebied het best zijn afgestemd op de doelstelling van een prioritaire ontwikkeling van de GGB, dit niet het geval is voor het GGB nr. 15;

Dat de toepassing van de regels die gelden voor het sterk gemengd gebied in dit geval immers aanzienlijke en ongewenste aanpassingen inhoudt aan de ambitie van de Regering voor de betrokken perimeter die hoofdzakelijk verband houdt met de verschillende drempels die gelden in het sterk gemengd gebied en die moeilijk te verzoenen zijn met de vestiging van een grote handelsoppervlakte en recreatievoorzieningen van een zekere omvang;

Dat zoals hierboven is uiteengezet, het programma van het GGB nr. 15 immers is uitgewerkt om gedeeltelijk de vastgestelde en geobjectiveerde behoefte aan handelsaanbod aan de noordkant van het gewestelijk grondgebied op te vangen middels een handelsontwikkeling van een zekere omvang die zich niet leent tot een veelvuldige opdeling in projecten en gebouwen waartoe de toepassing van bijzonder voorschrift 4 van het Plan zou leiden;

Dat de Regering desbetreffend bovendien benadrukt dat het Milieueffectenrapport de effecten van de alternatieve bestemming van de betrokken perimeter op het leefmilieu heeft onderzocht in sterk gemengd gebied met lint voor handelskernen (« alternatief 1 »); dat het rapport besluit dat de effecten van dit alternatief op de mobiliteit, op sociaaleconomisch vlak en op het fysisch leefmilieu equivalent of gelijkaardig zijn aan deze van de vastlegging van een GGB;

Overwegende bovendien dat de Regering het niet nuttig en niet opportuun acht te eisen dat in afwachting van het BBP de verstedelijking van het hele nieuwe GGB nr. 15 het voorwerp uitmaakt van slechts één globale aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning;

Overwegende immers dat gelet op het belang en de diversiteit van het programma van het GGB een dergelijke verplichting heel wat problemen zou stellen voor de uitvoering, inzonderheid bij de eventuele overdracht van bepaalde delen van het betrokken terrein door de globale vergunning of wanneer deze vergunning zou vervallen;

Overwegende dat het onder die voorwaarden geboden is opnieuw, maar dan enkel voor het GGB nr. 15, een voorschrift uit te vaardigen dat gelijkaardig is aan dat van het vierde lid van het voorschrift dat door de Raad van State is vernietigd;

Overwegende bovendien dat dit besluit niet als doel heeft de door het arrest van de Raad van State van 1 maart 2017 vernietigde bepalingen eventueel te herstellen omdat dit niet de plaats is om te onderzoeken of op de overige GGB die een specifiek procedurestelsel genieten in het licht van voorschrift 18, vierde lid, eveneens het procedurestelsel moet worden toegepast dat specifiek beoogd wordt in dit besluit met inoverwegingneming van de kenmerken van GGB nr. 15;

Dat voor zover hieraan behoefte is de aandacht wordt gevestigd op het feit dat deze andere GGB (waarvan het door de Raad van State vernietigde GGB nr. 9 niet is hersteld als GGB) vandaag in elk geval in een feitelijke en juridische situatie verkeren die zo goed als ieder voorwerp onttrekt aan het vraagstuk van een eventuele toekomstige verlichting van het procedurestelsel verbonden aan hun ontwikkeling aangezien hierop hetzij reeds het voorwerp uitmaken van een ondertussen goedgekeurd BBP (GGB nr. 6B), hetzij reeds ten uitvoer zijn gebracht (GGB nr. 8 en 10);

Overwegende bovendien dat het bestemmingsprogramma van GGB nr. 15 het voorwerp uitmaakt van een nieuw MER dat specifiek is opgesteld naar aanleiding van de vernieuwing hiervan om op een globale wijze de effecten van de uitvoering op het leefmilieu te beoordelen; dat dit MER niet enkel berust op het bestemmingsprogramma van het gebied, maar ook op de concrete en cijfermatige omzetting van dit programma op grond van de reeds uitgevoerde studies; dat het MER ingevolge deze benadering een groot aantal aanbevelingen kan formuleren die inzonderheid voorzien in de harmonische aanwezigheid en spreiding van de verschillende bestemmingen voorzien in het programma van het gebied;

Dat men er derhalve van mag uitgaan dat de globale analyse van de effecten op de hele site tegemoetkomt aan de bezorgdheid van de wetgever, wat inhoudt dat zij inzicht verschaft in de hele ontwikkeling van het GGB; Dat deze toestand het specifieke stelsel verantwoordt dat wordt toegepast op de uitvoering van GGB nr. 15;

Overwegende bovendien dat het MER in deel 5 een afdeling 11 wijdt aan het "Analyseren welke impact de wijziging van voorschrift 18 voor wat betreft het GGB 15 heeft op het milieu" (MER pp. 483 en volgende);

Dat zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State het stelt in haar advies hierover van 6 februari 2017, de toestand geëvolueerd is sinds het MER dat dateert van vóór het besluit van de Regering van 2 mei 2013 en het besluit geen afbreuk doet aan het gezag van gewijsde van het arrest nr. 233.147.;

Overwegende dat het enige niet-verwaarloosbare effect van deze wijziging dat in het MER wordt vastgesteld, betrekking heeft op het sociaal en economisch aspect en slaat op de beperkte termijnen voor de uitvoering van het GGB die hieruit voortvloeien; dat het een gunstig effect betreft aangezien de geproduceerde woningen, de gecreëerde arbeidsplaatsen, de geplande voorzieningen en de stedenbouwkundige uitvoering van de ambitie voor de onderzochte perimeter daarmee sneller concrete vorm kunnen aannemen om te beantwoorden aan de vastgestelde behoeften van het gebied en de ambitie geformuleerd door de Stad Brussel;

Overwegende bovendien dat het MER twee andere, weliswaar onrechtstreekse effecten vaststelt van de beoogde wijziging van voorschrift 18 voor het GGB nr. 15 op de stedenbouw, het landschap, het erfgoed en de immateriële goederen; dat deze twee effecten enerzijds voortvloeien uit het ontbreken van een BBP en anderzijds uit de mogelijkheid tot het indienen van vergunningsaanvragen die geen betrekking hebben op de totale perimeter van het GGB;

Overwegende dat de auteur van het MER in de eerste plaats opmerkt dat het ontbreken van een BBP zich uit in het ontbreken van verordenende beperkingen die toepassing kunnen vinden bij de uitwerking van dit instrument;

Dat hierbij, zoals de considerans van het besluit van de Regering van 3 mei 2001 tot goedkeuring van het Gewestelijk Bestemmingsplan reeds aangaf het ontbreken van een BBP geenszins de beoordelingsbevoegdheid van de overheden die vergunningen en attesten uitreiken uitsluit; dat een vergunning of attest, ook als deze beantwoorden aan het programma van het GGB, enkel uitgereikt kunnen worden als voldaan is aan de vereisten voor een goede aanleg van de locatie en aan de andere gewestelijke en plaatselijke verordenende instrumenten die er van toepassing zijn;

Dat de Regering zoals reeds vermeld werd in de verantwoording van haar besluit van 2 mei 2013 benadrukt dat het niet gewijzigde tweede lid van voorschrift 18 met betrekking tot het GGB bepaalt dat de aanleg van GGB wordt vastgesteld bij BBP en dat de daaropvolgende leden van dit voorschrift afwijkingsmechanismen inhouden die geenszins afbreuk doen aan deze princiepsregel;

Dat in dit geval, zoals een reclamant opmerkt, de Regering de Stad heeft verzocht om voor de Heizelvlakte een bijzonder bestemmingsplan goed te keuren;

Dat het feit dat de overeenstemming tussen de twee planniveaus moeilijk te begrijpen is het gevolg is van de vernietiging van het voormelde besluit van 2 mei 2013 door het eveneens voormelde arrest van de Raad van State van 7 december 2015 dat de Regering verplichtte om, voor de Heizelvlakte, de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het GBP te herbeginnen vanaf de etappe van de procedure waarin de Raad van State een onregelmatigheid heeft vastgesteld (in het MER); dat de overeenstemming tussen het GBP en het toekomstige BBP deze is die is voorzien in artikel 41, 1e lid van het BWRO voor alle BBP (het BBP preciseert het GBP en vult het aan) en in voorschrift 18, 2e lid voor alle BBP tot uitvoering van een GGB (de inrichting van het GGB wordt vastgelegd in het BBP, overeenkomstig het programma van het GGB);

Overwegende dat het MER in de tweede plaats benadrukt dat de mogelijkheid om vergunningsaanvragen in te dienen die niet gelden voor de hele perimeter van het GGB geen materiële weerslag heeft op de stedenbouw inzake ontwikkeling van het GGB maar wel leidt tot de samenstelling van vereenvoudigde aanvraagdossiers voor de vergunningen toegespitst op het voorwerp van de aanvraag en in voorkomend geval eveneens op een minder zware onderzoeksprocedure.

Overwegende dat de strekking van deze onrechtstreekse effecten in verband met de mogelijkheid om gedeeltelijke vergunningsaanvragen in te dienen evenwel beperkt en zelfs onbestaand is;

Dat het voorschrift 0.2, tweede lid, dat het behoud of de verwezenlijking van minstens 10% aan groene ruimten oplegt voor projecten met een grote grondinname niet geldt voor vergunningsaanvragen voor percelen vervat in het programma van de GGB, ongeacht de grondinname hiervan; dat de indiening van gedeeltelijke vergunningsaanvragen daarmee geen effect heeft op het feit of dit voorschrift 02 al dan niet wordt toegepast; dat afgezien daarvan de Regering erop wijst dat het programma van GGB nr. 15 bepaalt dat de oppervlakte bestemd voor groene ruimten niet kleiner mag zijn dan 7 ha;

Dat deze wijziging er bovendien in voorziet dat de vergunningsaanvragen die worden ingediend in afwachting van de goedkeuring van het BBP onderworpen worden aan bijzondere regelen van bekendmaking, ook al hebben ze geen betrekking op een beplante eigendom van meer dan 3.000 m2;

Dat daarnaast voor komende ontwikkelingen aanvragen voor stedenbouwkundige en milieuvergunningen moeten worden ingediend waarvoor de regels voor de beoordeling van effecten op het leefmilieu zullen gelden; dat de mogelijkheid om vergunningsaanvragen in te dienen die geen betrekking hebben op de volledige perimeter van het GGB geen afbreuk doet aan het verbod om kunstmatig een globaal project in meerdere vergunningsaanvragen op te delen om de toepassing van deze bepalingen te ontwijken; dat de bevoegde overheid bij gebrek aan een globaal project de perimeter mag bepalen (of perimeters, deze kunnen verschillen in functie van het behandelde thema) waarop de beoordeling betrekking moet hebben; Dat afgezien daarvan de gegroepeerde aanvragen van stedenbouwkundige en milieuattesten met betrekking tot het NEO 1 project momenteel aan een effectenstudie worden onderworpen; dat het ontwerpbestek opgesteld door het bestuur dat aan een openbaar onderzoek is onderworpen van 6 tot 20 januari 2017 de uiteenlopende geografische studiegebieden bepaalt die de perken van de aanvraag en van het GGB voor bepaalde weerhouden thema's overstijgen;

Dat ten slotte de informatie en de aanbevelingen van het MER uitgevoerd naar aanleiding van de uitwerking van het voormelde GGB nr. 15 dienstig in aanmerking genomen kunnen worden voor het onderzoek van toekomstige aanvragen van vergunningen en attesten; 6.3. Formuleren van het goedkeuringsbesluit Overwegende dat een reclamant voorstelt om in de motivering van het goedkeuringsbesluit van de gedeeltelijke wijziging van het GBP betreffende de Heizelvlakte motieven te formuleren die reageren op het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State, om zo elke vorm van betwisting betreffende de bevoegdheid van de Regering om het specifieke voorschrift nr. 18 van het GBP te wijzigen, te vermijden;

Dat de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies nr. 53097/4 van 17 april 2013 inderdaad de mogelijkheid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering om voorschrift nr. 18 van het GBP te wijzigen in vraag gesteld heeft;

Dat het besluit van de Regering van 20 januari 2011 die de wijzigingsprocedure van het GBP opent, specifiek steunt op dit voorschrift;

Overwegende dat de reclamanten van mening zijn dat het besluit van 20 januari 2011 dat de wijzigingsprocedure van het GBP opende, geen betrekking had op voorschrift 18, kan deze bijgevolg niet gewijzigd worden;

Dat het MER, voor wat dit aspect van het ontwerp betreft, slechts een herhaling zou zijn van het standpunt van de Regering waarbij de wijziging van voorschrift 18 enkel procedureel zou zijn;

Overwegende dat aangaande de draagwijdte van de wijziging van voorschrift 18, het antwoord hiervoor werd gegeven onder de titel "Ontwikkeling van de site op basis van een globaal ontwerp";

Dat, aangaande het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State, de Regering : - vaststelt dat dit niet beweert dat de Regering voorschrift 18 enkel zou mogen wijzigen als dit is voorzien in haar besluit van 20 januari 2011; dat het enkel het volgende benadrukt : "De omstandigheid, waarvan op de pagina's 196 en 197 van de aanhef van het ontwerpbesluit gewag wordt gemaakt, volgens welke daardoor enkel de opheffing van een procedurele vereiste beoogd wordt, volstaat niet om te rechtvaardigen dat de Regering afwijkt van het kader opgelegd bij het besluit van 20 januari 2011"; - vaststelt dat de afdeling administratieve geschillen in haar arrest nr. 233.147 van 7 december 2015 tot opheffing van GGB nr. 15 en tot wijziging van voorschrift 18 aangaande het deel dat betrekking heeft op dit GGB, geen sanctie voorziet voor het feit dat deze wijziging de grenzen gesteld door het besluit van 20 januari 2011 zou overschrijden, maar enkel voor het feit dat deze wijziging niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een milieueffectenbeoordeling; - benadrukt dat onmiskenbaar vaststaat dat het besluit van 20 januari 2011 voorziet in de bestemmingswijziging van de Heizelvlakte; dat in dit kader eveneens onmiskenbaar vaststaat dat de Regering tot de conclusie kon en kan komen dat de inrichting van een nieuw GGB de gepaste bestemming is voor dit gebied; dat voorschrift 18 het tekstvoorschrift is waarop het regime van de GGB steunt; dat aangezien de wijziging die erin moet worden aangebracht erop gericht is de uitvoering van het nieuwe GGB Heizel te vereenvoudigen, er wel degelijk een verband bestaat tussen het besluit van 20 januari 2011 en de wijziging van dit voorschrift; dat de Regering het recht ontzeggen om over te gaan tot deze wijziging, haar bevoegdheid zou beperken om het regime dat op de Heizelvlakte van toepassing is te wijzigen, wat ronduit in tegenspraak zou zijn met de intentie die werd geformuleerd in het besluit van 20 januari 2011; - benadrukt dat de Raad van State in zijn arrest nr 237.528 van 1 maart 2017 naar aanleiding van de volledige vernietiging van de wijziging van het vierde lid van voorschrift 18 zoals ingevoerd door artikel 10-1 van het besluit van 2 mei 2013 vermeldt dat ook al was deze wijziging niet voorzien in het besluit van de Regering van 20 januari 2011 ze daarentegen wel vermeld staat in het besluit van 29 mei 2012 waarmee het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP werd goedgekeurd en dat aan een openbaar onderzoek is onderworpen; dat uit deze considerans mag worden afgeleid dat de Raad van State in het arrest niet heeft geoordeeld dat wezenlijke formaliteiten zijn overtreden of dat de Regering haar bevoegdheid te buiten is gegaan om de wijziging van het voorschrift door te voeren in de voorliggende relevante vormcontext; - besluit dat voorschrift 18 kan worden gewijzigd voor het deel dat betrekking heeft op het nieuwe GGB nr. 15.

Overwegende dat ingevolge het voormeld arrest van 1 maart 2017 derhalve de wijziging van voorschrift 18 moet worden aangepast zoals dit geformuleerd staat in de beschikking van het besluit van 26 mei 2016, rekening houdend met de vernietiging van de wijzigingen die zijn aangebracht aan voorschrift 18 door het besluit van 2 mei 2013;

Dat dit besluit immers het vierde lid van voorschrift 18 van het GBP niet kon wijzigen omdat het ondertussen door de Raad van State was vernietigd;

Dat derhalve het vierde lid van voorschrift nr. 18 niet mag worden gewijzigd maar dat veeleer na dit lid, zoals dit luidt ingevolge het arrest van 1 maart 2017, een nieuw en specifiek lid moet worden toegevoegd voor GGB nr. 15;

Dat deze beschikkingswijziging geen weerslag heeft op de dienstige uitwerking van het openbaar onderzoek en op de raadplegingen die naar aanleiding van de gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn verricht omdat deze enkel betrekking heeft op GGB nr. 15; 6.4. Berekening van het saldo aan bestaande kantoren Overwegende dat een reclamant vraagt om ervoor te zorgen dat de situatie van de bestaande kantoren die in rekening genomen worden voor de berekening van het saldo toelaatbare kantoren in het GGB, beoordeeld zou worden op het moment dat het wijzigingsbesluit dat het GGB nr. 15 opricht van kracht wordt;

Dat er in het wijzigingsontwerp verwezen wordt naar "op de dag van de inwerkingtreding van de gedeeltelijke wijziging van het op 2 mei 2013 goedgekeurde GBP ";

Dat er geen rekening mag gehouden worden met deze datum, gezien het arrest van de Raad van State dat het GBP annuleert voor wat het GGB nr. 15 betreft;

Dat de datum van 2 mei 2013 dus overeenkomt met de datum van een besluit dat geacht wordt nooit bestaan te hebben;

Overwegende dat de Raad van State het besluit van 2 mei 2013 slechts gedeeltelijk heeft vernietigd; dat, in tegenstelling tot wat de reclamant beweert, dit besluit dus niet geacht wordt nooit te hebben bestaan;

Dat dit besluit enkel geacht wordt nooit betrekking te hebben gehad op de Heizelvlakte, maar dat dit effect van het vernietigingsarrest niet verhindert om de referentiedatum van 2 mei 2013 te behouden voor het bepalen van het saldo van toelaatbare kantoren;

Dat de reclamant niet uitlegt en de Regering niet inziet waarom deze referentiedatum zou moeten worden verschoven naar de dag van de inwerkingtreding van dit besluit;

Dat de vaststelling van een nieuwe referentiedatum door dit besluit zou kunnen leiden tot verwarring met de oorspronkelijk goedgekeurde datum;

Dat de Regering er dus de voorkeur aan geeft om in het programma van het GGB de referentiedatum van 2 mei 2013 te behouden. 6.5. Duidelijkheid van alinea 4 Overwegende dat een reclamant vraagt om alinea 4 van voorschrift 18 meer te verduidelijken door het als volgt te formuleren : "In afwijking echter van de vorige alinea, zolang de inrichting van de gebieden...";

Dat dit zal toelaten om elke twijfel over de interpretatie en de draagwijdte van dit voorschrift weg te nemen;

Overwegende dat de reclamanten aangeven dat de link tussen alinea's 3 en 4 niet duidelijk is. Een andere onduidelijkheid heeft te maken met het feit dat de formulering in alinea 4 enkel de specifieke bestemmingen vermeldt bepaald in de programma's van de GGB's zonder de andere elementen van deze programma's te beogen;

Overwegende dat de Regering rekening houdend met het arrest van de Raad van State van 1 maart 2017 die opmerkingen bijtreedt en deze omzet in een nieuw vijfde lid van voorschrift 18;

Dat zij inderdaad meent dat de weerhouden formulering elke twijfel over de interpretatie van dit lid kan wegnemen;

Dat zij meent dat ook een einde gemaakt moet worden aan de onduidelijkheid die kan ontstaan doordat het vierde lid, zoals dit oorspronkelijk gesteld werd, enkel de bijzondere bestemmingen van de programma's voor de betrokken GGB's vermeldt, maar niet de andere elementen van die programma's;

Dat het nooit de bedoeling geweest is, in afwachting van het (of de) uitvoerende BBP's voor het GGB, projecten toe te laten zonder rekening te houden met die andere elementen;

Dat de Regering daarom beslist het vierde lid van voorschrift nr. 18 als volgt te wijzigen : "In afwijking van het derde lid mogen zo lang de aanleg van het gebied van gewestelijk belang nr. 15 niet gebeurd is overeenkomstig het tweede lid, de handelingen en werken die beantwoorden aan het programma dat hierop van toepassing is, toegestaan worden als deze eerst zijn onderworpen aan bijzondere regelen van openbaarmaking. »; 6.6. Programma van het GGB nr. 15 Overwegende dat Brussel Stedelijke Ontwikkeling (BSO) vaststelt dat het programma van het GGB nr. 15 ambitieus wenst te zijn en een bepaalde dichtheid voorstaat;

Dat ze vraagt dat er verduidelijkt wordt "dat de levenskwaliteit van de (permanente of toevallige) gebruikers van de locatie op elk moment van de dag, de stedelijke integratie van de nieuwe gebouwen en de maatschappelijke link verzekerd zouden worden door een aangepaste, leefbare en performante stadsvorm";

Overwegende dat het niet opportuun is om deze doelstellingen specifiek te vermelden voor het GGB nr. 15, om niet te doen denken dat deze enkel op deze plaats zouden worden nagestreefd; dat het immers gaat om transversale principes van het Brussels recht inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw waarop de beoordeling van de goede plaatselijke aanleg altijd moet worden gebaseerd, zoals blijkt uit de artikelen 2 en 3 van het BWRO die met name verwijzen naar de sociale noden, het kwalitatieve beheer van het leefkader, de sociale en economische vooruitgang en de levenskwaliteit en het respect voor een harmonieuze inrichting. 6.7. Milieueffectenrapport Overwegende dat Leefmilieu Brussel van mening is dat het MER bij elk thema de impact had moeten bestuderen van de wijziging van de 4de alinea van voorschrift nr. 18 die niet langer een stedenbouwkundige vergunning verplicht voor het volledige gebied van het GGB;

Dat het belangrijk is dat de milieueffectenstudie rond de ontwikkeling van het GGB rekening houdt met het volledige gebied;

Dat het MER in dit opzicht zou moeten bekijken of de voorgestelde oplossing neerkomt op een algemene effectenstudie van de projecten voor het volledige GGB;

Dat het MER zich ertoe beperkt om de nadruk te leggen op het procedurele aspect en enkel de aandacht vestigt op de impact van deze wijziging op de socio-economische aspecten;

Overwegende dat de reclamanten aangeven dat het MER de effecten van de beoogde wijziging van voorschrift 18 niet ernstig onderzocht heeft;

Overwegende dat de reclamanten niet concreet uitleggen in welk opzicht het MER de impact van de - ondertussen in een nieuw vijfde lid opgenomen - wijziging van het 4e lid van voorschrift 18 niet ernstig zou onderzoeken, terwijl de pagina's 483 tot 486 specifiek aan deze kwestie gewijd zijn waarin het achtereenvolgens de eventuele impact van deze wijziging onderzoekt op elk van de thema's die in een MER moet worden onderzocht (stedenbouw, landschap, erfgoed en materiële goederen; bevolking en sociaaleconomische aspecten; mobiliteit; lucht, energie en klimaatfactoren; geluids- en trillingsomgeving; bodem, water; biologische diversiteit, fauna en flora; gezondheid);

Dat het feit dat het MER vaststelt dat, voor sommige van deze thema's, de wijziging van voorschrift 18, vierde lid geen enkele impact heeft, niet betekent dat de beoordeling niet correct zou zijn uitgevoerd, maar gewoon een vaststelling is gebaseerd op gezond verstand waarover het MER dus niet moest uitweiden (het feit dat geen vergunningsaanvraag wordt ingediend voor de hele perimeter van het GGB, heeft uiteraard geen impact op de geluids- en trillingsomgeving in het gebied, om slechts een voorbeeld te noemen); dat hetzelfde geldt voor het feit dat het MER geen aanbevelingen doet om de aanzienlijke effecten die volgens het MER onbestaande zijn te "vermijden, verminderen of compenseren".

Overwegende hoe dan ook dat de Regering hierboven al heeft verwezen naar de reële draagwijdte van voorschrift 18 sinds de goedkeuring ervan in 2001 en naar de weerslag van de wijziging die dit besluit hieraan aanbrengt; dat in dit verband wordt verwezen naar het punt "Ontwikkeling van de site op basis van een globaal ontwerp";

Dat aangaande de studieperimeter van de milieueffecten, de Regering nogmaals benadrukt dat het tweede lid van voorschrift 18, dat niet wordt gewijzigd, oplegt dat de inrichting van GGB wordt vastgelegd bij BBP; dat bij de uitwerking van een BBP ook een milieueffectenrapport wordt uitgewerkt dat deze effecten globaal onderzoekt;

Dat hierboven eveneens in herinnering is gebracht dat in afwachting van de goedkeuring van het vereiste BBP de toekomstige vergunningsaanvragen als het BWRO dit oplegt eveneens worden onderworpen aan een beoordeling van hun effecten; 7. ERFGOED EN LANDSCHAPPEN Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) opmerkt dat het belangrijk is om de patrimoniale, landschappelijke en stedenbouwkundige kenmerken mee te nemen in een globale denkoefening; Dat deze denkoefening gebeurt in samenwerking met de belangrijkste stakeholders zoals het Brusselse Gewest, het Vlaamse Gewest, de Stad Brussel, de MIVB en De Lijn;

Overwegende dat de GOC vraagt dat de kwesties rond het erfgoed, het landschap en het wegennet aangekaart worden binnen de planningsinstrumenten die zullen volgen zoals bijvoorbeeld het BBP of een toekomstig RPA. Overwegende dat het bestaande GCHEWS, dat met name de Eeuwfeestlaan en haar naaste omgeving dekt, wordt behouden, met inbegrip van het deel dat gedeeltelijk het nieuwe GGB nr. 15 overlapt;

Dat bovendien de integratie van de landschappelijke, stedenbouwkundige en erfgoeddimensie, met inbegrip van de grote assen die leiden naar het GGB zoals de Houba de Strooperlaan, niet moet gebeuren op schaal van het GBP maar eerder op schaal van het BBP dat moet worden goedgekeurd met het oog op de uitvoering van het programma van het GGB, hetzij op schaal van een stedenbouwkundige verordening;

Dat dit eveneens het kader is waarbinnen vastgelegd moet worden welke betrokken actoren zullen worden geraadpleegd; 7.1. Patrimoniaal aspect Overwegende dat de KCML en het Bestuur zich kunnen vinden in de aanbevelingen geformuleerd door het MER voor wat de patrimoniale aspecten betreft;

Dat dit zich voor de KCML zou moeten vertalen in een concrete formulering rond het behoud en de opwaardering van het bestaande erfgoed binnen de perimeter van het GGB : - het Koning Boudewijnstadion (de toegangspoort van het stadion dateert uit 1930, evenals het voorplein dat ook deel uitmaakte van het oorspronkelijke stadion, originele beeldhouwwerken, hedendaagse omkadering van Bob Van Reeth; - het Planetarium (volgens de typologie van het Alberteum uit 1935 - heropgebouwd in de jaren 70, afmetingen van de koepel, projector uit 1935); - het kinderdagverblijf Gabrielle Petit (realisatie R2D2 uit 1992);

Dat het Bestuur vraagt om een totaalvisie uit te werken voor de elementen van patrimoniaal belang op de Heizelvlakte en om bij te dragen tot de opwaardering van de elementen van patrimoniaal belang in de onmiddellijke omgeving van de site;

Overwegende dat het Bestuur ook vraagt dat deze aanbevelingen in rekening genomen worden bij de studie van het MER van het BBP van de Stad Brussel op de site van de Heizel Overwegende dat de Regering verwijst naar het antwoord op de algemene bezwaren die zijn samengevat onder titel 7 7.2.Landschapsstructuur Overwegende dat de KCLM vraagt dat het programma van het GGB gebaseerd zou worden op een landschapsstudie die deel uitmaakt van de studie voor de NEO-perimeter;

Dat deze studie ontbreekt in het MER;

Dat deze studie rekening zou moeten houden met de historische evolutie van de site, de bestaande en geplande reliëfs, de uitzichten die behouden moeten blijven, alsook het aspect van de beplanting en de bomen op de site;

Overwegende dat de Commissie de vraag naar een algemene landschapsstudie voor het gebied onderschrijft;

Dat ze net als het MER aanbeveelt om "de huidige elementen met symbolische of erfgoedwaarde op te waarderen : door middel van een samenhangend stedelijk weefsel rond de hoofdstructuur die volgt uit internationale tentoonstellingen en met oog voor het zicht en uitzicht op de waardevolle gebouwen".

Overwegende dat de Regering verwijst naar het antwoord op de algemene bezwaren die zijn samengevat onder titel 7 7.3. Wegentracé Overwegende dat de specifieke morfologie van de Heizelvlakte grotendeels het gevolg is van de inrichtingen die uitgewerkt werden voor de Wereldtentoonstelling van 1935 en vervolgens voor die van 1958;

Dat het wegennet op de Heizel historisch gezien opgebouwd werd op basis van de noord-zuid as van de Eeuwfeestlaan, alsook op basis van de 3 oost-west assen, de huidige Keizerin Charlottelaan/Miramarlaan, Atomiumlaan en Dikke Lindelaan;

Dat in functie van het natuurlijke reliëf van het terrein, het vooral ging om relevante stedenbouwkundige verbindingen tussen de Meysselaan en de Houba de Strooperlaan;

Dat ze in de loop der jaren gedeeltelijk vervaagden;

Dat om de kwaliteitsvolle stedenbouw te garanderen, de KCML vraagt dat het programma van het GGB de belangrijkste structurerende assen bepaalt die deel uitmaken van het vroegere stedenbouwkundige erfgoed, alsook de bevoorrechte verbindingen;

Dat deze assen de volgende zijn : - Herkwalificeren van de grote assen, nl. het Y-tracé gevormd door Keizerin Charlotte, Miramar, Eeuwfeest, alsook de Atomiumlaan en Dikke Lindelaan met de Houba de Strooperlaan; - Versterken van de verbinding tussen het voorplein voor het stadion en de Houba de Strooperlaan en het Palfijnplein; - Herstellen van een geschikte oversteekplaats bij de Houba de Strooperlaan;

Overwegende het enorme potentieel van het wegennet voor de toekomstige stedelijke structuur van de Heizel en voor de verbinding met de naburige gebieden;

Dat de KCLM vraagt dat de bijhorende aspecten, die nauw verbonden zijn met die van het reliëf van de site, aan een doorgedreven studie onderworpen worden;

Dat deze studie bedoeld zal worden om de richtlijnen uit te tekenen voor de volledige vlakte;

Dat deze elementen nauw verbonden zijn met de mobiliteitskwesties;

Dat dit specifiek raakt aan de ontwikkeling van het tramnet en bijhorende technische installaties : Dat dit : - Voor de MIVB, de verlenging betreft van lijn 9 in opbouw vanaf Elisabeth met de aanleg van een oost-west as die de eindpunten van lijnen 7 (Heizel-station) en 3 (Esplanade) met elkaar verbindt, nl. de Keizerin Charlottelaan, de Miramarlaan en de Esplanade; - Voor De Lijn, de uitwerking betreft van 2 tramlijnen, in nauwe samenwerking met de MIVB, nl. een deel van de Romeinse steenweg;

Overwegende dat de Regering verwijst naar het antwoord op de algemene bezwaren die zijn samengevat onder titel 7.

Dat, aanvullend, de ontwikkelingsprojecten voor het tramnet en de bijhorende technische installaties het voorwerp uitmaken van grondige effectenstudies. 8. LEEFMILEU 8.1. Lucht, klimaat en energie Overwegende dat het GGB volgens een reclamant een zeer omvangrijk afbraak-opbouw proces met zich meebrengt, gezien het zich ontplooit op een site die reeds bebouwd is en waar de bestaande functies door andere vervangen worden;

Dat men vraagt dat dit gegeven opgenomen zou worden in de koolstofbalans van het ontwerp;

Overwegende dat het MER adviseert dat er een grote hoeveelheid aan zonnepanelen geplaatst wordt;

Dat een reclamant opmerkt dat men zich er bewust moet van zijn dat de grotere afmetingen van de woningen zullen leiden tot zeer grote schaduwen die de absorptieoppervlakte van de panelen sterk dreigt te verminderen;

Overwegende dat een reclamant aangeeft dat in het MER de gebruiksvoorschriften rond luchtthermografie niet gevolgd worden;

Dat de interpretatielimieten zoals aangegeven niet enkel van toepassing zijn op het Koning Boudewijnstadion maar op alle paleizen;

Dat de interpretatie nogal overhaast lijkt te zijn en eigenlijk rekening zou moeten houden met het feit of er al dan niet een beurs georganiseerd wordt op het moment van de thermografie;

Dat dit ook zo is voor eventuele jaarlijkse sluitingsperiodes of specifieke weekends bijvoorbeeld, voor de kantoren en andere voorzieningen;

Dat er opgemerkt moet worden dat het voorbehoud i.v.m. het gebruik zich niet beperkt tot het gedifferentieerde gebruik van de locatie maar verder gaat.

Overwegende dat het MER van mening is, specifiek op pagina 431, dat de woningen, en ruimer gezien de gebouwen, jaarlijks aanleiding geven tot heel wat uitstoot van polluenten als gevolg van de verwarming;

Dat de Brusselse EPB-regelgeving en andere Brusselse beleidsnormen al heel wat jaren deze situatie proberen aan te pakken;

Dat specifiek sinds 2015, de wetgeving heel ambitieus is voor wat de nieuwbouw betreft en de gelijkgestelde renovaties, steunend op de verplichte norm rond Nearly Zero Energy Building;

Dat volgens de reclamant, de bewering dat de woningen/gebouwen grote vervuilers zouden zijn een beetje te kort door de bocht is in een MER dat een bestaande situatie vergelijkt met een toekomstige situatie;

Overwegende dat volgens een reclamant de luchtkwaliteit die reeds zeer middelmatig is gezien de nabijheid van de Ring nog verder zal verminderen wegens de uitstoot van fijn stof als gevolg van de verkeersstromen, bovenop het fijn stof afkomstig van de verwarming van de woningen;

Dat volgens dezelfde reclamant de verspreiding van fijn stof minder zal worden wegens de dichtheid van de site;

Overwegende dat verschillende reclamanten van mening zijn dat de inplanting van een nieuw winkelcentrum, de aanleg van de verbindingsweg, de optimalisering van de Ring en de transitparking, een impact zullen hebben op de luchtkwaliteit en op het klimaat;

Dat deze nieuwe infrastructuur zal zorgen voor bijkomend verkeer;

Dat het BHG reeds in overtreding is op de NOx;

Dat transport verantwoordelijk is voor 27% van de broeikasgassen in het BHG;

Dat het GBP niet in tegenspraak mag zijn met de gewestelijke verplichtingen;

Overwegende dat de Regering het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie deelt waar zij van mening is dat de negatieve milieueffecten van de toekomstige ontwikkelingen, die onder meer zijn onderzocht door het MER, een antwoord moeten vinden in het BBP en in de verschillende bijzondere ontwerpen 8.2. Geluidsomgeving en trillingen Overwegende dat de reclamanten stellen dat ook al wordt de mogelijke impact op de gevoelige instellingen (kinderdagverblijven, scholen) vermeld in het MER, toch heeft de analyse de neiging om de blootstelling van mensen aan lawaai te minimaliseren;

Dat het niveau aan weg- en luchtverkeerslawaai hoog is, zelfs zeer hoog;

Dat bij gebrek aan objectieve metingen van de intensiteit van de hinder van het stadion, de geluidsniveaus beschouwd zouden kunnen worden als gelijk aan die van Paleis 12;

Dat de uitgevoerde analyse ook zou moeten kijken naar de geluidsimpact op de bewoners tijdens de nacht (ten opzichte van de referentiewaarde van de WGO van 40 dB(A)) : de huidige niveaus (zowel weg-, als luchtverkeerslawaai) kunnen de slaap verstoren;

Dat meer woningen automatisch ook meer mensen betekent die blootgesteld worden aan de negatieve risico's op de gezondheid, gezien de niveaus waarover men spreekt;

Dat de reclamant vraagt om aan te dringen op de aanbevelingen betreffende de bepaling en op de nabijheid van de verschillende beoogde functies, alsook op de aanwezigheid van rustige gevels en een goede akoestische isolatie van de woningen en de gevoelige instellingen in het licht van de huidige geluidssituatie, de beoogde mix en de inplanting van nieuwe woningen;

Overwegende dat de GOC van mening is dat er daadwerkelijk dient te worden nagedacht over de compatibiliteit van de functies die men wenst te integreren op de Heizelvlakte.

Dat zij beklemtoont dat de impact van de projecten op de gezondheid in overweging moet worden genomen, in het bijzonder de impact met betrekking tot geluidsoverlast.

Overwegende dat de aanbevelingen van het MER inzake geluidshinder vallen onder hetzij andere administratieve verordeningen (verkeerssnelheid verlagen, de werkingsuren aanpassen enz.), hetzij kenmerken van de toekomstige projecten (te bevoorrechten materialen, efficiënte geluidsisolatie, lokalisatie van de lawaaierige inrichtingen enz.), hetzij moeten worden gepreciseerd in het toekomstige BBP of een stedenbouwkundige verordening (wegenaanleg, nauwkeurige lokalisatie van de verschillende toegestane bestemmingen, te verwerken isolatie enz.);

Dat, in het kader van de uitwerking van het BBP en de behandeling van de vergunningsaanvragen, de gegevens en aanbevelingen van het MER dat in het kader van de uitwerking van het GGB nr. 15 is gerealiseerd in aanmerking moeten worden genomen; dat dit de juiste niveaus zijn om de geluids- en trillingsproblematiek op gepaste wijze te omkaderen. 8.3. Circulaire economie - Resources - Afval Overwegende dat de reclamanten zeggen dat het nuttig en relevant zou zijn (cfr. de vermelding van de elementen die in rekening genomen moeten worden in bijlage C, 7° van het BWRO) om in het MER rekening te houden met de uitdagingen en de impact op het vlak van resources en afval;

Dat men verder oog zou moeten hebben voor de socio-economische en milieu-impact van een aanpak die meer gericht is op de "circulaire economie" van het programma of van de varianten ten opzichte van de huidige situatie, maar ook van de toekomst van de geplande situatie;

Dat de analyse rond de afschaffing van het stadion en van andere bouwelementen op de site of het volledige of gedeeltelijke behoud van deze gebouwen moest worden aangevat vanuit het standpunt van hergebruik en circulaire eigenschappen;

Dat de toekomstige aanpasbaarheid en convertibiliteit van de nieuwe of hergebruikte gebouwen nodig voor de uitwerking van het programma van het GGB eveneens bekeken moesten worden in de effectenanalyse of ten minste in de aanbevelingen geformuleerd in het kader van het MER;

Dat de reclamant vraagt dat het programma van het GGB en/of de aanbevelingen in het kader van het MER duidelijker zouden zijn voor wat de aanpasbaarheid betreft van de gebouwen vanuit stedenbouwkundig en architecturaal standpunt (hergebruik, uitbreiding, verdichting, convertibiliteit), alsook het belang en de voordelen van het programma vis-à-vis de ambities en de acties van het Gewestelijk Programma voor Circulaire Economie;

Overwegende dat hoewel deze elementen behoren tot het planningsinstrumentarium van andere planvormen, is de GOC van mening dat ze eveneens onderdeel moeten uitmaken van de aanbevelingen van het BBP en de milieueffecten -studies van de projecten.

Overwegende dat deze probleempunten niet moeten worden geregeld door het GBP, in toepassing van artikel 24 van het BWRO; dat hier hoofdzakelijk moet worden uitgemaakt welke bestemmingen zullen worden toegelaten in het gebied en dat meer nauwkeurige of meer gespecialiseerde instrumenten probleempunten moeten behandelen die zijn beschreven door de reclamant. 8.4. Groenzones, natuur en biodiversiteit Overwegende dat de reclamanten, waaronder Leefmilieu Brussel en de Raad voor het Leefmilieu, betreuren dat de groenzones voorzien in het programma van het GGB 15 tweederangselementen zijn bij dit ontwerp;

Dat juridisch gezien, de Heizel uit het volgende bestaat : - 11,9 ha sportzones; - 6,8 ha park - 2,5 ha groenzones;

Dat feitelijk gezien, de Heizel uit het volgende bestaat : - 2,51 ha sportzones; - 0,73 ha park - 4,3 ha groenzones;

Dat het programma van het GGB plant dat « de oppervlakte bestemd voor groenzones niet minder dan 7 ha mag bedragen";

Dat een groot percentage van de oppervlaktes die momenteel ingenomen worden door bomen en beplanting terzijde geschoven wordt;

Dat het programma plant om bepaalde groenzones te vervangen door groendaken;

Dat het MER, op pagina 456, erkent dat de 7 ha groenzones vooral uitgevoerd zullen worden op het dak;

Dat een zone op een plaat of dak niet gezien kan worden als gelijkwaardig aan een zone in volle grond;

Dat het programma van het GGB plant dat de oppervlakte bestemd voor groenzones ook de gebieden voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht omvat;

Dat het vervangen van parkzones, groenzones en groenzones met een hoge biologische waarde door gebieden voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht die in de plaats zouden komen, onaanvaardbaar is;

Dat het MER, op pagina 321, aangeeft dat de gebieden voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht grotendeels verhard zouden kunnen worden;

Dat de groenzones omgezet zullen worden in omzomingen van gebouwen of wegen;

Dat het uiterst belangrijk is om het verschil te maken tussen de verschillende soorten groenzones;

Dat een sportterrein met een artificiële ondergrond niet correct kan bijdragen tot het groene netwerk;

Dat de 6 ha aan sportterreinen grotendeels verhard zullen zijn en dat de groendaken niet bijdragen aan de voortzetting van het groene netwerk of de biodiversiteit;

Dat de aanwezigheid van parken in de omgeving van de Heizel niet rechtvaardigt om het groene netwerk op diezelfde Heizelsite in te perken;

Dat de versnippering van het groene netwerk één van de belangrijkste oorzaken is voor de afname van de biodiversiteit;

Dat in haar advies betreffende het demografische GBP in 2012, de GOC gevraagd had dat de groenzones niet opgedeeld zouden worden;

Dat België vragende partij is binnen de strategie van de Europese Unie ten gunste van de biodiversiteit (2011) die ernaar streeft om het verlies aan biodiversiteit tegen 2020 te beperken tot het niveau van 2010;

Dat het Natuurplan uitgewerkt door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ernaar streeft om de natuur te behouden, specifiek om het gewestelijke groene netwerk te versterken;

Dat het MER fout is wanneer het op pagina 31 vermeldt dat de wijziging van het GBP overeenstemt met het Natuurplan omdat het een grote groenzone omvat;

Dat het duidelijk is dat het ontwerp in realiteit een duidelijke vermindering van de groenzones met zich meebrengt;

Dat om het natuurlijke potentieel van de verschillende soorten groenzones of open zones goed te kunnen vergelijken, en om het natuurlijke potentieel te kunnen bestuderen dat van invloed is op de biodiversiteit alsook op de levenskwaliteit van de bewoners en de gebruikers, het gebruik van de Biotoop-oppervlaktefactor (BAF) aan te bevelen is;

Dat voor het onderzoek van de milieueffecten van de verschillende scenario's, de BAF's van de verschillende soorten bodems afgewogen tegenover hun oppervlakte, vermeld worden in de onderstaande tabel : In vergelijking met de beplante zones in volle grond en met de waterpartijen met permanente beplanting, is elke andere oppervlakte met een natuurlijk potentieel/mindere biotoop enkel vergelijkbaar mits een specifieke weging;

Type de surface

Coefficients

Soort oppervlakte

BAF

Surface imperméable (m2)

0

Ondoorlaatbare oppervlakte (m2)

0

Surface minérale semi-perméable (m2)

0.2

Verharde oppervlakte semidoorlaatbaar (m2)

0.2

Surface partiellement végétalisée (m2)

0.4

Gedeeltelijk beplante oppervlakte (m2)

0.4

Façade verte végétalisée avec plantes grimpantes (m2)

0.4

Groene gevel met klimplanten (m2)

0.4

Surface avec végétation sur couche de substrat fine (m2)

0.5

Oppervlakte met beplanting op een dunne substraatlaag (m2)

0.5

Surface avec végétation sur couche de substrat moyenne (m2)

0.6

Oppervlakte met beplanting op een gemiddelde substraatlaag (m2)

0.6

Surface avec végétation sur couche de substrat épaisse

0.8

Oppervlakte met beplanting op een dikke substraatlaag

0.8

Surface avec végétation en pleine terre

1

Oppervlakte met beplanting in volle grond

1

Plan d'eau minéralisé

0.3

Verharde waterpartij

0.3

Plan d'eau semi permanent

0.9

Semipermanente waterpartij

0.9

Plan d'eau permanent végétalisé

1

Permanent beplante waterpartij

1

Technologie innovante

0

Innovatieve technologie

0

Milieu sec et zone d'empierrement (m2)

0.6

Droge omgeving en grindzone (m2)

0.6


Biotoop-oppervlaktefactor (BAF) Dat op deze manier bijvoorbeeld, als de helft van de groenzones van het GGB 15 uitgewerkt wordt op platen op een dikke substraatlaag, dan men nog het volgende minimumaantal zou moeten voorzien aan groenzones in volle grond om het equivalent van de 7 bestaande ha te behouden : (7-(3.5 * 0.8)] = 4.2 ha;

Dat het programma van het GGB zoals bepaald in het wijzigingsontwerp van het GBP dat ter advies voorligt dus waarschijnlijk een verlies inhoudt van natuurlijk potentieel/biotoop van groenzones in vergelijking met de bestaande situatie;

Dat een dergelijk gevolg onaanvaardbaar is ten opzichte van prioriteit 9 van het GewOP waarin de ambitie bevestigd wordt om het groene karakter van het Gewest te versterken;

Dat hefboom 2 van het ontwerp van het GPDO van 2013 enkel en alleen kijkt naar de versterking en de precisering van dit aspect van het vorige GewOP;

Dat de reclamanten vragen om zoveel mogelijk de impact op de biodiversiteit te verminderen, zelfs om deze biodiversiteit te laten toenemen en om het ecologische beheer te verbeteren (bijvoorbeeld door middel van een zwemvijver);

Dat een andere reclamant vraagt om de oppervlaktes gewijd aan de groenzones opnieuw naar boven toe te herzien;

Dat andere reclamanten van mening zijn dat de huidige inrichting van de Heizelsite de best mogelijke inrichting voor het gebied vormt;

Dat andere reclamanten, waaronder de Commissie voor Monumenten en Landschappen, vragen dat deze groenzones niet voorzien zouden worden als omzomingen van gebouwen of wegen;

Dat andere reclamanten nog vragen dat de oppervlakte van de geplande groenzones ambitieuzer zou zijn en minder versnipperd;

Dat de Commissie voor Monumenten en Landschappen aanraadt dat het programma van het GGB bepaalt dat de 7 ha bestemd worden als groenzones (op basis van voorschrift 10 van het GBP) of als parkzone (op basis van voorschrift 12 van het GBP);

Dat een reclamant vraagt dat de gebieden voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht niet meegeteld zouden worden in de 7 ha aan groenzones die voorzien zijn in het programma van het GGB 15;

Dat het Bestuur vraagt om binnen het programma van het GGB 15 te voorzien dat een deel van deze groenzone op een geïntegreerde manier ontworpen wordt, zodat ze zo voordelig mogelijk is voor de bestaande natuurlijke netwerken, als voor de toekomstige gebruikers door middel van een harmonieuze vergroening van de site;

Dat de Commissie voor Monumenten en Landschappen vraagt dat de ontwikkeling van de groenzones zich focust op het gebied tussen de Eeuwfeestlaan en de Houba de Strooperlaan;

Dat Leefmilieu Brussel vraagt dat er compensatiemaatregelen voorzien zouden worden om te kunnen inspelen op het mogelijke verlies aan natuurlijk potentieel/biotoop van de groenzones ten opzichte van de bestaande situatie;

Dat het programma van het GGB 15 voorziet in de vervanging van bepaalde groenzones door middel van groendaken;

Dat een reclamant zich vragen stelt bij de toegankelijkheid voor het publiek van deze oppervlakten;

Overwegende dat de GOC van mening is dat de kwestie van de groene ruimten niet alleen binnen de perimeter van het GGB moet worden aangepakt, maar voor het hele Heizelgebied;

Dat ze vraagt om via het GBP en het daarop volgende BBP de inrichting van hoogwaardige ruimten te garanderen;

Dat ze vraagt om het programma van het GGB aan te vullen door er de volgende elementen in te integreren : - een definitie van een substantiële oppervlakte in volle grond in één geheel, buiten de sportzone; - verschillende types groene ruimte en groene oppervlakte; - de vastlegging van een minimumoppervlakte volle grond; - de ontwikkeling van groenzones waarvan de eigenschappen beantwoorden aan de biodiversiteitscriteria (als bedoeld in het MER dat de Biotoop-oppervlaktefactor (BAF) van 1 definieert als « oppervlakten met een gevarieerde beplanting in volle grond »);

Dat zich aansluit bij de aanbevelingen van het MER en het daarin geformuleerde voorstel om groenzones te voorzien ten zuiden van het gebied, teneinde een ecologische oost-westverbinding te creëren tussen het Ossegempark en het Dielegempark.

Overwegende dat de Regering het advies van de GOC deelt over het feit dat de kwestie van de groene ruimten niet beperkt is tot de perimeter van het GGB, maar over het geheel van de Heizelvlakte moet worden beschouwd;

Overwegende dat het programma van het GGB voorziet om minstens 7 ha te bestemmen als groene ruimte;

Dat deze bestemming de mogelijkheid biedt om verschillende gebieden voor groene ruimten te creëren, met strenge eisen aangaande hun kwaliteit en hun integratie in de toekomstige ontwikkelingen;

Overwegende dat het MER (op pagina 470) met name benadrukt dat de percelen van de site bestemd voor gebieden voor groene ruimten momenteel zijn verdeeld in 6,01 ha gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en 1,21 ha in parkgebied, d.i. 7,22 ha in totaal"; dat de in de bezwaren genoemde cijfers van de bestaande rechtstoestand en feitelijke toestand lijken overeen te stemmen met de toestand van de volledige Heizelvlakte en niet met slechts het deel ervan waarop de wijziging van het GBP betrekking heeft; dat de bewering dat het project groengebieden en groengebieden met hoogbiologische waarde zou vervangen door gebieden voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht onjuist is, aangezien de perimeter waarop de wijziging betrekking heeft geen groengebieden of groengebieden met hoogbiologische waarde bevat; dat de bewering dat de gebieden voor groene ruimten het zwakke broertje zijn van de inrichting van het GGB nr. 15 dus niet klopt;

Dat in dit opzicht, zoals blijkt uit het MER (nog steeds op pagina 470) : - de oprichting van het GGB garandeert dat de oppervlakte aan groene ruimten niet kleiner is dan 7 ha, in tegenstelling tot vandaag, aangezien de gebieden voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht (GSVOL) niet volledig moeten worden gedekt door ingegroende oppervlakte; - Het project is een opportuniteit om het groene netwerk te versterken en de Regering wil deze mogelijkheid benutten door de aanbeveling van het MER In dit verband te integreren (dit aspect zal hierna meer specifiek worden besproken);

Dat de Regering dus bijzondere aandacht besteedt aan de gebieden voor groene ruimten in de betrokken perimeter.

Overwegende bovendien dat de GSVOL - overeenkomstig voorschrift 13 van het GBP - moeten worden omgeven door beplantingen die rechtvaardigen dat ze worden gezien als gebieden voor groene ruimten;

Dat uit de ervaring is gebleken dat de lage verhouding en het type toegelaten bebouwing in GSVOL de ecologische functie die deze gebieden naast hun sportieve functie moeten vervullen niet in het gedrang brengen;

Dat naast groengebieden, groengebieden met hoogbiologische waarde, bosgebieden en landbouwgebieden, die de kern vormen van het groene netwerk, de GSVOL een belangrijke rol vervullen van aanvulling en relais, net als de parkgebieden, de begraafplaatsgebieden en de gebieden voor erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden;

Dat de Regering dus niet instemt met het voorstel om de GSVOL niet op te nemen in het minimumquotum van groene ruimten dat is opgelegd door het programma van het GGB nr. 15;

Dat voor het overige de aard en de nauwkeurige lokalisatie van de te behouden of in te richten groene ruimten in het GGB kunnen worden gepreciseerd in de eventuele BBP of stedenbouwkundige vergunningen die het programma van het GGB uitvoeren.

Overwegende evenwel dat het MER en de GOC aanbevelen om groene ruimten te voorzien in het zuiden van het onderzochte gebied, om een ecologische oost-westverbinding te creëren tussen de parken van Ossegem en Dielegem;

Dat een dergelijk inrichtingsprincipe gekaderd moet worden in het BBP; dat die verbindingen, om zinvol te zijn, over het geheel van de Heizelvlakte moeten worden beschouwd, over de grenzen van het GGB heen;

Dat de BCO werd berekend voor de bestaande toestand en het MER besluit dat de waarde van de CBO globaal gezien "niet erg hoog" is en erg verschilt van gebied tot gebied;

Dat de CBO rechtstreeks gekoppeld is aan de inrichting van het GGB;

Dat het GBP niet de bedoeling heeft om de inrichtingen te preciseren, maar dat het de bestemmingen regelt en dus niet de verordening is die een CBO moet opleggen;

Dat de CBO kan worden gepreciseerd in een BBP en/of in de aanvragen van stedenbouwkundige en milieuvergunningen van de projecten die zullen worden ontwikkeld in het GGB;

Dat sommige elementen in de berekening van de coëfficiënt betwistbaar zijn en uiteindelijk tot gevolg hebben dat weinig performante projecten inzake ondoorlaatbaarheid van de grond een voldoende hoge BAF krijgen toegekend;

Dat dit begrip doordacht moet worden gebruikt en niet mag worden beschouwd als het enige criterium om te komen tot een ecologisch performant project.

Overwegende dat sommige vragen een concreet antwoord krijgen in andere instrumenten zoals het BBP of de stedenbouwkundige vergunning; dat dit het geval is voor de kwestie van de lokalisatie van de groengebieden tussen de Eeuwfeestlaan en de Houba de Strooperlaan of de bereikbaarheid van de groendaken voor het publiek. 8.5. Water, ondoorlaatbaarheid en overstromingen Overwegende dat voor tal van reclamanten, waaronder Leefmilieu Brussel en de Raad voor het Leefmilieu, het ontwerp van het GGB 15 zal bijdragen tot de toename van de ondoorlaatbaarheid binnen het GGB, alsook in de omliggende wijken;

Dat het niet is door de laatste zones die niet buitensporig bebouwd zijn in de stad te verharden dat men efficiënt zal strijden tegen overstromingen;

Dat er zich reeds overstromingen voordoen bij hevige regenbuien;

Dat deze ondoorlaatbaarheid deze overstromingsverschijnselen dreigt te verergeren;

Dat de vermindering van de doorlaatbare zones een significante impact zal hebben op het doorsijpelingspotentieel van het regenwater, zoals het MER beklemtoont;

Dat voor het GGB zelf, alsook voor de naburige wijken, er een duidelijke incoherentie is tussen het feit dat de site meer ondoorlatend wordt en de conclusie van het MER (onderaan pagina 461) die vermeldt "wat het waterbeheer betreft, zal er een verbetering zijn ten opzichte van de bestaande situatie [...]". Dat dit niet het geval zal zijn als alle nieuwe verharde en/of ondoorlaatbare oppervlaktes niet 100% vergezeld worden van compensatiemaatregelen;

Dat het MER zeer weinig oplossingen aanreikt voor dit probleem van ondoorlaatbaarheid, specifiek de aanleg van regentonnen op de daken;

Dat geen enkel element garandeert dat er doorlaatbare zones gecreëerd worden die mogelijke overstromingsproblemen kunnen voorkomen;

Dat de verschuiving van de groenzones naar de daken van de gebouwen een regressie betekent ten opzichte van de huidige situatie;

Dat het gebruik van groendaken niet voor de meest bevredigende oplossing zorgt;

Dat dit ingaat tegen de aanbevelingen van het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP 2021);

Dat het afwateringsnetwerk momenteel onvoldoende is en de huizen in de Houba de Strooperlaan regelmatig overstromen;

Dat de aanpassing van dit afwateringsnetwerk zeer veel zou kosten voor de overheden;

Dat een reclamant vraagt dat de ondoorlaatbaarheid van de bodem, de gevolgen voor de overstromingen, gemeten zouden worden en dat er meer aandacht zou geschonken worden aan de oplossingen die toegepast moeten worden voor een beter beheer van het water in het GGB en de omgeving;

Dat een andere reclamant vraagt om strikter toe te zien op het waterbeheer bij de percelen betrokken bij het programma, alsook bij de naburige percelen;

Dat andere reclamanten, waaronder de Raad voor het Leefmilieu, vragen dat minstens hetzelfde percentage aan doorlaatbare oppervlaktes zou behouden blijven;

Overwegende dat het beheer van het regenwater voor het volledige Gewest momenteel reeds kritiek is;

Dat Leefmilieu Brussel vraagt dat elk nieuw stedelijk ontwerp vergezeld wordt van compensatiemaatregelen die ervoor zorgen dat het ontwerp niet van invloed is op de overstromingsrisico's, zelfs ervoor zorgen dat de situatie zou verbeteren, en dit geldt zowel voor de gebouwen, als voor de openbare ruimtes;

Overwegende dat een reclamant opmerkt dat het vorige MER meer gedetailleerd was bij de waterkwestie en de doorlaatbaarheid van de bodem;

Dat hij de kwestie aankaartte van de kwetsbaarheid van de grondwaterlagen door mee te geven dat ze zich relatief dicht bij de oppervlakte bevinden wat ze kwetsbaar maakte voor de doorsijpeling van vervuild water;

Dat dit ernstige vragen oproept over de uitwerking van de ondergrondse parkings op deze plaats.

Overwegende dat de GOC verontrust zich over de negatieve gevolgen veroorzaakt door de ondoorlaatbaarheid van deze site;

Dat ze acht dat het regenwaterbeheer voor het gehele gebied en omgeving in overweging genomen moet worden, hierbij gebruik makend van verschillende hulpmiddelen;

Dat ze vraagt dat er nagedacht wordt over de opvang van grijs water, in overeenstemming met het principe van de circulaire economie.

Overwegende dat de Regering zich aansluit bij haar vaststelling dat er nood is aan een globaal beheer van het regenwater in het volledige gebied en de omgeving ervan via de realisatie van diverse inrichtingen;

Dat deze kwestie niet door het GBP wordt behandeld, waarvan het niet het voorwerp is zoals is gepreciseerd in artikel 24 van het BWRO, maar door Titel 1 van de GSV (of door de aanvullende stedenbouwkundige verordeningen die kunnen worden goedgekeurd door zowel het Gewest als de Stad, overeenkomstig de artikelen 88, 1e lid, 1° en 91, 2e lid van het BWRO);

Dat bovendien ook het BBP dat moet worden goedgekeurd in het kader van de uitvoering van het programma van het GGB deze problematiek kan behandelen;

Overwegende dat de ondoorlaatbaarheid van de bodem wordt omkaderd door Titel 1 van de GSV, die zowel bij de handelingen en werkzaamheden waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is als bij diegene die ervan vrijgesteld zijn, eisen stelt inzake het behoud van zones met volle grond, de recuperatie en de buffering van het regenwater; dat het MER met deze vereisten rekening heeft gehouden in zijn analyse en dus niet incoherent is wanneer het besluit dat de bestaande toestand verbeterd is;

Dat de bestaande toestand aanzienlijke ondoorlaatbare oppervlakken biedt waarvoor het regenwater niet wordt gebufferd voordat het wordt afgevoerd via de rioleringen;

Dat de uitvoering van het GGB toelaat om correct gedimensioneerde watertanks te voorzien om het regenwater in te stockeren en het debiet van de afvoer naar de riolering te regelen;

Dat bovendien de recuperatie van dit regenwater zal toelaten om de hoeveelheden water die momenteel in de riolering worden geloosd te beperken;

Dat het onmiskenbaar een verbetering van de bestaande toestand betreft;

Dat de meer gedetailleerde demonstratie van deze vaststelling in het MER niet is gedetailleerd aangezien, zoals reeds gezegd, het waterbeheer geen problematiek is die valt onder het GBP. Overwegende dat de bewering die stelt dat de geringe diepte van de grondwaterlaag de bouw van de ondergrondse parking in het gedrang brengt niet onderbouwd is;

Dat het MER preciseert dat er "verschillende grondwaterlagen boven elkaar liggen. De diepte van de oppervlaktelaag varieert sterk van de ene plaats tot de andere (van 3 tot 18 m) vanwege de uitgesproken topografie van de site";

Dat het in het stadium van de herziening van het GBP niet mogelijk is om de exacte positie of de diepte van eventuele ondergrondse parkings te kennen;

Dat hoe dan ook, als de aanwezigheid van de grondwaterlaag in voorkomend geval de uitvoering van een ondergrondse parking op een welbepaalde plaats in het gedrang kan brengen, dat niet het geval is voor de uitvoering van het GGB in zijn geheel. 9. MOBILITEIT 9.1. Gewestelijke planning 9.1.1. Gewestelijke plannen Overwegende dat een reclamant verwijst naar het GewOP en het belang van het beleid inzake parkeren en openbaar vervoer voor de verbetering van de openbare ruimte, de leefomgeving en de bescherming van de wijken;

Dat een reclamant vraagt aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering om te luisteren naar de kritische adviezen van de instellingen over de mobiliteitsimpact van het programma en dat ze afstapt van haar plan;

Overwegende dat de Regering niet afziet van haar voornemen om de Heizelvlakte nieuw leven in te blazen en er een ontwikkelingspool met een internationale uitstraling van te maken; dat bij de ontwikkeling van dit project uiteraard op elk niveau rekening zal worden gehouden met de effecten op het vlak van mobiliteit, te beginnen op het niveau van gewestelijke planning (het GBP, het gewestelijk parkeerplan maar ook het volgende GPDO en gewestelijk mobiliteitsplan); dat deze gewestelijke plannen elkaar niet tegenspreken, maar integendeel elkaar wederzijds aanvullen en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen vermeld in artikelen 2 en 3 van het BWRO. 9.1.2. IRIS 2 Overwegende dat een reclamant van oordeel is dat het project en het IRIS 2-plan kunnen samengaan, op voorwaarde dat de verbindingsweg niet wordt gebruikt als toegangsweg tot de R0, dat er een gecoördineerd en regulerend parkeerbeleid komt ten dienste van de gewestelijke mobiliteit, dat planning en mobiliteit op elkaar afgestemd worden, en dat er een proactieve wegmarkering wordt ontwikkeld;

Dat de reclamanten van mening zijn dat het IRIS 2-plan en het programma of het commerciële luik ervan incompatibel zijn;

Dat de reclamanten erop wijzen dat het IRIS 2-plan een (voorlopige) regelgevende waarde heeft en dienst doet als GMP;

Overwegende dat de Regering benadrukt dat het MER de coherentie tussen de relevante plannen en programma's van het ontwerp tot herziening van het GBP onderzoekt;

Dat het MER eraan herinnert dat het Plan IRIS 2 zich hoofdzakelijk tot doel stelt om de mobiliteitsvraag tegen 2018 te beheersen en te rationaliseren;

Dat het bovendien het verkeer met 20 % wil verminderen ten opzichte van 2001;

Dat de aangegeven pistes enerzijds maatregelen zijn om de alternatieve mobiliteit aan te moedigen, zoals de vermenigvuldiging van het aantal voetgangerszones, de eigen banen voor trams en bussen, de fietsinfrastructuren, de automatisatie en uitbreiding van het metronet en anderzijds maatregelen om het autoverkeer te rationaliseren, zoals met name een beter parkeerbeheer, de bescherming van de woonwijken of de belasting op het autogebruik;

Dat het plan IRIS 2 negen noodzakelijke acties aangeeft die moeten worden uitgevoerd om deze doelstelling te bereiken. Dat het MER de acties opsomt die verband houden met het ontwerp tot gedeeltelijke herziening van het GBP : 1. De actieve vervoerswijzen, met de fiets en te voet, bevorderen als alternatief voor de auto, vooral voor de kleine afstanden;2. Van een hoogwaardig openbaar vervoer voor iedereen de hoeksteen maken van de verplaatsingen in Brussel, dankzij een modern en gediversifieerd aanbod;3. Een gehiërarchiseerd en gerationaliseerd wegensysteem voorstellen waar veiligheid voor iedereen en de regulering van het verkeer optimaal zijn en er plaats is voor de andere verplaatsingswijzen;4. Een rationeel autogebruik aanmoedigen door innoverend gebruik zoals autodelen of collectieve taxi's te bevorderen;5. Een gecoördineerd en regulerend parkeerbeleid toepassen dat echt in dienst staat van de gewestelijke mobiliteit;6. Mobiliteit en ruimtelijke ordening, die nauw met elkaar verbonden zijn, samen plannen;7. Moderne en realtime-informatie verstrekken over mobiliteit, om alle gebruikers bij te staan bij hun dagelijkse verplaatsingen;8. De goederenlogistiek en goederenverdeling optimaliseren, in de kern van de gewestelijke economische ontwikkeling;9. Het bestuur verbeteren om het Plan IRIS 2 de noodzakelijke succesvoorwaarden te bieden; Dat het MER besluit dat het ontwerp tot wijziging van het GBP globaal kadert in de oriëntaties van het plan IRIS 2 en in het bijzonder wat de actie "mobiliteit en ruimtelijke ordening op elkaar afstemmen" betreft;

Dat het verkeerd is om te beweren dat het commerciële luik van het programma niet verenigbaar is met het plan IRIS 2;

Dat het integendeel gerechtvaardigd is om aantrekkelijke functies zoals handelszaken te vestigen op plaatsen waar het openbaar vervoer goed ontwikkeld is;

Dat het MER de toegangsvoorwaarden tot de Heizelvlakte onderzoekt en benadrukt dat ze uitstekend wordt bediend door het openbaar vervoer;

Dat het de geplande projecten voor nieuwe lijnen opsomt en analyseert;

Dat het huidige aanbod en de geplande nieuwe lijnen efficiënt beantwoorden aan de vraag naar vervoer;

Dat het ontwerpplan een ambitieus parkeerbeleid op de Heizelvlakte mogelijk maakt;

Dat het GBP niet moet voorzien in een proactieve wegmarkering. 9.1.3. Plannen Vlaanderen Overwegende dat een reclamant van mening is dat men met het project T.OP Noordrand de Heizel uit zijn isolement wil halen door gebruik te maken van een wegennet dat uiteindelijk geen toegang meer zal geven tot de centrale Ring. Dat, hoewel hij toegeeft dat de weg oververzadigd is en er geen rechtstreekse verbinding bestaat met de centrale R0, het project compatibel is met het START-plan ter optimalisatie van de Ring;

Dat het Vlaams Gewest erop wijst dat er nog steeds wordt onderhandeld over het project T.OP Noordrand en dat het nog niet is goedgekeurd;

Dat het Vlaams Gewest erop wijst dat er geen akkoord werd bereikt over de structuurplannen R0 en de concrete resultaten ter hoogte van de op- en afritten van de Ring en dat die plannen dus niet beschouwd kunnen worden als doeltreffende maatregelen;

Overwegende dat de Regering wijst op het feit dat het ontwerp van GBP geen wijziging van de R0 impliceert;

Dat het ontwerp van GBP en de uitvoering van het GGB gebaseerd zijn op een bestaande toestand van de R0 en van zijn in- en uitvalswegen;

Dat iedere wijziging van de toegangen tot de R0 het akkoord moet krijgen van de twee Gewesten;

Dat het MER de impact van de uitvoering van het ontwerp van GGB op de bestaande toestand heeft geanalyseerd;

Dat de beschikbare informatie over de structuurplannen R0 niet voldoende gedetailleerd en stabiel is om daadwerkelijk in aanmerking te kunnen worden genomen in de analyse;

Dat bijgevolg de analyse van de efficiëntie van de wijzigingen van de R0 en van zijn in- en uitvalswegen niet werd uitgevoerd en dat deze wijzigingen de facto niet als efficiënt werden beschouwd. 9.2. Openbaar vervoer 9.2.1. Nood aan bediening door het openbaar vervoer Overwegende dat de reclamanten, de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van mening zijn dat het openbaar vervoeraanbod ter plaatse moet worden uitgebreid, zowel inzake bestemmingen (binnen en buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) als inzake frequentie en dienstregeling;

Dat een reclamant erop wijst dat het Vlaamse project Uplace slechts zal worden goedgekeurd als er vóór 2017 een GEN-halte en een bushalte operationeel zijn;

Dat een reclamant vermeldt dat dubbel zoveel metro's elk uur de site zouden kunnen aandoen, en dat de aanbeveling van het MER zo opgevolgd zou worden;

Dat een reclamant van mening is dat het MER meer nadruk zou moeten leggen op het potentieel van het openbaar vervoer in de twee gewesten als alternatief voor de privévoertuigen;

Overwegende dat een reclamant opmerkt dat de site een ideale halte zou zijn voor het openbaar vervoer (situatie B en C van de GSV) voor de woonfuncties, voor de organisatie van evenementen of vrijetijdsactiviteiten, maar niet voor een massale commerciële ontwikkeling;

Dat een reclamant erop wijst dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet over de nodige budgetten beschikt om het aanbod voor het openbaar vervoer voldoende uit te breiden;

Dat een reclamant benadrukt dat de opstopping van de wegen een negatieve impact zal hebben op de werking van het openbaar vervoer;

Dat het project Brabantnet Willebroek een reclamant positief lijkt omdat het ervoor zou zorgen dat het niet-sportieve Ghelamco-programma aansluiting zou vinden met het openbaar vervoer, maar ook negatief omdat het geen rekening houdt met de gewone klanten en op ontoereikende wijze de Romeinsesteenweg aandoet en de verkeerswisselaar Strombeek niet overbrugt;

Overwegende dat de GOC van mening is dat er een globale mobiliteitsstrategie moet worden ontwikkeld;

Dat ze oproept tot een daadwerkelijke realisatie van het openbaarvervoersaanbod voordat de verschillende geplande projecten ter beschikking worden gesteld.

Overwegende dat de Regering vaststelt dat de MIVB al zeer ver gevorderd is met haar projecten voor nieuwe lijnen;

Dat haar projecten ingeschreven zijn in de begroting van de Brusselse Regering;

Dat het dus fout is om te beweren dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet over de nodige budgetten beschikt om het openbaarvervoeraanbod te ontwikkelen;

Dat uit deze plannen en budgetten blijkt dat de Regering zich bewust is van het feit dat het openbaarvervoersaanbod, dat vandaag al efficiënt is, nog in al zijn dimensies moet worden versterkt (bediening, frequentie, dienstregeling, capaciteit en comfort van de voertuigen enz.) om de ontwikkeling van het GGB te begeleiden; dat deze versterking zich met name tot doel stelt om bij te dragen tot de vermindering van de autofiles. 9.2.2. Oprichting van een openbaar vervoerknooppunt op de Heizel Overwegende dat de oprichting van een knooppunt voor het openbaar vervoer op de Heizel een reclamant onontbeerlijk lijkt en dat hij dat situeert aan het metrostation Heizel (waarbij ook de trams betrokken worden);

Dat het Vlaams Gewest van mening is dat de bepalingen van artikel 2 van het ontwerp ook ten bate moeten komen van de Vlaamse mobiliteitsspelers en dat het vraagt betrokken te worden bij de ontwerpen en ontwikkelingen van deze besprekingen voor het openbaar vervoer;

Overwegende dat de GOC de vraag naar de oprichting van een openbaarvervoersknooppunt redelijk acht en benadrukt dat het moet worden uitgevoerd.

Overwegende dat de Regering erop wijst dat het volledige openbaarvervoersknooppunt een lopend project is aangezien de tramlijnen zullen samenkomen in het metrostation Heizel, zoals blijkt uit het aanvraagdossier van de stedenbouwkundige vergunning dat de MIVB heeft ingediend voor de verlenging van haar tramsporen in de Keizerin Charlottelaan. 9.2.3. Samenwerking openbaarvervoeroperatoren Overwegende dat de reclamanten en de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan de operatoren of de operatoren van de site vragen om samen te werken, waarbij elke rechtvaardiging om de auto te gebruiken van de hand wordt opgeheven;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het GBP niet belast is met deze coördinatie, die uiteraard wenselijk is. 9.2.4. Knooppunten van openbaar vervoer Overwegende dat een reclamant aangeeft dat het interessant is om het NEO-project uit te bouwen rond een knooppunt van openbaar vervoer, om zo minder de behoefte te hebben om zich met de auto te verplaatsen;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER de uitstekende bereikbaarheid van het GGB, dankzij zijn positie als vervoersknooppunt, heeft bevestigd. 9.2.5. Treinhalte Overwegende dat de reclamanten en de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een halte willen wegens de internationale ambitie van het ontwerp;

Dat de reclamanten betreuren dat er in het ontwerp geen interregionale treinhalte is ingepland, terwijl het station van Bockstael zich dichtbij bevindt en er reeds een gecombineerd tarief bestaat, conclusies uit het MER voor het T.OP Noordrand;

Overwegende dat de GOC zich zorgen maakt over de afwezigheid van een leefbare treinhalte die spoort met de intergewestelijke, nationale of Europese ambities van het ontwerp van GGB;

Dat, bij gebreke van een rechtstreekse bediening, ze vraagt om het potentieel van het station van Bockstael of, bij ontstentenis, het station van Schaarbeek-reizigers te mobiliseren.

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat deze treinhalte aanwezig is in het station van Bockstael;

Dat de beslissing om er treinen te laten stoppen onder de bevoegdheid valt van de uitbater van het spoorwegnet, en niet van het Gewest in het algemeen en van het GBP in het bijzonder;

Dat het derhalve mogelijk is om het treinaanbod in de buurt van het ontwerp van GGB te ontwikkelen. 9.2.6. Oprichting van een depot voor het openbaar vervoer Overwegende dat een reclamant erop wijst dat de huidige opslaginfrastructuur voor trams niet geschikt is en er een depot aangelegd moet worden;

Dat een reclamant bevestiging vraagt voor de aanleg en de inplanting van het tramdepot in de perimeter die met Brussels Expo en de Stad Brussel werd besproken;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat er volgens het programma van het GGB moet worden voorzien in "reservaties voor het openbaar vervoer, met inbegrip van de realisatie van een opslaginfrastructuur"; dat uit voormelde projecten van de MIVB blijkt dat dit depot een tramdepot zal zijn;

Dat deze nieuwe infrastructuur de tekorten die de reclamant aanhaalt zal kunnen invullen;

Dat de precieze lokalisatie van deze infrastructuur moet worden onderzocht op een kleinere schaal dan die van het GBP (BBP en aanvragen van stedenbouwkundige en milieuvergunningen). 9.2.7. Afstemming ambities - middelen Overwegende dat een reclamant erop wijst dat bepaalde middelen nodig zijn om de bediening van het openbaar vervoer ter plaatse correct te organiseren en optimaal te laten verlopen;

Overwegende dat de Regering verwijst naar het antwoord dat hiervoor werd gegeven in punt 9.2.1. 9.2.8. Kabeltram Overwegende dat een reclamant van mening is dat een kabeltram het gebruik van de P+R-dienst zou stimuleren;

Dat voor een dergelijk transportmiddel echter een vertrekstation vereist zou zijn ten zuiden van parking C, wat de doorgang voor P+R-klanten zou verhinderen, en dat men zich zo ook verder zou bevinden van de eindhalte van de tram in het noordoostelijke gedeelte van parking C;

Dat andere technieken met flexibele routes geschikter zouden zijn voor de bediening van de P+R-terreinen, Brussels Expo, van P12 tot aan NEO 2 en het Atomium;

Overwegende dat de Regering meent dat de P+R een modale verschuiving naar het openbaar vervoer moet mogelijk maken;

Dat de vraag naar openbaar vervoer hoofdzakelijk zal gericht zijn op de metro;

Dat de kabeltram bijgevolg een efficiënte relatie moet bieden tussen de P+R van Parking C en de metro, en meer bepaald het metrostation Heizel;

Dat het kabeltramproject nog niet ver genoeg gevorderd is om het te onderzoeken;

Dat het in dit stadium dus niet mogelijk is om te beweren dat het vertrekstation van de kabeltram de doorgang van de klanten van de P+R zal verhinderen. 9.2.9. Openbaar vervoer heeft voorrang op auto's Overwegende dat een reclamant van mening is dat het slechts doeltreffend kan zijn om openbaar vervoer aan te bieden als het bovengrondse netwerk performant is. De reclamant vraagt dan ook dat dit aspect in het ontwerp toegelicht wordt;

Dat een reclamant vraagt om opstopping van het bovengrondse netwerk te voorkomen en om voorrang te geven aan de kruispunten;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat deze beschouwingen niet tot de inhoud van het GBP behoren zoals die is beschreven in artikel 24 van het BWRO waarin, ten aanzien van de mobiliteit in het algemeen en ten aanzien van het openbaar vervoer, enkel de "maatregelen van aanleg voor de belangrijkste verkeerswegen" bedoeld zijn;

Dat de vraag van de reclamant een bekommernis van de openbaar vervoersmaatschappijen is die in aanmerking werd genomen in de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning voor een infrastructuur met eigen baan;

Dat bovendien, zoals werd aangehaald in het vorige punt, de vraag naar openbaar vervoer vooral zal gericht zijn op de metro; dat de efficiëntie van het aanbod dus hoofdzakelijk zal afhangen van het ondergrondse net, dat niet wordt aangetast door het bovengrondse autoverkeer; dat het bovengrondse openbaarvervoersnet een aanvulling is op het ondergrondse net en dat de ontwikkeling ervan zich vooral tot doel stelt om de autofiles te verminderen. 9.2.10. Toekomstige bereikbaarheid van het programma met het openbaar vervoer Overwegende dat een reclamant aangeeft dat de verschillende functies van het GGB en van het Eurostadion-project volledig operationeel en op efficiënte wijze bereikbaar zullen zijn met het openbaar vervoer volgens een planning die compatibel is met de voorziene ontwikkelingen;

Dat die bereikbaarheid met het openbaar vervoer zal bestaan uit een lokale, regionale en interregionale verbinding met de verschillende delen van de site;

Dat, gesteld dat de openbare vervoeroperatoren coherent samenwerken, die bereikbaarheid, samen met het Vlaamse openbaar vervoeraanbod, het programma zal verbinden met regionale polen (zoals stations) en met de P+R-terreinen en zo het modale aandeel auto's zal terugdringen;

Dat een reclamant integendeel van mening is dat er geen verbetering zal komen met openbare vervoerlijnen die privécomplexen aandoen in plaats van lokale gebruikers te dienen;

Overwegende dat de Regering van mening is dat de bewering dat de tracés van het openbaar vervoer de privécomplexen voorrang verlenen op de lokale gebruikers, ongegrond is. 9.3. Verzadiging van het mobiliteitsaanbod 9.3.1. Verzadiging van de wegen Overwegende dat de reclamanten denken dat het ontwerp door het programma nieuwe verplaatsingsbehoeften zal creëren, vooral met privévoertuigen (doordat het bezoekers zal lokken van buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die geen goede verbinding hebben met het openbaar vervoer);

Dat die verzadiging van de wegen zich steeds verder zal blijven uitbreiden over het netwerk en zo de levenskwaliteit van de bewoners zal aantasten;

Dat een reclamant en het Vlaams Gewest zich zorgen maken over de onduidelijkheid van het MER op dat vlak (p. 414/419/420) en in het bijzonder over het voorbijgaan aan de impact van het ontwerp;

Dat het Vlaams Gewest zich vragen stelt bij het gebrek aan evaluaties over de verzadiging van de lokale wegen;

Dat het Vlaams Gewest verduidelijkingen zou willen die gestaafd worden met berekeningen en conclusies;

Dat een reclamant erop wijst dat het MER erkent dat het programma leidt tot de verzadiging van alle verkeersassen die naar het studiegebied leiden (p. 410 MER);

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het ontwerp inderdaad nieuwe verplaatsingsbehoeften met privévoertuigen zal genereren;

Dat het MER de impact van de wijziging van het GBP op de verzadiging van het wegennet analyseert;

Dat het MER de efficiëntie van de infrastructuurprojecten in de voorspelbare toestand analyseert;

Dat het MER preciseert dat "infrastructuurprojecten van de voorspelbare toestand, en hoofdzakelijk de verbindingsweg tussen parking C en de Tentoonstellingspaleizen, een antwoord bieden op de vastgestelde moeilijkheden";

Dat het MER besluit dat de nieuwe verbindingsweg "de verzadiging van het wegennet reëel verbetert en toelaat om nuttige capaciteiten te behouden op de Romeinsesteenweg en de Houba de Strooperlaan. Dat de verbindingsweg ook toelaat om in de Magnolialaan, de Keizerin Charlottelaan en de Miramarlaan de verkeersdrukte te verlichten die de goede werking van het net ter hoogte van de Tentoonstellingspaleizen kunnen aantasten;

Als de verbindingsweg verzadigd is, kan het parkeren van de voertuigen op parking C de autostroom beperken tot diegene die de infrastructuur aankan";

Dat de voorspelbare toestand in die zin de levenskwaliteit van de bewoners zal vrijwaren. 9.3.2. Ontwikkeling van de belangrijkste effecten van het project en van de alternatieven voor de te verwachten situatie Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie nota neemt van de conclusies van het MER betreffende de noodzaak om een nieuwe verbindingsweg te creëren voor het algemene verkeer tussen parking C (en dus de Ring) en de site van de Paleizen, rechts van de Keizerin Charlottelaan, en betreffende de noodzaak om er een kruispunt aan te leggen met voorsorteerstroken voor de linksaf- en rechtsaf-bewegingen, gezien de intensiteit van het verwachte verkeer (zie samenvatting MER, p. 24 en MER 418); Dat de analyses van de transportvraag van het MER schatten dat er heel veel vrachtwagens zullen zijn;

Dat het ontwerpplan met vervanging van het Koning Boudewijnstadion tijdens de week zorgt voor verkeerstromen met 552 vrachtwagens/dag en 415 vrachtwagens op zaterdag (pp. 373 en 377); dat de grootteorde van deze stromen is aannemelijk;

Dat de Commissie echter betreurt dat de hypotheses voor de analyse van de mobiliteitseffecten per type functie geen rekening houden met de verkeersstromen van vrachtwagens;

Dat de analyse van de belangrijkste effecten van het project enkel kijkt naar de autostromen (p. 409) : de Commissie betreurt het dat de vrachtwagens niet in rekening genomen worden;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER rekening heeft gehouden met de vrachtwagenstroom gegenereerd door her ontwerp van GGB en door de omgeving waarin het zal worden uitgevoerd; dat deze stromen werden vertaald in personenwagenequivalent (PWE);

Dat de vrachtwagens niet apart werden opgenomen in de berekeningen van de verzadiging van het wegennet, maar dat er wel degelijk rekening mee werd gehouden in de analyse. 9.3.3. Autostromen Overwegende dat een reclamant verheugd is dat het ontwerp het mobiliteitsaanbod uitbreidt (openbaar vervoer/P+R), maar betreurt dat dit ontwerp en de Vlaamse projecten een bijkomende autostroom op gang brengen die deze gunstige resultaten afzwakt;

Overwegende dat de Regering meent dat het nog veel te vroeg is om te besluiten dat de projecten een zodanige autostroom zullen genereren dat de voordelen van de uitbreiding van het openbaarvervoersaanbod zullen worden afgezwakt; dat bij het beheer van de mobiliteitsproblematiek verschillende spelers betrokken zijn (gemeenten, gewesten, federale overheid, openbaarvervoersmaatschappijen enz.) en verschillende instrumenten (mobiliteits- en parkeerplannen, beheersplannen van de openbaarvervoersmaatschappijen enz.) waartoe het GBP niet rechtstreeks behoort; dat de evolutie van het autoverkeer zal afhangen van de gecoördineerde tenuitvoerlegging van deze instrumenten en van de goede samenwerking tussen de verschillende spelers, en niet rechtstreeks van het GBP en van deze wijziging ervan. 9.3.4. Ring ontoereikend Overwegende dat een reclamant van mening is dat het Ringproject van het Vlaams Gewest geen oplossing biedt en haaks staat op de verwachte ontwikkelingen;

Dat een reclamant vaststelt dat de A12 en de Ring heel duidelijk naar voren komen, terwijl het Ringproject van deze beschouwing een utopie maakt;

Dat een reclamant eraan herinnert dat de projecten rond de nieuwe Ring niet tot doel hebben om de lokale toegang te regelen, maar het luchthavengebied uit zijn isolement te halen door het efficiënt te verbinden met de autosnelwegen;

Dat hij opmerkt dat het project de doorgaande en lokale stroom van elkaar scheidt, waardoor het programma niet incompatibel is, maar een invloed zal hebben op de toegangswegen naar de luchthaven;

Dat een reclamant van mening is dat de ring voor 100 % verzadigd is;

Dat een reclamant meent dat het programma, alle projecten samen en het Ringproject incompatibel zijn;

Dat hij bijgevolg vraagt om de Ring aan te passen om de verwachte nieuwe stromen in goede banen te leiden;

Dat het Vlaams Gewest betreurt dat het programma de Ring nog meer verzadigt, maar geen enkele oplossing biedt, dat het MER van het Eurostadion-project de negatieve gevolgen van NEO en het Eurostadion aanstipt, zelfs als de Ring meer capaciteit krijgt;

Dat het Vlaams Gewest betreurt dat er geen gewag wordt gemaakt van de Ring, van verlichtende maatregelen;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat de verzadiging van de Ring een feit is dat losstaat van het ontwerp tot wijziging van het GBP;

Dat, als het project een aanzienlijke vraag naar autoverkeer zal generen, met name verkeer afkomstig van en bestemd voor de R0, de problematiek van de verkeersopstoppingen op de R0 veel verder reikt dan het ontwerp van GGB;

Dat deze problemen enkel kunnen worden opgelost door een wijziging van de gedragingen op het vlak van verplaatsingen;

Dat ruimtelijke ordening een van de middelen is om deze gedragswijzigingen te induceren;

Dat de inschrijving van een GGB met een gemengd en dicht programma op de plaats van een vervoersknooppunt een gepast antwoord is op het vlak van ruimtelijke ordening. Dat met dit antwoord de mobiliteitsuitdagingen in het gebied en in het algemeen kunnen worden aangegaan. 9.3.5. Verzadiging verplaatsingsaanbod Overwegende dat een reclamant aanstipt dat de beginsituatie een slecht referentiepunt is voor de werking van de infrastructuur, onder andere door de onregelmatige verzadiging van het mobiliteitsaanbod (verzadiging van de wegen, ontoereikend en niet-gecentraliseerd openbaar vervoeraanbod, geen intermodale oplossing, extreme gevolgen van de verkeersincidenten op de ring, het gedrag van de weggebruikers);

Dat hij meent dat de combinatie van geplande activiteiten, van het bestaande, van de projecten in Vlaanderen, nog meer moeilijkheden zal veroorzaken;

Overwegende dat de reclamanten vrezen dat de huidige infrastructuur (op de weg en qua openbaar vervoer) het verkeer dat door het ontwerp wordt gegenereerd, niet aan kan, zelfs niet als er synergieën worden gecreëerd tussen functies;

Dat ze vrezen dat het openbaar vervoer ontoereikend is, waardoor de vraag naar verplaatsingen met de auto zou stijgen met opstoppingen tot gevolg, ten koste van de lokale wegennetten;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vaststelt dat het openbaar vervoer momenteel over een voldoende capaciteitsreserve beschikt, maar dat er onduidelijkheden zijn over de huidige capaciteiten van het netwerk (p. 414);

Dat een reclamant aanstipt dat het openbaarvervoersaanbod in de toekomst maar beperkt kan worden uitgebreid en dat zich een modale verschuiving zou kunnen voordoen;

Dat een reclamant erop wijst dat in het MER van de VSGB sprake is van de impact van de drie winkelcentrumprojecten op het verkeer en de ontoereikendheid van de weginfrastructuur en het openbaar vervoer om aan die vraag alleen al te voldoen (zonder de andere projecten die verkeer zullen genereren in beschouwing te nemen) en dat ondanks de bijkomende investeringen;

Dat die bevinding wordt bevestigd door een studie van de Universiteit Gent over het modale aandeel bezoekers van de winkelcentra;

Dat een reclamant vaststelt dat de combinatie van vele activiteiten en evenementen op één plaats nieuwe mobiliteitsbehoeften zal creëren en het wegennet en de voorzieningen zal verzadigen ten koste van de bewoners en de mobiliteit zonder dat de projecten een oplossing bieden om die nieuwe stromen in goede banen te leiden;

Dat de aanleg van nieuwe mobiliteitsinfrastructuur (Ring, verbindingsweg, P enz.) de mobiliteit in het gebied zal aanzwengelen en zo meer gebruikers zal lokken en dus meer verkeer zal genereren;

Dat een reclamant aanstipt dat bereikbaarheid en mobiliteit essentieel zullen worden om de levenskwaliteit voor de buurtbewoners te vrijwaren, dat hij vaststelt dat de projecten nieuwe stromen zullen genereren en dat terwijl er geen dienstregeling is die de toestand nu of in de toekomst kan verbeteren;

Overwegende dat de GOC herhaalt dat er nood is aan een allesomvattend en onderbouwd mobiliteitsproject vóór de uitwerking van het programma van het GGB;

Dit mobiliteitsproject moet alle toekomstige en bestaande mobiliteitsvormen in aanmerking nemen, de analyse van de filekosten bekijken, de verschillende projecten in het gebied in beschouwing nemen en juridisch onbetwistbaar zijn.

Overwegende dat de bezwaren vooral voortvloeien uit ongerustheid;

Dat deze ongerustheid begrijpelijk is, maar niet op objectieve elementen van de voorspelbare toestand is gestoeld;

Dat de voorspelbare toestand openbaarvervoerprojecten omvat die een nu al efficiënt aanbod van het openbaar vervoer nog zullen aanvullen, met name dankzij de aanwezigheid van de metro;

Dat met deze projecten rekening moet worden gehouden;

Dat de mobiliteitsgedragingen evolueren en de nieuwe vraag naar verplaatsingen niet mag worden vergeleken met de huidige vraag;

Dat de adequatie van de toekomstige vraag naar verplaatsingen met het huidige infrastructuuraanbod derhalve een onvolledige oefening is;

Dat het MER aantoont dat het openbaarvervoeraanbod over voldoende capaciteitsreserves beschikt om de toekomstige vraag naar verplaatsingen op te vangen.

Dat het niet de taak van het GBP is om de middelen te regelen die aanzetten tot minder autogebruik;

Dat het GBP er evenwel op zijn niveau toe kan bijdragen aangezien een van de efficiënte middelen om daartoe te komen erin bestaat om gemengde projecten te ontwikkelen in de buurt van openbaarvervoersknooppunten;

Dat het ontwerp van GBP zich in de onmiddellijke buurt van 3 metrostations, 4 tramlijnen en verschillende buslijnen situeert;

Dat dit openbaarvervoeraanbod zal worden verbeterd, met name vanuit Vlaanderen, door de aanleg van 2 nieuwe tramlijnen. 9.3.6. Combinatie van stromen Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie betreurt dat er geen impactstudie is uitgevoerd over de totaalimpact van het programma in combinatie met het nieuwe stadion op de bereikbaarheid van het gebied met het openbaar vervoer;

Overwegende dat een reclamant hekelt dat het MER geen onderzoek doet naar de totaalimpact van het programma en het Eurostadion samen op de bereikbaarheid met het openbaar vervoer;

Dat een reclamant erop wijst dat bepaalde schema's ontbreken inzake de verzadiging van het wegennet en de gecumuleerde impact van het ontwerpplan en het toekomstige Eurostadion;

Dat het Vlaams Gewest vreest dat voor het programma net zoals voor de Eurostadion-impactstudie gerekend wordt op de restcapaciteit van het openbaar vervoer, zonder dat de gecumuleerde behoefte in cijfers werd berekend;

Dat een reclamant vraagt of de gecumuleerde impact van de mobiliteitsbehoeften die verband houden met het Eurostadion (aanleg van een schuine brug) en van het Brussels Expo ontwerp niet tegengesteld zijn;

Overwegende dat de reclamanten betreuren dat de analyse van de stromen geen betrekking had op die stromen die worden gegenereerd door de winkelcentra die momenteel worden afgewerkt of die nog gebouwd moeten worden, met inbegrip van de onbestaande stromen die veroorzaakt zullen worden door klanten van buiten het gewest;

Overwegende dat deze reclamanten stellen dat de analyse rond de bereikbaarheid van de site tijdens grote evenementen aangevuld moet worden;

Dat Leefmilieu Brussel vraagt om de analyse aan te vangen rond het gelijktijdig plaatsvinden van grote evenementen (concerten in Paleis 12 en voetbalwedstrijden);

Dat het betreurt dat in deze analyse niet wordt gekeken naar de combinatie van die stromen en de stromen die door evenementen worden gegenereerd;

Dat een reclamant betreurt dat in de analyse van de stromen geen rekening wordt gehouden met de verplaatsingen als gevolg van de twee andere winkelcentra in ontwikkeling, en van de activiteit van bpost;

Dat een reclamant betreurt dat de interne organisatie van Brussels Expo weinig rekening heeft gehouden met de combinatie van bestaande activiteiten bij de indeling van de parking, en dat er geen dynamische signalisatie is op weg naar de site;

Dat hij van mening is dat de verschillende entiteiten elkaar negatief zullen beïnvloeden;

Dat een reclamant erop wijst dat het wegennet reeds verzadigd zal zijn wanneer er geen evenementen zijn, ondanks een evaluatie waarbij het modale aandeel positief bleek voor het programma;

Dat de reclamanten van mening zijn dat de rentabiliteit van alle operatoren ter plekke zal afnemen als hun respectievelijke agenda's vastlopen doordat er geen compatibiliteit is op vlak van verkeer;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER de gecumuleerde impact van de activiteiten op de Heizelvlakte en van het ontwerp van GGB onderzoekt;

Dat deze gecumuleerde impact ook werd onderzocht in de voorspelbare toestand, met name als een nieuw stadion wordt gebouwd op parking C;

Dat de projecten "Uplace" en het nieuwe stadion momenteel nog niet vergund zijn;

Dat het bijgevolg onzekere projecten betreft.

Dat de analyse van een onzeker project in een studie van de gecumuleerde impact enkel kan concluderen over aspecten die ze beheerst;

Dat in geval van de bouw van een nieuw stadion op parking C, de huidige configuratie van de in- en uitvalslus van uitgang 7bis een kruising van stromen zal genereren die de capaciteit van deze uitrit significant zal verminderen (MER p. 423);

Dat een nieuwe toegang tot de Ring noodzakelijk is om dit conflict te verminderen of op te heffen;

Dat in deze context het MER preciseert dat het project van het nieuwe stadion op parking C begeleid moet worden door een geheel van infrastructuren met een grote capaciteit die het project verbinden met de Ring en met de verbindingsweg (p. 422);

Dat de aanleg van een nieuwe toegang tot de R0 evenwel niet noodzakelijk is om de wijziging van het GBP uit te voeren;

Dat het MER het immers pas nodig acht als het nieuwe stadion wordt uitgevoerd; dat deze kwestie dus niet bij de herziening van het GBP moet worden geregeld en dat evenmin de mobiliteitsproblematiek eigen aan het project van het nieuwe voetbalstadion moet worden opgelost waarvan de verwezenlijking vandaag nog niet is toegestaan door definitieve en uitvoerbare vergunningen;

Dat de Regering afgezien daarvan geen zeggenschap heeft over deze problematiek ingevolge haar eigen territoriale bevoegdheden; 9.3.7. Nood om het mobiliteitsaanbod uit te breiden Overwegende dat het Vlaams Gewest akkoord gaat met de conclusie van het MER dat de bestaande infrastructuur verzadigt raakt en het wenselijk is om de capaciteit op te drijven;

Dat een reclamant van oordeel is dat de impact van het NEO-project (in combinatie met de andere winkelcentra in ontwikkeling in de omgeving) de mobiliteitsinvesteringen nutteloos zal maken;

Dat de reclamanten vrezen dat, om de vooropgestelde doelstellingen te behalen en aan de verwachtingen te voldoen, het niet zal volstaan om het aanbod uit te breiden, ook niet met inbegrip van de ontwikkelingen buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat de GOC wijst op de noodzaak om over een volledig mobiliteitsproject te kunnen beschikken voordat het programma van het GGB wordt uitgevoerd;

Dat ze aanbeveelt om een geïntegreerd aanbod met verschillende maatschappijen te ontwikkelen, in lijn met de ambitie van intergewestelijke aantrekkingskracht en verder;

Dat ze oproept om de stedenbouwkundige lasten te beschouwen als mogelijke financieringselementen van de mobiliteitsinfrastructuren.

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER vaststelt dat de bestaande wegeninfrastructuren het verzadigingspunt bereiken;

Dat het aanbeveelt om nieuwe capaciteiten te ontwikkelen;

Dat het MER de efficiëntie bevestigt van het ontwerp van verbindingsweg tussen parking C en de Heizelvlakte;

Dat deze nieuwe infrastructuur dus geen onnodige investering is;

Dat het MER daarenboven wijst op het belang van de nabijheid van de Ring en de A12;

Dat het in dat opzicht niet ondenkbaar en oninteressant is in de toekomst te zoeken naar bijkomende verbindingsoplossingen naar de A12 om de goede toegankelijkheid van de site te verbeteren;

Dat de stijging van de vraag naar vervoer op het vlak van mobiliteit hoofdzakelijk moet worden opgevangen door het openbaar vervoer te versterken;

Dat er al projecten voor de ontwikkeling van het openbaar vervoer werden goedgekeurd;

Dat het ook hier dus niet gaat om onnodige investeringen;

Dat de vaststellingen en suggesties van de GOC relevant zijn, maar niet vallen onder het GBP en onder deze wijziging ervan. 9.4. Juridische oplossingen 9.4.1. Mobiliteitsplan Overwegende dat de reclamanten en de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mobiliteitsplan wensen, dat wordt getest vooraleer de werven worden geopend, ter aanvulling van het richtschema, vooraleer een stedenbouwkundige vergunning wordt toegekend;

Dat een reclamant zich verheugt dat de voorliggende projecten in uitvoering zijn;

Overwegende dat de reclamanten oordelen dat het intensieve gebruik van de openbare ruimte positief is, maar meer verplaatsingen zal genereren die ernstig aangepakt zullen moeten worden;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de opmaak van een mobiliteitsplan en de manier waarop de verplaatsingen verlopen in de openbare ruimten niet de taak is van het GBP;

Dat deze kwesties, waarmee uiteraard ernstig rekening moet worden gehouden zoals een reclamant opmerkt, in de eerste plaats moeten worden geregeld in de gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplannen die moeten worden goedgekeurd in toepassing van de ordonnantie van 26 juli 2013 tot vaststelling van een kader inzake mobiliteitsplanning en tot wijziging van sommige bepalingen die een impact hebben op het vlak van mobiliteit;

Dat het toekomstige BBP en de vergunningsaanvragen voor projecten die zullen worden gerealiseerd in het GGB, eveneens bijzondere aandacht moeten besteden aan de impact van deze projecten op de mobiliteit. 9.4.2. Rechtszekere oplossing Overwegende dat de reclamanten en de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eraan herinneren dat het project rechtszekere mobiliteitsoplossingen moet bieden die conform zijn met de eisen en de jurisprudentie van de Raad van State;

Dat het Vlaams Gewest erop wijst dat er geen akkoorden zijn rond de structuurplannen R0 en T.OP Noordrand;

Dat een reclamant verduidelijkt dat, conform de jurisprudentie van de Raad van State, die oplossingen moeten komen van de overheden betrokken bij de plannen, zonder dat de verduidelijkingen van het ontwerp in het kader van een vergunningsaanvraag afgewacht moeten worden;

Dat een reclamant meent dat de Raad van State heeft gewezen op het gebrek aan rechtszekere mobiliteitsoplossingen;

Dat het in dat verband onmogelijk is om een programma te ontwikkelen voor de oprichting van een winkelcentrum dat verplaatsingen eist die voor de site niet haalbaar zijn;

Overwegende dat het GBP een rechtszekere oplossing dient te bieden voor de vastgestelde mobiliteitsproblematiek, maar dat het GBP niet kan voorzien in oplossingen die verder strekken dan de perken die aan zijn uitwerking zijn gesteld door enerzijds artikel 24 van het BWRO dat de inhoud van het GBP vaststelt enerzijds en dan de gewestgrenzen anderzijds;

Dat er voor de wijziging van het GBP geen sprake van kan zijn dat de oplossingen geboden door de nieuwe weg en de nieuwe lijnen van het openbaar vervoer reeds verwezenlijkt zouden worden, op het gevaar af dat de wijziging van het GBP ondergeschikt zou zijn aan de uitvoering van de stedenbouwkundige vergunningen met betrekking tot deze projecten;

Dat benevens wat dit besluit zelf bepaalt, het milieueffectenrapport eveneens een rechtszeker element van een oplossing inhoudt voor het effectenvraagstuk aangezien hieraan de beoordeling van alle ingediende stedenbouwkundige vergunningsaanvragen wordt afgemeten die worden in de perimeter van GGB nr. 15 ingediend en de eventueel uit te voeren effectenstudies en -rapporten naar aanleiding van deze aanvragen;

Dat deze vergunningen immers enkel uitgereikt kunnen worden op voorwaarde dat op schaal hiervan de effecten kunnen worden geraamd die reeds zijn beschreven in het milieueffectenrapport van het GBP voor wat betreft de mobiliteit.

Dat de ambities van de Regering, wanneer ze volledig worden uitgevoerd en worden beschouwd in het licht van de bestaande toestand en de huidige verplaatsingsbehoeften, een significante toename van de verkeersopstoppingen zullen genereren;

Dat deze opstoppingen een gevolg zijn van de manier waarop de mensen zich vandaag verplaatsen;

Dat mobiliteitsproblemen niet kunnen worden opgelost door enkel de autocapaciteit te verhogen;

Dat evenwel de ontworpen verbindingsweg tussen de Keizerin Charlottelaan en parking C een infrastructuur is die het MER heeft getest en waarvan het de efficiëntie heeft aangetoond;

Dat daarmee het MER vermeldt dat het project een reële verbetering inhoudt ten opzichte van de verzadiging van het net en het mogelijk maakt benutte capaciteit te behouden op de Romeinsesteenweg en op de Houba de Strooperlaan. Door de verbindingsweg kunnen tevens de Magnolialaan, de Keizerin Charlottelaan en de Miramarlaan ontlast worden van een groot deel van het verkeer dat de goede werking van het net ter hoogte van de Tentoonstellingspaleizen kan wijzigen. (p. 422);

Dat andere complementaire projecten voor vervoersinfrastructuren bestemd voor het openbaar vervoer een globaal efficiënt antwoord kunnen bieden;

Dat deze verschillende projecten worden gedekt door een vergunningsaanvraag die wordt onderzocht en dat de investeringen nodig voor hun uitvoering zijn ingeschreven in de begroting van de bevoegde overheden;

Dat, onder voorbehoud van de precisering in het volgende lid, deze projecten in het GBP geen andere wijzigingen zullen vergen dan deze die zijn voorzien in dit besluit, aangezien ze volgens de voorschriften van het plan kunnen worden uitgevoerd (onder meer de verplichting om in de zone de reserveringen te voorzien voor het openbaar vervoer);

Dat evenwel de bestemmingskaart licht moet worden aangepast in die zin dat in de Keizerin Charlottelaan aan de perimeter van het GGB een oppervlakte van 151 m2 moet worden toegevoegd die momenteel deel uitmaakt van het parkgebied, om te vermijden dat het parkgebied op de kruising van deze laan en de toekomstige verbindingsweg zou verhinderen dat er een kruispunt wordt ingericht dat voor alle weggebruikers even functioneel is;

Dat het voor het overige niet de taak is van het GBP, waarvan de inhoud is beschreven in artikel 24 van het BWRO, om steeds grondiger de mobiliteitsproblematiek te behandelen;

Dat immers blijkt dat de gewijzigde bestemmingen de realisatie van mogelijke mobiliteitsoplossingen voor het beoogde programma bevorderen, dat deze oplossingen niet impliceren dat het primaire wegennet dat is bepaald door het GBP moet worden gewijzigd en dat het programma van het GGB voldoet aan de eisen van het GBP op gewestelijke schaal door ruimten voor te behouden voor het openbaar vervoer in het algemeen en voor een opslaginfrastructuur in het bijzonder;

Dat het GBP geen mobiliteitsplan is maar een plan voor de bodembestemming;

Dat de mobiliteitsoplossingen op het niveau van het GBP die beantwoorden aan het programma van de betrokken zone dus als rechtszeker kunnen worden beschouwd.

Overwegende dat met betrekking tot de specifieke mobiliteitsproblematiek voor het project voor een nieuw stadion op parking C wordt verwezen naar het antwoord dat verstrekt wordt in punt 9.3.6. van dit besluit;

Overwegende dat voor zover hieraan behoefte is, gewezen wordt op het feit dat het ongewijzigde tweede lid van voorschrift 18 met betrekking tot het GGB bepaalt dat de inrichting van de GGB wordt vastgesteld bij BBP; dat de goedkeuring van een BBP dus geenszins een hypothetisch gegeven is in de GGB; dat de uitwerking van een GGB gepaard gaat met de uitvoering van een milieueffectenrapport dat zo gedetailleerd mogelijk de effecten van de ontwikkeling van de zone onder ogen moet zien, inzonderheid voor de mobiliteit;

Dat om iedere twijfel weg te nemen over de interpretatie en de strekking van deze bepaling, dit besluit in het nieuwe vijfde lid van voorschrift 18 vaststelt dat het van toepassing is bij afwijking van het voorgaande lid; dat de vergunningsaanvragen die op grond van dat lid worden ingediend in afwachting van de goedkeuring van het BBP bovendien enkel betrekking mogen hebben op de handelingen en werken die beantwoorden aan het programma van het GGB, dat er uitdrukkelijk toe verplicht binnen het gebied te voorzien in reserveringen voor het openbaar vervoer, met inbegrip van de verwezenlijking van een stelplaats; dat deze aanvragen wanneer het BWRO dit oplegt bovendien onderworpen moeten worden aan een beoordeling van hun effecten op het leefmilieu; dat naar aanleiding van het onderzoek hiervoor de informatie en de aanbevelingen van het MER voor de wijziging van het GBP dienstig in aanmerking genomen kunnen worden; dat ten slotte, ook als het programma van het GGB wordt nageleefd, een vergunning enkel kan worden uitgereikt op voorwaarde dat is voldaan aan de behoorlijke plaatselijke aanleg; dat desbetreffend de artikelen 2 en 3 van het BWRO, die inzonderheid verwijzen naar de verbetering van de mobiliteit, van toepassing zijn op de onderzoeksprocedure van deze vergunningsaanvragen 9.5. PARKEREN 9.5.1. Parking C Overwegende dat een reclamant oordeelt dat de parkeerplaatsen van parking C slecht gestructureerd zijn doordat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen regelmatige activiteiten en eenmalige activiteiten die heel veel volk lokken, en hij voorstelt om de buslijnen daar vandaan te leiden;

Dat hij meent dat de analyse van het gebruik van parking C weinig transparant is;

Dat het Vlaams Gewest bezorgd is dat bij de berekening van de parkingbehoefte geen rekening werd gehouden met het toekomstige gebruik van parking C (de bezetting tijdens evenementen in Brussels Expo en als P+R voor het Eurostadion en voor de nieuwe handelsontwikkelingen), de parkeernood voor bewoners, en zich afvraagt of het nodig is de parking af te sluiten tijdens grote evenementen wegens plaatsgebrek;

Dat het wijst op een foute berekening van 10.000 plaatsen (p. 296/432MER) aangezien het gaat om 11.000 plaatsen;

Dat een reclamant meent dat de voorwaarden die werden gesteld voor de heraanleg van parking C niet nageleefd zijn en dat parking C als een ongebruikt terrein werd beschouwd, terwijl het nuttig was geweest om de projecten en noden opnieuw onder de loep te nemen;

Dat het gebruik van de parking als uitvalsbasis een oplossing is in uitzonderlijke gevallen, waar aanzienlijke middelen voor vereist zijn;

Dat het onrealistisch is om parking C als P+R te gebruiken;

Dat een reclamant meent dat de ondergrondse parkings overbodig hadden kunnen zijn als parking C rationeler was georganiseerd, vooral doordat de parking niet in twee onderdelen is verdeeld of zonder het Eurostadion;

Dat een reclamant betreurt dat de eisen uit het GBP gebaseerd zijn op de wensen van Ghelamco, die winst opleveren voor Grimbergen en verlies voor de Stad Brussel en haar belastingbetalers;

Dat een reclamant herinnert aan het voornemen om de bestaande capaciteit van parking C te behouden bij de aanvang van het renovatieproject, wat ontwerpen opleverde waarbij een schaal en grootte werd gerespecteerd die bij de omgeving passen;

Dat een reclamant vaststelt dat het niet gerechtvaardigd is om nieuwe parkeerplaatsen aan te leggen, aangezien er 10.000 plaatsen gecreëerd hadden kunnen worden door parking C te reorganiseren;

Dat een reclamant zich verheugt dat parking C intensiever gebruikt zal worden dankzij de aanwezigheid van verschillende entiteiten op de Heizel;

Dat een reclamant meent dat het ontwerp voor parking C en het ontwerp voor de Ring incompatibel zijn;

Overwegende dat de GOC voorstelt om het gebruik van de parkeerinfrastructuren te optimaliseren;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het MER 9.918 parkeerplaatsen telt op parking C;

Dat, gezien de schaal waarop de analyse van het MER werd gevoerd, dit aantal kan worden afgerond naar 10.000 parkeerplaatsen maar dat het cijfer van 11.000 parkeerplaatsen overschat is;

Dat voor de ontwikkelingen op parking C een vergunning is aangevraagd;

Dat de beschikbare informatie over het stadionproject wijzen op een hogere parkeercapaciteit dan de huidige;

Dat het gebruik van parking C voor de modale verschuiving naar het openbaar vervoer afhangt van nieuwe verbindingen tussen parking C en het openbaar vervoer;

Dat deze nieuwe verbindingen worden onderzocht of zich in de ontwerpfase bevinden;

Dat zodra ze effectief zijn, parking C zal kunnen worden gebruikt als P+R;

Dat het Parkeeragentschap en de vzw Brussels Expo een overeenkomst gesloten hebben waarin de terbeschikkingstelling, de financiering en de organisatie van 3.000 P+R parkeerplaatsen op de aan te leggen ondergrondse parking op het huidige terrein van "Parking C" geregeld zijn;

Dat aldus 3.000 parkeerplaatsen ter beschikking gesteld zullen worden van het Parkeeragentschap voor de gebruikers van de MIVB;

Dat het derhalve fout is om te beweren dat het gebruik van parking C als P+R niet realistisch is;

Dat het ontwerp tot wijziging van het GBP geen betrekking heeft op parking C;

Dat het de toekomstige organisatie van parking C dus niet behandelt;

Dat het dus fout is om te denken dat het GBP de vereisten afstemt op de vragen van Ghelamco;

Dat parking C nodig is om te voldoen aan de parkeerbehoeften verbonden aan de activiteiten van het Tentoonstellingspaleis; 9.5.2. Transitparkings Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de reclamanten pleiten voor de aanleg van transitparkings verderop (die onder andere in verbinding staan met het Brabantnet);

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vraagt om het logo P toe te voegen op de bestemmingskaart om het project P+R aan te duiden op het uiteinde van de A12, omdat dit project, in lijn met het project voor de verlenging van tramlijn 3 tot aan de Heizelvlakte, aanzienlijk zal bijdragen tot de verbetering van de intermodale bediening van de site;

Dat het een reclamant onrealistisch lijkt om parking C te gebruiken als P+R-terrein;

Dat de reclamanten en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie bijgevolg oproepen om een P+R-parking aan te leggen op de A12. Zij geloven dat dit een oplossing zou kunnen zijn en vragen dit in het GBP in te plannen;

Overwegende dat de Regering een globaal antwoord zal bieden op de kwestie van de overstapparkings (P+R) in het kader van de goedkeuring van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling en het Gewestelijk Mobiliteitsplan en de regelgeving die daaruit later zal voortvloeien;

Dat de inplanning van een P+R aan de A12 dus niet in de perimeter van het GGB nr. 15 valt. 9.5.3. Parkeren Overwegende dat het Vlaams Gewest van mening is dat parkings ter plaatse de opstopping van de toegangswegen naar de site niet zullen verhelpen;

Overwegende dat de reclamanten erop wijzen dat het voorziene aantal parkeerplaatsen (13.000) niet zal volstaan voor grote evenementen omdat die nu al allemaal bezet zijn als een match en een grote beurs tegelijkertijd plaatsvinden;

Dat ze daarom in herinnering brengen dat de vraag naar verplaatsingen met de auto zal stijgen als de parkeercapaciteit wordt opgevoerd en de terreinen worden verhard;

Dat een reclamant eraan herinnert dat de huidige toestand er beter had kunnen uitzien als de parkings beter georganiseerd waren;

Dat een reclamant eraan herinnert dat een intensiever gebruik van de site gevolgen zal hebben voor de parkeeractiviteit en dat deze onvoldoende gecontroleerd zal worden;

Overwegende dat een reclamant zich vragen stelt bij de analyse van de parkeerbehoeften en het verschil tussen de behoeften binnen en buiten Brussel;

Overwegende dat met betrekking tot de parking, de Commissie van mening is dat het voorgestelde parkeeraanbod consequent is, maar het belang hiervan koppelt aan de bereikbaarheid ervan en aan de toekomstige veranderingen op vlak van mobiliteit.

Dat parkeren langs de kant van de weg in de grootstedelijke context zoveel mogelijk moet worden vermeden en buiten de openbare weg moet worden gecompenseerd.

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het MER de parkeerbehoeften gegenereerd door de uitvoering van het GGB heeft geraamd;

Dat er op weekdagen om en bij de 5.000 parkeerplaatsen nodig zijn, waarvan ongeveer de helft verbonden is aan de handelszaken en de helft aan de voorzieningen;

Dat op zaterdag de vraag naar parkeerplaatsen 7.500 plaatsen bedraagt waarvan er 6.000 nodig zijn voor de handelszaken en ongeveer 1.500 voor de voorzieningen;

Dat het MER het potentieel benadrukt van gezamenlijk gebruik van parkeerplaatsen tussen de activiteiten, in het bijzonder tussen de woningen die vooral 's nachts parkeerplaatsen nodig hebben en de andere activiteiten zoals de handelszaken en voorzieningen;

Dat het MER aanbeveelt om deze vraag naar parkeerplaatsen te beheren buiten de openbare weg;

Dat het meent dat een deel van deze parkeerplaatsen kan worden opgevangen door parking C;

Dat vanwege de grotere behoefte aan parkeerplaatsen in de toekomst, parking C minstens haar bestaande capaciteit moet behouden;

Dat deze capaciteit niet in vraag wordt gesteld;

Dat bovendien de verschillende parkings op de Heizelvlakte moeten kunnen worden geïntegreerd in een totaallogica;

Dat de uitvoering van het GGB parkeerbehoeften genereert en het dus logisch is dat er parkeercapaciteit wordt voorzien om aan deze behoeften te beantwoorden;

Dat het ontwerp van GBP zich niet tot taak stelt om deze capaciteiten te bepalen en dat ze worden onderzocht en verdedigd tijdens projectstudies;

Dat de bewering volgens welke de toename van de parkeercapaciteit meer vraag naar autoverkeer zal genereren, geen rekening houdt met de uitstekende bediening van het GGB door het openbaar vervoer, noch met de versterking van deze bediening. 9.6. Aansluitingsmogelijkheden van de site 9.6.1. Verbindingsweg Overwegende de GMC erop wijst dat een stedenbouwkundige vergunning voor de verbindingsweg is uitgereikt aan Brussels Expo vzw, om de toegankelijkheid en aantrekkingskracht van de paleizen op de Heizel te verbeteren;

Dat het dus gaat om een weg die in elke richting bestaat uit een betonnen rijstrook van 3m20 breed voor zware voertuigen en een asfaltstrook;

Dat de wegen uitkomen op een rondpunt buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ter hoogte van parking C. Dat de evaluatie van de effecten niet dezelfde is indien de analyse van de impact op de verbindingsweg enkel gebaseerd is op de verkeersstromen komende van de Ring of op de logistieke stromen richting de site (paleizen en/of GGB) of op alle stromen samen;

Dat met het oog op deze vaststellingen, de Commissie zich de volgende vragen stelt : - Kan een private weg in rekening genomen worden om de toegankelijkheid tot het GGB te garanderen? - Voor welke stromen werd er een model opgesteld in het MER betreffende de nieuwe verbindingsweg om de capaciteit van de wegen in te schatten, alsook de verzadigingspercentages met en zonder deze verbindingsweg (afbeeldingen 249 en 252) ? - Hoeveel bedraagt het aandeel aan private voertuigen en aan logistieke voertuigen (vrachtwagens, bestelwagens) die het GGB en de paleizen als bestemming hebben? - Hoe zien de hypotheses eruit rond de reistijden om deze private weg te gebruiken (ondergrondse doorgang, eventuele toegangscontrole)? - Hoe zien de inschattingen van de bewegingen eruit bij de uitgang van deze weg (linksaf draaien naar de mogelijke ontmoetingszone vóór de paleizen, rechtdoor naar het GGB en rechtsaf draaien naar Houba de Strooper)? Overwegende dat de GMC verder benadrukt dat als er veel private voertuigen zijn, dat er dan teveel omleidingsverkeer kan zijn naar de Houba De Strooperlaan toe (opstopping en blokkering van bus 84);

Dat als het gaat om logistieke voertuigen met de paleizen en het GGB als bestemming : - Zijn deze voertuigen verenigbaar met het programma dat zich bovendien richt op de verbetering van de permeabiliteit voor voetgangers en fietsers? - Hoe wordt de toegang tot de mogelijke ontmoetingszone vóór de paleizen beheerd? - Zijn de voorsorteerstroken rechts en links nodig ? Overwegende dat een reclamant van mening is dat een verbindingsweg een mobiliteitsoplossing kan bieden en een manier kan zijn om de parkingbezetting in evenwicht te brengen, maar dat hij geen rechtstreekse verbinding is met de centrale R0, hoewel die noodzakelijk is;

Dat het verlies aan efficiëntie in rekening gebracht moet worden met de doelstellingen van de nieuwe ring;

Dat het Vlaams Gewest zich afvraagt hoe realistisch en gegrond die verbindingsweg is als mobiliteitsoplossing, overwegende dat het ontwerp voor de verbindingsweg de interne logistiek moet bevorderen en geen openbare verbinding tot doel heeft;

Dat het Vlaams Gewest zich vragen stelt bij het capaciteitsgebrek van de verbindingsweg als die bedoeld is om de publieke bereikbaarheid te verzekeren (zoals vooropgesteld in het MER;

Dat het Vlaams Gewest, gelet op het kruispunt dat aangelegd moet worden rechts van de Keizerin Charlottelaan, zich vragen stelt over de bereikbaarheid van het park voor de actieve pendelaars;

Dat een reclamant wenst dat er signalisatie komt op de toegang tot de verbindingsweg vanuit parking C;

Dat een reclamant voorstelt dat de verbindingsweg een rechtstreekse toegang biedt tot de Ring;

Dat een reclamant erop wijst dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het Vlaams Gewest stedenbouwkundige vergunningen werden ingediend voor dit project waarbij men een lokale verbindingsweg wil aanleggen en het park van Verregat wil herinrichten en uitbreiden, en daarbij ook een nieuwe toegangsweg voor voetgangers/ fietsers wil aanleggen;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en een reclamant zich vragen stellen bij het statuut van dit privéverbindingsproject als noodzakelijk onderdeel van het NEO-project;

Dat men verduidelijkt dat dit wegenontwerp compatibel is met het programma van het GGB, dat het de werking van parking C optimaliseert en op termijn openbaar gebruikt zal kunnen worden, maar dat de verbindingsweg uitgewerkt is door en voor de logistieke transportbehoeften, de interne bezoekers van Brussels Expo;

Dat de reclamant bijgevolg eraan herinnert dat de eerste functie van de verbindingsweg eruit bestaat om te beantwoorden aan de eigen behoeften van de verschillende paleizen;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie akte neemt van de noodzaak om een verbindingsweg aan te leggen waarvoor de vergunningsaanvragen worden onderzocht;

Dat ze opmerkt dat de verbinding van deze weg met de Ring theoretisch mogelijk is;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en een reclamant twijfelen aan de relevantie van een analyse die geen onderscheid bij het toekomstige gebruik van de verbindingsweg (intern logistiek gebruik, openbaar gebruik, gemengde gebruik/aard van de stromen en voertuigen die er passeren) op basis de capaciteiten, de verbindingsmogelijkheden en de opname in het bestaande wegennet;

Dat ze zich vragen stellen bij het potentieel om een bypass aan te leggen naar de Houba de Strooperlaan;

Dat een reclamant van mening is dat een brede doorgang het park van Verregat enkel maar kan beschadigen;

Dat een reclamant zich vragen stelt bij de doeltreffendheid van deze weg gezien de beperkingen van de Ring maar hij beklemtoont het nut ervan om Brussels Expo logistiek te ontlasten;

Overwegende dat de GOC erop wijst dat de verbindingsweg onmisbaar is voor de goede werking van de site in de toekomst;

Dat ze eraan herinnert dat de exacte eigenschappen, gebruiksdoeleinden en statuut van deze verbindingsweg nog moeten worden bepaald, maar dat de rust in de aangrenzende wijken moet worden gegarandeerd.

Overwegende dat het MER het ontwerp van verbindingsweg onderzoekt in de voorspelbare toestand;

Dat de doorgang van voertuigen over deze weg dus mogelijk is, vermits in de vergunning die uitgereikt is aan de vzw Brussels Expo bepaald is dat het gaat om een "plaatselijke en openbare" weg;

Dat het MER vaststelt dat het gebruik voor auto's de verkeersdruk op de lokale wegen kan verlichten;

Dat de doorgang van voertuigen de doorgang van vrachtwagens naar de Tentoonstellingspaleizen niet in het gedrang brengt;

Dat de verbindingsweg een bijkomende toegang vormt voor de logistieke voertuigen, naast alle andere bestaande toegangen;

Dat het MER in zijn ramingen rekening heeft gehouden met de vrachtwagenstromen;

Dat deze ramingen zijn uitgedrukt in personenwagen-equivalent;

Dat de vrachtwagens dus niet apart zijn opgenomen in de cijfers van de verkeersstromen;

Dat het omleidingsrisico naar de Houba de Strooperlaan reëel is;

Dat dit risico moet worden behandeld door specifieke inrichtingen of maatregelen voor het beheer van het kruispunt;

Overwegende dat de toegankelijkheid voor voetgangers en fietsers niet in het gedrang komt door de inschrijving van het GGB. Overwegende dat de Regering benadrukt dat de herziening van het GBP niet rechtstreeks betrekking heeft op de verbindingsweg, aangezien dit type weg kan worden gerealiseerd in alle bebouwbare gebieden van het plan;

Dat dit project evenwel aanzienlijke voordelen biedt voor de werking van het GGB;

Dat het MER besluit dat een publiek gebruik van deze nieuwe verbindingsweg het verkeer op het lokale wegennet zal kunnen verlichten;

Dat derhalve het MER aanbeveelt om deze nieuwe verbindingsweg te gebruiken voor de bereikbaarheid van het GGB;

Dat de uitvoering van deze aanbeveling niet onder het GBP en onder dit besluit valt;

Dat evenwel, zoals werd uitgelegd in punt 9.4.2, om de verbinding van de nieuwe weg met de Keizerin Charlottelaan te vergemakkelijken, de bestemmingskaart lichtjes moet worden gewijzigd in die zin dat in de Keizerin Charlottelaan een oppervlakte van 151 m2, die momenteel deel uitmaakt van het parkgebied, aan de perimeter moet worden toegevoegd om te vermijden dat het parkgebied aan de kruising van deze laan en de toekomstige verbindingsweg verhindert dat er een kruispunt wordt ingericht dat voor alle weggebruikers even functioneel is.

Dat voor het overige wordt verwezen naar de eerdere toelichtingen, met name bij punt 9.4.2. 9.6.2. Verbinding Ring/Parking C Overwegende dat een reclamant eraan herinnert dat de rechtstreekse ondergrondse verbinding Ring/parking van het programma nuttig is op voorwaarde dat de optimalisering van de Ring er rekening mee houdt;

Dat een reclamant zich erover verbaast dat de aanbeveling van een rechtstreekse toegang tot de Ring door middel van een ondergrondse verbinding niet in rekening wordt genomen door een verbreding van de wegen;

Dat hij zich erover verbaast dat het programma gezien wordt als een programma met een goede bereikbaarheid zonder garantie dat de verbinding tussen parking C - ring zal bestaan;

Dat het Vlaams Gewest van mening is dat afrit 7bis van de Ring nog verder verzadigd zou worden zonder dat er een oplossing zou zijn;

Dat een reclamant de kwestie van de verbinding tussen parking C en het winkelcentrum evalueert als te bekijken;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en een reclamant de kwestie van de verbinding tussen parking C en de trekpleisters evalueert als te bekijken;

Dat een reclamant vraagt om te denken over de toegang tot de Ring zonder de toegangswegen te verkorten, want zij vormen een buffer, en om de verschuiving van het verkeer te evalueren als de toegang tot de Ring vanaf het kruispunt met de Magnolialaan afgesloten wordt;

Dat men deze korte toegangen moet optimaliseren;

Dat het huidige ontwerp hem voorkomt als dat de gekozen inrichting eigenlijk de minst gunstige is;

Dat een reclamant zich vragen stelt bij de gevolgen van een toegangscontrole en bij een uitbreiding van de veiligheid op de site (op basis van de maatregelen genomen op de luchthaven van Brussel als gevolg van de aanslagen in 2016) op de werking van de Ring;

Dat een reclamant op het belang wijst om een onmiddellijke verbinding te behouden tussen de A12 en de Ring waardoor een uitgang voor NEO Sud gecreëerd wordt;

Dat een reclamant erop wijst dat het programma gezien wordt als in de onmiddellijke nabijheid van de Ring maar dat er geen gemakkelijke toegang meer is;

Dat een reclamant betwijfelt dat het mogelijke gebruik van de laterale verbindingen zal zorgen voor een betere toegang tot de centrale ring;

Overwegende dat een reclamant analyseert dat de bereikbaarheid van het programma vanaf de Ring van invloed zal zijn op het handelsgebied;

Dat hij zich vragen stelt hierbij (langs Vlaamse kant), bij de relevantie indien het ontwerp van de Ring niet langer de toegang mogelijk maakt tot de centrale wegen en dat hij opmerkt dat het handelsgebied in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal concurreren met de andere regionale handelskernen;

Overwegende dat de reclamanten van mening zijn dat het MER melding maakt van het belang van parking C voor de bediening van het GGB 15, van de behoefte om een nieuwe toegang tot de Ring te creëren, en van het feit dat het gecumuleerde effect van de projecten "Uplace" en "NEO" onvoorspelbaar zou zijn;

Dat het echter niet duidelijk toegelicht is welke maatregelen zullen genomen worden om het beheer van deze effecten te garanderen;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de verbindingsweg tussen parking C en de Keizerin Charlottelaan verbonden kan worden met de bestaande toegangen tot de Ring, waardoor de bereikbaarheid van het GGB verbetert en het plaatselijk net ontlast wordt;

Dat het MER bevestigt dat de uitvoering van het GGB geen nieuwe verbinding met de Ring vraagt : Dat niets desalniettemin verhindert, indien nodig, andere nieuwe verbindingen naar het bestaande autosnelwegnet tot stand te brengen;

Dat voor het overige wordt verwezen naar de eerdere toelichtingen, met name in punt 9.4.2. 9.7. Actieve modi Overwegende dat een reclamant en het Vlaams Gewest betreuren dat het ontwerp voor de verbindingsweg niet vermeld wordt als fietsers-voetgangersverbinding;

Dat een reclamant zich vragen stelt bij het beter toegankelijk maken van de verbindingsweg voor de actieve pendelaars;

Dat de reclamanten van mening zijn dat de verzadiging op de wegen ontradend zal zijn voor de voetgangers op de site;

Dat een reclamant de aandacht vestigt op de specifieke gevaren van de combinatie van vrachtwagens en actieve pendelaars op de site;

Overwegende dat de GOC voorstelt om een ruime bezinning te starten waarbij rekening wordt gehouden met alle huidige en toekomstige verplaatsingswijzen;

Dat ze ermee akkoord gaat dat met de ontwikkeling en diversificatie van de mobiliteitswijzen rekening moet worden gehouden voordat het ontwerp wordt voltooid.

Overwegende dat de Regering vaststelt dat de vergunningsaanvraag voor de verbindingsweg de aanleg van een park integreert;

Dat dit park voorziet in brede ruimten voor de actieve vervoerswijzen;

Dat het ontwerp van GGB de manier waarop het voertuigenverkeer zal worden georganiseerd niet behandelt;

Dat het niet relevant is om de cohabitatie van de weggebruikers te beoordelen op schaal van het GBP;

Dat de prospectieve denkoefening waartoe de GOC oproept eerder thuishoort in een ontwikkelingsplan. 9.8. Milieueffecten Overwegende dat een reclamant van mening is dat de gezondheidsvoordelen van het ontwerp uitgevlakt zullen worden door de bijkomende behoefte aan verplaatsingen in privévoertuigen;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het betreurt dat het MER besluit dat er veel lawaaihinder zal zijn van de Ring zonder dat dit gestaafd wordt door concrete elementen (kaart enz.) en dat ze van mening is dat andere regionale assen een grote impact zouden kunnen hebben;

Dat ze in dat opzicht uitleg en onderbouwing vraagt over de aangeduide overschrijdingen en bijgevolg over de uit te werken maatregelen;

Overwegende dat een reclamant bevestigt dat het openbaar vervoernet alle instrumenten zal opnemen om het lawaai te beperken;

Overwegende dat een reclamant er zeker van is dat de toename van het wegverkeer zal leiden tot extra aanhoudend achtergrondlawaai en dat het intensieve gebruik van het nieuwe stadion ook van invloed zal zijn op de leefbaarheid gezien de geluidsinstallaties, het intensieve gebruik van de plaatsen, het hooliganisme;

Overwegende dat een reclamant zich verzet tegen het ontwerp omdat een dergelijk complex zou leiden tot meer verkeer dat zorgt voor een verzadiging van het wegennet, alsook voor meer vervuiling met fijn stof, wat nadelig is voor de luchtkwaliteit;

Dat een reclamant wijst op een duidelijke verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de toename van het verkeer en dat men zich vragen stelt bij de afvoer van de slechte lucht uit de ondergrondse parkings;

Overwegende dat de GOC opnieuw vraagt om enerzijds een mobiliteitsplan op te maken voor de site en anderzijds een globaal mobiliteitsplan om de milieu-impact van de toekomstige projecten die in het GGB zullen worden ontwikkelde te verzachten;

Dat ze van mening is dat de voorschriften van het toekomstige BBP oplossingen moeten bieden voor deze problematiek, door ook de kwestie van het beheer van evenementen te behandelen.

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER het geluid veroorzaakt door de hoofdverkeersassen in de omgeving analyseert;

Dat het niet correct is om te beweren dat het MER zich enkel buigt over de geluidsimpact van de Ring;

Dat alle beschikbare kaarten om het geluid van de hoofdverkeersassen te illustreren zijn opgenomen in het MER;

Dat het ontwerp tot herziening van het GBP het project voor het nieuwe voetbalstadion niet behandelt;

Dat de toename van het verkeer inderdaad een toename van de fijnstofemissies zal genereren;

Dat deze problematiek op globale wijze, op schaal van het Gewest, wordt behandeld door het Lucht- en Klimaatplan, het plan IRIS 2, het BWLKE, het GewOP en door het toekomstige gewestelijke mobiliteitsplan en het GPDO;

Dat het GBP, zoals reeds werd benadrukt, geen mobiliteitsplan is en dus geen antwoord kan bieden op de vragen van de GOC; dat de milieueffecten verbonden aan mobiliteit moeten worden behandeld in het gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplan en, in mindere mate, in het BBP. 9.9. Methodiek Overwegende dat het Vlaams Gewest de tellings- en analysemogelijkheden gebruikt in het MER opnieuw ter discussie stelt, alsook de conclusies die eruit volgen, specifiek op het vlak van de mobiliteit (p 382 MER verband tussen tabellen A en B), het gebruik van privévoertuigen of de compatibiliteit van het ontwerp met het plan R0;

Dat ze vraagt om meer uitleg;

Overwegende dat het Vlaams Gewest en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie betwijfelen of de mobiliteitskwesties wel ernstig in aanmerking werden genomen aangezien ze vaststellen dat het MER nog steeds onduidelijkheden bevat (p 414);

Overwegende dat een reclamant van mening is dat het cijfer geselecteerd voor de berekening van de theoretische verzadigingsgraad niet relevant is omdat het geen rekening houdt met het effect dat volgt uit de stilstanden bij de kruispunten op de lokale wegen;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het MER duidelijk zijn hypotheses uitlegt voor de berekening van de vraag naar verplaatsingen en parkeermogelijkheden;

Dat deze behoeften volgens de regels van de kunst werden geraamd door een erkend bureau in dat domein, dat door de Regering werd aangetrokken om over alle vereiste expertise te beschikken;

Dat de reclamanten niet aangeven in welk opzicht bepaalde hypotheses discussieerbaar zouden zijn;

Dat het zonder argumenten niet mogelijk is om de reclamanten meer uitleg te geven dan ze vinden in het MER;

Dat het normaal is, gezien de schaal van het GBP die uiteraard ook de schaal van het MER is, en gezien de complexiteit van de uit te voeren analyse en de grenzen van een oefening waarbij de toekomst moet worden beschouwd, dat het MER misschien niet even nauwkeurig is als de effectenbeoordeling van een meer beperkt plan of van een ontwerp dat tot in de kleinste details is uitgewerkt;

Dat dit echter geenszins rechtvaardigt om de betrouwbaarheid en de relevantie van de analyse in twijfel te trekken. 9.10. Interregionale samenwerkingsverbanden Overwegende dat het Vlaams Gewest opmerkt dat voor wat de aanbevelingen in het MER betreft, en specifiek voor wat de mobiliteit betreft, er coördinatie met het Vlaams Gewest nodig is;

Dat ze van mening is dat deze aanbevelingen grote investeringen vergen van het Vlaams Gewest en dat hierover duidelijke afspraken moeten gemaakt worden over hun planning en financiering;

Dat het Vlaams Gewest vraagt om geïnformeerd te worden over de uitwerking van de procedure;

Dat de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een reclamant van mening zijn dat overleg met het Vlaams Gewest onvermijdelijk en noodzakelijk is om ontoereikendheid bij de ontwerpen te vermijden, alsook bijkomende ontwerpproblemen als gevolg van het ontbreken van overleg;

Dat een reclamant afspraken eist tussen gewesten en gemeenten om de grensoverschrijdende effecten te regelen, specifiek voor wat de mobiliteit betreft;

Overwegende dat de GOD van mening is dat de gewesten actief moeten samenwerken bij de opzet van projecten en dat de planning moet worden gerealiseerd op schaal van de grootstad;

Dat ze oproept tot een betere voorafgaande integratie van de ambities van de verschillende plannen en intergewestelijke samenwerkingen en tot de voorafgaande ontwikkeling van een gemeenschappelijke beleidsvisie, een coherente en geïntegreerde planning;

Dat, bij gebrek aan een grootstedelijke gemeenschap, de GOC oproept tot gelijkaardige intergewestelijke initiatieven als die welke worden gedragen door de T.OP. Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het GGB volledig binnen het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest valt;

Dat de uitvoering ervan geen infrastructuren vergt in het Vlaamse Gewest, behoudens het noordelijke deel van de verbindingsweg, waarvoor een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag is ingediend bij de gemeente Grimbergen;

Dat het GGB geen aanzienlijke investeringen zal vergen vanwege het Vlaamse Gewest;

Dat de procedure tot herziening van het GBP oplegt dat het Vlaamse Gewest moet worden geraadpleegd, wat ook gebeurd is;

Dat het MER een overleg tussen gewesten aanbeveelt dat moet worden opgezet door de afgevaardigden, en dat de relevantie van deze aanbeveling verder reikt dan de wijziging van het GBP voor de Heizelvlakte aangezien het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volledig is ingesloten in het grondgebied van het Vlaamse Gewest;

Dat de hoofdstedelijke gemeenschap van Brussel, opgericht bij bijzondere wet van 19 juli 2012 tot aanvulling van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, het orgaan is waar dit intergewestelijke overleg dient plaats te vinden, maar dat zolang deze gemeenschap nog niet bestaat van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet kan worden verwacht dat het projecten die het prioritair acht voor zijn ontwikkeling opschort. 9.11. Procedure Overwegende dat het Vlaams Gewest vraagt om op de hoogte gehouden te worden van de uitwerking van de procedure;

Overwegende dat de Regering daar akte van neemt en eraan herinnert dat hoe dan ook, de overheden in voorkomend geval de wettelijke bepalingen betreffende de openbaarheid van bestuur in hun voordeel kunnen inroepen. 9.12. Logistiek Overwegende dat de reclamanten beklemtonen dat de analyse van de stromen niet specifiek verduidelijkt wat de gevolgen van de vrachtwagens zijn;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de reclamanten zich vragen stellen bij de compatibiliteit van de logistieke stromen als gevolg van het programma en de paleizen met de gemeenschappelijke ruimte vóór de paleizen;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en een reclamant akkoord gaan met de hypotheses over het ontstaan van de logistieke stromen maar ze betreuren dat ze niet opgenomen werden in de analyse van de stromen per type functie die de reeds problematische situatie nochtans verder zullen verergeren;

Dat een reclamant eist dat er een verdeelplan van de logistieke stromen opgesteld wordt dat de conflictgebieden tussen de gebruikers minimaliseert en dat vooral kijkt naar de inpassing van de verbindingsweg (gebruikte hypotheses, effecten);

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie verwijst naar het advies opgesteld in 2012 (demografisch GBP) en vraagt om de leveringen zoveel mogelijk buiten de openbare ruimtes te voorzien;

Dat een reclamant van mening is dat de analyse van de logistieke organisatie van Brussels Expo niet algemeen van toepassing is;

Dat een reclamant betreurt dat de bestudeerde routes voor de vrachtwagens vaag zijn;

Overwegende dat de GOC van mening is dat de logistieke beschouwingen sinds het "Masterplan" van KCAP voor de Heizelvlakte moeten worden uitgediept;

Dat ze vraagt om de integratie van een Stedelijk Distributiecentrum specifiek voor de Heizelvlakte (eventueel door consolidatie van het bestaande project voor het Eurostadion) te onderzoeken.

Overwegende dat de Regering in dit verband verwijst naar de toelichtingen gegeven in punt 9.6;

Dat ze opmerkt dat het stedelijk distributiecentrum, dat een voorziening van collectief belang of van openbare diensten is, deel uitmaakt van de hoofdbestemmingen van het GGB en bovendien is toegelaten in alle bebouwbare gebieden, onder de voorwaarden die zijn voorzien in voorschrift 0.7 van het GBP. 9.13. Element buiten het programma - Eurostadion Overwegende dat een reclamant eraan herinnert dat de evolutie van de site gunstig moet zijn;

Dat hij van mening is dat het NEO-ontwerp dit kan zijn;

Dat het Eurostadion-ontwerp daarentegen positief is op het vlak van een meer ondersteund beheer van de parkings, van een toegang tot de verbindingsweg maar dat dit tenietgedaan wordt door de werking van Brussels Expo in het gedrang te brengen, door een gebouw dat de mobiliteit bij Neo moeilijker zal maken, door een oververzadiging van het wegennet en door bijkomende concurrentie Dat men vraagt dat het stadion bestemd zou worden voor verschillende sportdisciplines en niet alleen voor voetbal;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het project van het nieuwe stadion zich niet op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt en dat dit dus niet bevoegd is om een beslissing te nemen over het gebruik ervan;

Dat bovendien de interacties tussen de voorziene ontwikkelingen op de Heizelvlakte en het toekomstige stadion niet het voorwerp uitmaken van het GBP. 9.14. Aanbod aan voorzieningen Overwegende dat een reclamant eraan herinnert dat de speelpleinen, de ontspanningsvoorzieningen niet verkwanseld mogen worden door er een disproportionele doorgang aan toe te voegen;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat, in het algemeen, voorschrift 0.7 van het GBP de inplanting van voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten toelaat in alle gebieden, onder de voorwaarden die het vaststelt;

Dat bovendien, meer in het bijzonder, het programma van het nieuwe GGB voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten vermeldt als een van de hoofdbestemmingen van het gebied;

Dat de speelpleinen en recreatievoorzieningen die de reclamant aanhaalt onder deze bepalingen vallen en dat er dus geen enkele reden is om te vrezen dat ze zullen worden verkwanseld. 10. NIET-TECHNISCH VERSLAG - MUSTI-MODEL Overwegende dat het Departement MOW van mening is dat het niet duidelijk is welk model gebruikt werd om de impact van het verkeer te analyseren; Dat, indien het om het MUSTI-model gaat, men dit te statisch vindt, waarbij geen rekening gehouden wordt met de gebruiksrealiteit van de gebruikers, noch met een goede zichtbaarheid van de verkeersrealiteit op de kruispunten bijvoorbeeld;

Overwegende dat de Regering benadrukt dat het MER bij zijn modelleringen geen gebruik heeft gemaakt van MUSTI;

Dat de kritiek op het MUSTI-model dus niet relevant is in het kader van onderhavige procedure en dus ook geen antwoord behoeft. 11. MILIEUEFFECTENRAPPORT (MER) Overwegende dat het MER melding maakt van een bepaald aantal aanbevelingen om de effecten van het ontwerpplan op het leefmilieu zo klein mogelijk te houden; Overwegende dat alle aanbevelingen van het MER betreffende het leefmilieu onderzocht zijn;

Dat uit deze analyse blijkt dat de meeste aanbevelingen ressorteren onder andere regelgevende instrumenten zoals het BBP of de vergunningen die moeten worden aangevraagd Dat de Regering de aanbevelingen van het MER heeft gevolgd die ressorteren onder het Gewestelijk bestemmingsplan Dat er bij de opmaak van de plaatselijke stedenbouwkundige documenten en de uitreiking van de vergunningen bijgevolg op moet worden toegezien dat deze laatste alle aanbevelingen van het MER dekken; 11.1. Algemeenheden over het MER Overwegende dat een reclamant vaststelt dat het "ontwerp van het lastenboek betreffende de uitwerking van een aanvulling op het milieueffectenrapport" op 15 maart 2016 ter goedkeuring werd voorgelegd aan de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie;

Dat het openbaar onderzoek over de gedeeltelijke wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP) voor het GGB Heizel wat haar betreft gepubliceerd werd op 01 juni;

Dat gezien de omvang van het Milieueffectenrapport dat ter onderzoek werd voorgelegd (541 pagina's), de reclamant zich enkel vragen kan stellen bij de kwaliteit van het geleverde werk en bij de geschiktheid van de studie om te antwoorden op de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State;

Dat men in 61 werkdagen een openbare aanbesteding heeft moeten publiceren, offertes heeft moeten analyseren en de aanbesteding heeft moeten toewijzen;

Dat de begunstigde aan het werk is moeten gaan, studies opgemaakt heeft en tot slot zijn rapport opgesteld heeft;

Dat het dan ook niet zal verbazen dat het aan kwaliteit ontbreekt en onvolledig is;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie akte neemt van de opmerkingen en vraagt dat het MER alle tekortkomingen aanvult die zijn aangegeven door de Raad van State, onder meer op het vlak van mobiliteit.

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat deze procedure volgt op de gedeeltelijke vernietiging van haar besluit van 2 mei 2013 tot wijziging van het GBP; dat in het kader van de goedkeuring daarvan een MER werd opgemaakt dat met name de effecten van de inrichting van het GGB 15 onderzocht; dat het MER dat werd opgemaakt in het kader van de goedkeuring van onderhavig besluit bijgevolg gebaseerd is op de eerdere werkzaamheden;

Dat, overigens, de tekortkomingen van het eerste MER die werden aangegeven door de Raad van State in zijn arrest tot gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 2 mei 2013 vrij beperkt waren; dat het ging om enerzijds het ontbreken van de analyse van het "nulalternatief" en van redelijke lokalisatievarianten en anderzijds de wijziging van voorschrift 18 van het GBP; dat deze leemten dus vrij snel konden worden ingevuld;

Overwegende dat het MER in toepassing van artikel 25 van het BWRO, in combinatie met zijn bijlage C 2°, inzonderheid dient te voorzien in « de pertinente aspecten van de milieutoestand en zijn waarschijnlijke evolutie als het plan niet in werking treedt »;

Overwegende dat deze bepalingen de omzetting in Brussels recht is van artikel 5, § 1, van de richtlijn 2001/42/EG met bijlage I punt b), waaruit blijkt dat het Milieueffectenrapport inzonderheid dient te voorzien in « de relevante aspecten van de bestaande situatie van het milieu en de mogelijke ontwikkeling daarvan als het plan of programma niet wordt uitgevoerd »; dat hierover het document van het DG Milieu van de Europese Commissie genaamd « Uitvoering van de richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's » het volgende uiteenzet : « 5.21. (...)Punt (b) heeft betrekking op de toestand van het milieu in de gebieden die onder de geografische reikwijdte van het plan of programma vallen of er mogelijk aanzienlijke gevolgen van zullen ondervinden, zowel tegenwoordig als wanneer het plan of programma 32 niet wordt uitgevoerd. (...) 5.22. De informatie die onder (b) wordt verlangd over de relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu, is nodig om te kunnen begrijpen hoe het plan of programma aanzienlijke gevolgen voor het milieu in het gebied in kwestie zou kunnen hebben. Met 'relevante aspecten' worden milieuaspecten bedoeld die relevant zijn met het oog op de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma.

Dit kunnen zowel positieve als negatieve aspecten zijn. De informatie moet betrekking hebben op de huidige toestand van het milieu, wat betekent dat deze zo actueel mogelijk moet zijn. De beschrijving van de mogelijke ontwikkeling van de relevante aspecten als het plan of programma niet wordt uitgevoerd, is belangrijk als referentiekader voor de beoordeling van het plan of programma. Dit vereiste komt overeen met het zogeheten `nulalternatief' dat vaak bij een m.e.r.-procedure worden toegepast. De beschrijving van bedoelde ontwikkeling moet ruwweg dezelfde tijdspanne beslaan als de periode die voor de uitvoering van het plan of programma is voorzien. Ook de effecten van andere plannen of programma's die zijn vastgesteld of besluiten die zijn genomen die gevolgen zullen hebben voor het gebied in kwestie, zouden in dit verband zoveel mogelijk in aanmerking moeten worden genomen »;

Overwegende, anders gesteld, dat uit hoofde van het nulaternatief niet enkel de bestaande en onveranderlijke milieutoestand moet worden omschreven, maar dat vooral de toestand moet worden ingeschat die voortvloeit uit mogelijke ontwikkelingen die redelijkerwijs verwacht kunnen worden indien het ontwerpplan niet wordt aangenomen;

Overwegende dat het MER in het voorliggende geval in deel 3 enerzijds voorziet in een afdeling 2 genaamd « Initiële toestand van het milieu » waarin, de relevante aspecten van de bestaande milieutoestand worden beschreven (pp. 115 tot 280);

Overwegende anderzijds dat het MER de effecten van het niet-uitvoeren van de wijziging van het GBP tegemoetziet en daarmee ook het behoud van de huidige planologische bestemmingen op middellange termijn, hetzij in hoofdzaak de bestemming als gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten; dat het MER hiertoe de logische evolutie die voortvloeit uit de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning op grond van de bestaande bestemmingen uitsplitst volgens twee scenario's, rekening houdend met de druk op de beschikbare gronden zoals die bestaat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en waarop ook de GOC wijst in haar advies van vóór de goedkeuring van het besluit van 2 mei 2013 (punt 1.13 en 1.26) en met de bereikbaarheid die de attractiviteit van het betrokken gebied versterken; dat het eerste scenario (Alternatief 0A -ontwikkelingsscenario) stemt overeen met een behoud van de bestaande activiteiten binnen de perimeter, maar met een verdichting in de delen van de onderzochte perimeter die vandaag onderbenut blijven, terwijl het tweede scenario (Alternatief 0B -renovatiescenario) beantwoordt aan een wijziging van de bestaande activiteiten die worden aangevuld of vervangen door een redelijke selectie van uitrustingen van collectief belang die zich in het gebied kunnen vestigen (pp. 71 en 318); dat deze beide scenario's geanalyseerd zijn voor de verschillende aspecten van de milieutoestand in deel 4 van het MER (pp. 319-489);

Overwegende derhalve dat het nieuwe MER in tegenstelling tot de toestand beschreven in het arrest nr. 233.147 wel degelijk voorziet in het onderzoek van de relevante aspecten van de bestaande milieutoestand en de mogelijke evolutie hiervan indien het plan of programma geen doorgang zou vinden;

Dat het « nulalternatief » evenwel niet begrepen mag worden als de toestand waarin geen enkel beleid wordt gevoerd en geen evolutie wordt vastgesteld;

Dat op het vlak van mobiliteit het arrest nr. 233.147 van de Raad van State de Regering verweet dat de oplossingen voor de mobiliteitsproblemen die het MER aan het licht had gebracht niet waren geïntegreerd in de wijziging van het GBP, maar dat er niet werd gewezen op enige tekortkoming was in het MER; dat de bijwerking van dit deel van het MER dus geen extra werk met zich meebracht;

Dat, rekening houdend met deze elementen, de tijd die werd besteed aan de realisatie van het MER dus geen criterium kan zijn om de kwaliteit van het MER te beoordelen.

Overwegende dat dezelfde reclamant beklemtoont dat de GOC in haar advies aangaf dat ze graag geraadpleegd had willen worden halverwege het voorontwerp van het gedeeltelijk uitgewerkte MER;

Dat deze raadpleging nooit werd voorgesteld;

Overwegende dat het BWRO niet voorziet dat de GOC moet worden geraadpleegd tijdens de uitwerking van het MER; dat het niet de taak is van de GOC om zich op te stellen als een soort van begeleidingscomité bij de uitwerking van het MER van het GBP. Overwegende dat deze klager vaststelt dat op bepaalde plaatsen in het MER sprake is van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO);

Dat dit tot op vandaag nog niet definitief werd goedgekeurd;

Dat het dus eerder aangewezen is om het te hebben over het ontwerp van het GPDO;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het hier om een tikfout gaat in het MER die de analyse niet vervalst en dus niet belangrijk is.

Overwegende dat Leefmilieu Brussel het volgende advies gaf in haar officiële advies over het ontwerp voor de gedeeltelijke wijziging van het GBP goedgekeurd door de Regering op 29 maart 2012 : "Het MER vestigt de aandacht op het niet-naleven van de doelstelling van voorbeeldigheid qua milieu en het gevaar dat gepaard gaat met een mogelijk verlies aan meer kwalitatieve groenzones. Leefmilieu Brussel betreurt deze situatie en beveelt de Regering aan om een meer ambitieus niveau van voorbeeldigheid voor de site op te nemen.

Leefmilieu Brussel steunt bovendien de aanbevelingen in het MER i.v.m. het groene netwerk en het belang om de verbindingsrol van de site te ontwikkelen binnen het ecologische netwerk aan de andere kant van de Ring.

Verder is het behoud/de garantie van deze oppervlakte aan groenzones één ding, hun inplanting en eventuele versnippering een ander.

Bijgevolg volstaat het om garanties hieromtrent in te plannen, zoals het behoud van de boomgroepen langs de Eeuwfeestlaan." Dat voor Leefmilieu Brussel dit advies van toepassing blijft, het programma blijft hetzelfde in het ontwerp voor de gedeeltelijke wijziging van het GBP dat momenteel ter advies voorligt als in het ontwerp voor de wijziging van het GBP zoals opgestart in 2012;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het MER analyses formuleert op basis van een ontwerpplan;

Dat dit ontwerpplan geen voorstel inhoudt voor de inrichting van bebouwde en niet-bebouwde ruimten;

Dat het MER het risico beoordeelt dat groene ruimten verdwijnen, en geen feitelijke toestand beschrijft;

Dat de voorbeeldigheid voor de site geenszins in het gedrang komt door de wijziging van het GBP;

Dat de verdere ontwikkelingsetappes het voorbeeldige karakter van de site zullen moeten aantonen;

Dat Stad Brussel al heeft geanticipeerd op deze fundamentele ambitie voor de site, door een masterplan te laten opmaken dat zeer strenge voorbeeldigheidscriteria hanteert;

Dat de bomenrijen langs de Eeuwfeestlaan geen impact zullen ondergaan van de voorschriften betreffende de bestemming;

Dat ze moeten worden beschouwd in de plannen van aanleg en in de ontwerpen die zullen worden gerealiseerd in het kader van de uitvoering van het GGB. Overwegende dat een reclamant zich aansluit bij de analyses van het Milieueffectenrapport voor de gedeeltelijke wijziging van het GBP voor het GGB 15 van de Heizel en de becijferde conclusies die eruit voortvloeien;

Overwegende dat de reclamanten meegeven dat op basis van de informatie die ter beschikking gesteld is in het kader van het openbaar onderzoek, het niet mogelijk is om te bepalen wie het MER uitgewerkt heeft en dus om te verifiëren of de auteur ervan over de nodige kwaliteiten beschikte en niet in een belangenconflict vermengd zat;

Overwegende dat, overeenkomstig het BWRO, de Regering formeel de taak heeft om het MER te realiseren;

Dat ze zich uiteraard, indien ze dat wenst, kan laten bijstaan door experts;

Dat zelfs in dat geval het MER formeel het werk blijft en onder de verantwoordelijkheid valt van de Regering;

Dat de kwestie van het belangenconflict dus niet relevant is; dat het enkel relevant is dat de Regering haar wettelijke verplichtingen en de algemene principes heeft gerespecteerd; dat aan al deze verplichtingen werd voldaan. 11.2.Technisch lexicon Overwegende dat het Vlaams Gewest van mening is, dat op pagina 7 van de Nederlandstalige versie van het MER de term voorziening niet uitdrukkelijk genoeg geformuleerd is;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de versies in de beide talen geldig zijn en dat, als de ene onduidelijkheden bevat, de andere versie verduidelijking kan brengen; dat het Vlaams Gewest overigens niet aangeeft in welke zin het gebrek aan duidelijkheid dat het vaststelt een invloed zou hebben op de relevantie van de analyse van het MER; dat ten slotte het begrip `voorzieningen' is opgenomen in het lexicon van het GBP en daar dus voldoende wordt omschreven. 11.3. Links met andere plannen buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 11.3.1. Algemeen Overwegende dat een reclamant vragen heeft bij het behoud van het huidige stadion Dat men van mening is dat het GBP hierover niet duidelijk is : - Wie zal dit stadion onderhouden? - Welke impact zou dit stadion hebben op het verkeer? - Wat zal de interactie zijn met het nieuwe stadion? Overwegende dat de Regering vaststelt dat over de toekomst van het Koning Boudewijnstadion nog niets is beslist;

Dat het behoud en het verdwijnen van het stadion twee geloofwaardige hypothesen zijn en verenigbaar met deze wijziging van het GBP;

Dat in deze context het MER het ontwerp tot herziening van het GBP heeft onderzocht volgens twee scenario's : behoud van het stadion en verdwijnen van het stadion.

Overwegende dat de reclamanten van mening zijn dat het MER niet kijkt of de wijziging van het onderzochte GBP compatibel is met het ontwerp van het nationale stadion dat gepland staat op parking C, evenals met het project van de snelle tram "Brabantnet";

Overwegende dat de GOC opmerkt dat de analyse van het MER betrekking heeft op de verschillende plannen of ontwerpplannen van de Brusselse en Vlaamse overheden;

Dat ze opmerkt dat intussen het statuut van bepaalde ontwerpen is veranderd.

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER rekening heeft gehouden met de informatie die beschikbaar was op het ogenblik van zijn realisatie;

Dat de GOC niet preciseert van welke plannen het statuut zodanig is gewijzigd dat deze wijziging een invloed zou hebben gehad op de analyse van het MER; dat dergelijke situaties zich niet hebben voorgedaan en dat het MER dus gebaseerd is op alle gepaste informatie;

Dat dankzij deze informatie rekening kon worden gehouden met het project voor het nationale stadion;

Dat het MER rekening heeft gehouden met de beschikbare informatie over Brabantnet. 11.3.2 Het Gewestelijk Lucht-Klimaat-Energieplan Overwegende dat Leefmilieu Brussel opmerkt dat het Lucht-Klimaat-Energieplan definitief goedgekeurd werd op 2 juni 2016;

Dat het dus niet langer een ontwerp is, maar wel degelijk een volwaardig plan;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het MER bij zijn analyse rekening heeft gehouden met de inhoud van het LKE-plan. 11.3.3 Het Waterbeheerplan (WBP) Overwegende dat het ontwerp voor het tweede Waterbeheerplan 2016-2021 (met inbegrip van het beheerplan voor de overstromingsrisico's) in een vergevorderd stadium van de goedkeuringsprocedure zit : 2e lezing op 22 oktober 2015 en openbaar onderzoek afgesloten op 31 mei 2016;

Dat Leefmilieu Brussel voorstelt dat dit ook in rekening zou worden genomen in het MER;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat het MER rekening heeft gehouden met het WBP. 11.3.4 Het ontwerp van het Gewestelijk Natuurplan Overwegende dat Leefmilieu Brussel opmerkt dat het Natuurplan finaal werd goedgekeurd op 14 april 2016;

Dat dit dus ook een volwaardig plan is en niet langer een ontwerp;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het MER rekening heeft gehouden met de inhoud van het gewestelijke Natuurplan. 11.4.Relevante doelstellingen op het vlak van milieubescherming Overwegende dat Leefmilieu Brussel vermeldt dat er in het MER geen sprake is van : - het Gewestelijk Programma voor de Kringloopeconomie; - de Good Food-strategie;

Overwegende dat het gewestelijk programma voor de kringloopeconomie en de Good Food-strategie ondanks de territoriale link in het kader van hun uitvoering, niet tot uitdrukking mogen komen in een GBP;

Dat hun territoriale invulling dus moet gebeuren in een BBP;

Dat het MER de links met de andere relevante plannen en programma's moet beoordelen;

Dat de analyse van de gewestelijke programma's voor circulaire economie en Goodfood-strategie daar niet toe behoren als het gaat om de beoordeling van de wijziging van het GBP. 11.5. Voorstelling en analyse dans de varianten voor de beoogde locaties Overwegende dat de reclamanten stellen dat het MER de locatievarianten onderzoekt voor de algemene inplanting van het programma van het GGB nr. 15, op een heel summiere manier;

Dat op basis van verschillende criteria, zeven van de veertig a priori in aanmerking genomen plaatsen specifiek weerhouden werden;

Dat de conclusie is dat de site van de Heizel de meest aangewezen plaats is om het programma van het GGB nr. 15 in haar geheel te plaatsen;

Overwegende dat volgens verschillende reclamanten, waaronder de Economische en Sociale Raad, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de Raad voor het Leefmilieu, het MER niet beantwoordt aan de vereisten van de Raad van State in haar arrest nr. 233.147 van 7 december 2015;

Dat zij benadrukken dat het arrest verwijst naar het document van het DG Milieu van de Europese Commissie met de titel "uitvoering van richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's";

Dat op basis van punt 5.12 van het bovenvermelde document, de beschrijving en de evaluatie van de geselecteerde, redelijke vervangingsoplossingen onderworpen zijn aan dezelfde vereisten als het "plan of programma", het onderzoek moet "op een gelijkaardige manier" verlopen, de vereisten betreffende de omvang en de precisie van de informatie vermeld in het rapport "zijn ook van toepassing op de beoordeling van de vervangingsoplossingen" en "het is primordiaal dat een duidelijke tabel met redelijke vervangingsoplossingen en met de redenen waarom ze niet de beste optie zijn, voorgelegd wordt aan de overheid [...] bevoegd om het plan of programma goed te keuren, evenals aan de geraadpleegde overheden of het publiek". "De planningsoverheid moet een keuze maken uit de verschillende onderzochte vervangingsoplossingen, op basis van de wetenschappelijke analyse die hierover uitgevoerd werd en die vermeld moet worden in het milieueffectenrapport." Dat volgens hen het MER deze vergelijkende analyse niet heeft kunnen doorvoeren met 40 alternatieven op 20 pagina's waarbij de conclusie luidt : "De Heizel lijkt de meest aangewezen site te zijn om het programma dat het Gewest wenst op te vangen";

Dat zij vervolgens ook stellen dat het arrest van de Raad van State niet vraagt dat de zoektocht naar een alternatieve site het volledige programma zou kunnen opvangen dat beoogd wordt door de Regering;

Dat de Economische en Sociale Raad van mening is dat het programma ook op een andere manier zou moeten bekeken worden;

Dat dit eruit zou bestaan om de verschillende functies te kunnen onderscheiden die in het programma opgenomen zijn en om te zien welke sites deze functies kunnen opvangen;

Dat door gedecentraliseerde alternatieven over te slaan, het erop lijkt dat het MER slechts gedeeltelijk reageert op het arrest van de Raad van State;

Dat men hierbij kan vaststellen dat er binnenkort trouwens een winkelcentrum opent ten noorden van Brussel (Docks Bruxsel);

Dat enkel het programma van het « NEO-masterplan » werd bestudeerd;

Dat deze reclamanten vragen dat de Regering het programma opsplitst door het te verdelen over verschillende sites;

Dat het MER daardoor andere alternatieve sites zou kunnen analyseren;

Overwegende dat de GOC de ontwerper heeft gehoord over de gebruikte methodologie die is beschreven in het MER;

Dat ze bedoelt dat bepaalde potentiële sites moesten worden afgewezen omdat ze al het voorwerp uitmaakten van een programma;

Dat ze eraan herinnert dat het criterium beschikbaarheid en grondbeheersing in aanmerking moet worden genomen bij de keuze van varianten;

Dat ze evenwel betreurt dat een programmatie "a priori" werd gekozen.

Dat ze vaststelt dat deze keuze heel wat reacties heeft veroorzaakt die onder het BBP vallen;

Dat ze eveneens betreurt dat geen enkel advies van de GOC betrekking heeft op de inhoud van het ontwerp aangezien noch het ontwerp van "masterplan" noch het ontwerp van BBP aan haar werden voorgelegd;

Dat ze de Regering verzoekt om de vragen om aanvullingen vanwege Leefmilieu Brussel te analyseren.

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat ze, door haar voormelde besluit van 20 januari 2011, heeft besloten om de procedure tot wijziging van het GBP te starten om met name een activiteitenpool te creëren die een aantal grote voorzieningen verenigt die nodig zijn om de internationale uitstraling van Brussel te garanderen;

Dat het MER zich tot taak stelt om dit ontwerp te onderzoeken, d.w.z. het geheel van het programma dat wordt beoogd door de Regering, en dus niet een ander ontwerp;

Dat ingaan op het verzoek van sommigen om een deel- of gedecentraliseerd programma te onderzoeken zou neerkomen op het onderzoeken van een ander ontwerp;

Dat het MER, door de redelijke alternatieven te onderzoeken voor de lokalisatie van het programma in zijn geheel, zich heeft gehouden aan het voormelde arrest van de Raad van State;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het MER op basis van een objectieve methodologie het grondpotentieel heeft geselecteerd waar stadsontwikkeling op schaal van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mogelijk is;

Dat aan de hand van deze oefening 40 sites werden geselecteerd;

Dat deze 40 sites werden getest volgens verschillende discriminerende parameters : voldoende bereikbaarheid (zone A of B zoals gedefinieerd in de GSV), geen onmogelijkheden of grote milieubeperkingen (bescherming Natura 2000, SEVESO-site, groot overstromingsrisico) en een minimale oppervlakte nodig voor de ontwikkeling van het programma;

Dat na afloop van deze test 7 sites voorlopig werden geselecteerd;

Dat de site van het GGB een van deze 7 sites is;

Dat deze sites werden vergeleken op basis van alle milieuparameters;

Dat de site van het GGB dus aan dezelfde analyse werd onderworpen en aan eenzelfde detailniveau als de 40 oorspronkelijke sites en uiteindelijk de 7 geselecteerde sites;

Dat het normaal is dat het MER meer aandacht besteedt aan de beschrijving van de mogelijke effecten van het programma op het weerhouden gebied na analyse van de verschillende locaties; dat het MER zo al meer dan 500 pagina's telt; dat als alle onderzochte alternatieven met dezelfde graad van nauwkeurigheid zouden moeten worden behandeld, het rapport een massa aan informatie zou bevatten die zowel de overheden als het betrokken publiek onmogelijk zouden kunnen verwerken.

Overwegende dat voor Leefmilieu Brussel, de methodiek voor de selectie van de te bekijken varianten in het kader van het MER bestaat uit een lijst van sites die eerst geselecteerd worden op basis van 3 vooraf bepaalde criteria : Dat de geselecteerde sites vervolgens per thema vergeleken worden om na afloop de beste site voor het programma van de Regering naar voren te brengen;

Dat de initiële lijst van 40 mogelijke sites vermeld staat in een tabel, op pagina 41 van het MER, zonder een beschrijving van de sites, noch van hun omgeving;

Dat dit gebrek aan gegevens bij aanvang nadelig is;

Dat de mogelijke sites geëlimineerd werden naargelang de criteria en zonder een onderlinge vergelijking : 1. Volgens de ligging van de site in zone C voor de bereikbaarheid met het openbaar vervoer;2. Volgens de aanwezigheid van een Natura 2000-zone;3. Rekening houdend met de beschikbaarheid van gronden, zonder echter stil te staan bij het feit of ze openbaar of privaat beheerd worden. Dat voor wat het 1ste criterium betreft, een bepaald aantal sites onmiddellijk opzij geschoven kunnen worden op basis van hun moeilijke bereikbaarheid met het openbaar vervoer terwijl de andere geselecteerde sites (Josaphat en NAVO) ook in zone C liggen;

Dat de methodiek voor het eerste criterium dus in vraag gesteld wordt;

Dat voor wat het 2de criterium betreft, het vragen oproept dat de site van de Hippodroom in Bosvoorde bij deze studie opzij geschoven wordt omwille van het natuurbeschermingscriterium, terwijl de hippodroom een recreatie- en evenementencentrum zal worden dat zich uitstrekt in de Natura 2000-zone;

Dat Leefmilieu Brussel die natuurbescherming zeker niet in vraag stelt, integendeel, de aandacht vestigt op de broodnodige samenhang in het geval van de hippodroom;

Dat de geïnformeerde lezer die het MER zal analyseren en zich vervolgens zal buigen over het geval van de hippodroom riskeert om een buitengewoon variabele behandeling te zien van de case;

Dat voor wat het 3e criterium betreft, de beschikbaarheid van de terreinen ook het openbare grondbeheer zou moeten inhouden, wat een belangrijk argument is bij de beslissing;

Dat de 7 overblijvende sites in een tabel vergeleken worden per thema;

Dat bepaalde gegevens ontbreken om te komen tot een gedetailleerde evaluatie, evenals een wetenschappelijke en technische benadering;

Dat bij het lezen van de thematische hoofdstukken van het MER geen bijkomende informatie vermeld wordt over de relevantie van de gegevens in deze tabel.

Dat de conclusie zich voornamelijk richt op de dichtheid van de bestaande gebouwen in de buurt en de vereisten van bepaalde bestaande functies, maar niet stilstaat bij de milieueffecten zoals het waterbeheer en de overstromingsgebieden, de druk van het programma op de bestaande groenzones, de mobiliteitsstromen bij alle vervoerswijzen enz.;

Dat de conclusie bij de keuze niet echt overtuigend lijkt voor de lezer die zich afvraagt of één of twee andere sites niet geselecteerd zouden kunnen worden op grond van de andere thema's;

Dat het risico op nieuwe beroepsprocedures bij de Raad van Staat mogelijk lijkt;

Dat Leefmilieu Brussel in haar advies een aantal aanvullingen en amendementen opgeeft voor de vergelijkende tabel met de zeven sites van pagina 57 tot 63 in het MER;

Dat de lijst met deze elementen niet als exhaustief mag gezien worden;

Dat deze lijst als volgt is : - [Stedelijke structuur - Heizel] - Ten zuiden en westen van de site, het stadsweefsel is dichtbebouwd. Dit wordt niet aangekaart; - [Andere ambities voor het gebied - Weststation] - Deze elementen zijn niet negatief voor het programma voorgesteld op de Heizel, als het niet het toeristische belang van het gebied is; - [Andere ambities voor het gebied - Schaarbeek Vorming] - Ten zuiden van het gebied vinden we huisvesting, sportvoorzieningen terug; belang van het contact met het kanaal; - [Geplande ontwikkelingen in de buurt - Weststation] - Spoorwegknooppunt met GEN, TGV, stedelijk OV enz., - [Erfgoed - Heizel] - « Nabij het geklasseerde Ossegempark" moet groen zijn zoals bij het Moeraske; - [Erfgoed - T&T] - NB : de maritieme loods zal omgetoverd worden tot verschillende duizenden m2 handelsruimte; - [Bouwrijpe oppervlakte - Heizel] - De foto over de situatie ontbreekt voor het GGB15; - [Toegankelijkheid OV - Josaphat & NAVO] - Zone C was het eerste uitsluitingscriterium in de lijst met de sites. Waarom werden deze sites tot op dit punt behouden en de andere niet? - [Beschikbaarheid en grondbeheer] - Bepaalde rode sites zijn eigendom van verschillende openbare partners op verschillende niveaus. Dit geldt ook voor de groene sites. De verschillende behandelingen lijken niet duidelijk te zijn; - [Compatibiliteit van het ontwerp met de nabije functies - Heizel] - Dichte stadswijk in het westen en het zuiden; - [Bestaande projecten of projecten in ontwikkeling - T&T] - Het BBP plant huisvesting, handel en evenementen; - [Bronnen van lawaaihinder] - Alle sites scoren op een of andere manier slecht als op het lawaai aankomt; - [Biologische kwaliteit van het gebied] - De heel beknopte en weinig onderbouwde analyse lijkt niet overtuigend te zijn voor een willekeurige keuze; - [Huidige ondoorlaatbaarheid] - De ondoorlaatbaarheid van de bodem kan in geen geval een troef zijn, vooral bij het beheer van het regenwater en het afvloeiende water;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat de methodologie die werd gebruikt door het MER toelaat om het Brusselse grondpotentieel te selecteren waar het programma van de Regering kan worden uitgevoerd;

Dat deze methodologie werd opgesteld om sites te kunnen selecteren waarop de ontwikkeling van het programma van de Regering geloofwaardig is;

Dat deze geloofwaardigheid hoofdzakelijk afhangt van de criteria die worden gekozen door het MER;

Dat ook andere criteria in aanmerking kunnen worden genomen;

Dat het criterium bereikbaarheid werd onderzocht in de geplande toestand van alle in aanmerking genomen sites;

Dat in de geplande toestand, gezien de ontwikkeling van het openbaar vervoer, de NAVO-site en de Josaphat-site niet meer in zone C zullen liggen;

Dat de methodologische fout die Leefmilieu Brussel aanwijst in dit verband dus onbestaande is.

Dat de site van de hippodroom van Bosvoorde bestemd is voor een actief recreatiepark met hoofdzakelijk buitenactiviteiten;

Dat de site van de hippodroom bestemd is voor het onthaal van de Brusselse gezinnen;

Dat de site bestemd is voor openluchtactiviteiten die gericht zijn op sport, opvoeding, cultuur en natuur;

Dat het MER ze opzij schuift, daar het oordeelt dat het in casu vooropgestelde programma (woningen, winkels, ...) niet verenigbaar is met een Natura 2000-gebied;

Dat de vergelijkende analyse van de lokalisatievarianten geen volledige effectenbeoordeling van het ontwerp van programma oplegt voor elke variant, noch een volledige analyse volgens meerdere criteria;

Dat het MER de beslissingnemer toelaat om zich uit te spreken over de relevantie van de keuze van de Heizelsite, rekening houden met de lokalisatievarianten. 11.6. Bevolking en socio-economische aspecten Overwegende dat een reclamant van mening is dat het MER de kwestie niet aankaart of er behoefte is aan winkels, maar zich beperkt tot het spreken over de handelsstructuur;

Dat hij ook van mening is dat het MER onvolledig is door in de berekeningen geen rekening te houden met de grote winkels langs de grote invalswegen (A12, Bergensesteenweg enz.);

Dat deze grote winkels toch een aanzienlijke oppervlakte vertegenwoordigen in België;

Dat dit soort handel heel sterk vertegenwoordigd is rond Brussel;

Overwegende dat de Regering vaststelt dat het MER het huidige handelsaanbod heeft onderzocht;

Dat uit de analyse blijkt dat Brussel te weinig winkelcentra heeft in vergelijking met andere Europese hoofdsteden en andere Belgische steden;

Dat uit de analyse blijkt dat het programma dat de Regering voorstelt, en met name het commerciële luik ervan, beantwoordt aan een geïdentificeerde vraag;

Dat het niet de taak is van het MER om de sociaaleconomische test van het ontwerpplan uit te voeren, maar wel om de milieueffecten ervan te beoordelen. 11.7. MOBILITEIT 11.7.1. Algemeen Overwegende dat bij de beschrijving van de initiële toestand van het milieu, het MER van pagina's 188 tot 241 nogal volledige informatie geeft;

Dat Leefmilieu Brussel wijst op de onduidelijkheden van bepaalde kaarten voor wat de situering van de P+R betreft;

Dat men ook wijst op onvolledige legendes;

Dat het stelt dat de analyse rond de bereikbaarheid van de site tijdens grote evenementen aangevuld moet worden;

Dat Leefmilieu Brussel vraagt om de analyse aan te vangen rond het gelijktijdig plaatsvinden van grote evenementen (concerten in Paleis 12 en voetbalwedstrijden);

Overwegende dat de Regering benadrukt dat het MER de impact van het ontwerpplan op de bestaande en de geplande toestand heeft onderzocht;

Dat de impact het grootst is in de namiddag (17-18 uur op weekdagen en 16-17 uur op zaterdag);

Dat de interactie met de concerten in Paleis 12 en de voetbalmatchen zich 's avonds zal voordoen;

Dat aangezien het MER dus de impact van het ontwerpplan heeft bestudeerd op het moment dat die het grootst is, het niet nodig was om daarnaast ook configuraties te analyseren met een kleinere impact.

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vaststellen dat, in de Franse versie van het MER op pagina's 410, 420 en 422, bepaalde schema's ontbreken betreffende de verzadiging van het wegennet, betreffende de gecumuleerde impact van het ontwerp en van het toekomstige EuroStadion op parking C. Overwegende dat de versie van het MER die is voorgelegd aan het openbaar onderzoek en beschikbaar is op de website van het Gewest volledig is.

Overwegende dat een reclamant aankaart dat het MER, op pagina 414, vermeldt : « We kennen het verzadigingspercentage van de lijnen momenteel niet, maar de ligging van de Heizel op het einde van de lijn is een positief punt voor de capaciteit, want vandaag de dag biedt het net, behalve bij grote evenementen die de lijnen bevolken, een reële capaciteit en nieuwe lijnen zullen deze bestaande capaciteitsreserve nog versterken";

Dat hij van mening is dat deze schatting nogal wankel is om het grote programma van het GGB te rechtvaardigen;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat de ramingen in het MER gebaseerd zijn op de informatie die werd verstrekt door de MIVB;

Dat de vaststelling dat er grote capaciteitsreserves bestaan geenszins betwijfeld wordt, niet meer dan het feit dat er momenteel projecten worden uitgevoerd om de bediening van de Heizelvlakte door het openbaar vervoer te versterken;

Dat het dus niet gaat om schattingen, maar om concrete elementen. 11.7.2. Schatting van de verplaatsingsvragen van het project en de alternatieven Overwegende dat Leefmilieu Brussel meerdere punten van kritiek formuleert betreffende de modale aandelen voor de verschillende functies op de site;

Dat voor wat de functies betreft die aanleiding geven tot verplaatsingen van werknemers, de voorgestelde modale aandelen niet coherent zijn met de aandelen vermeld in het kader van de verplichting van de bedrijfsvervoerplannen in het BHG;

Dat bijvoorbeeld het aandeel aan carpooling overgewaardeerd is in alle hypotheses van het studiebureau. In 2011 bedroeg het gemiddelde aandeel aan carpooling voor het Gewest 1,6%;

Dat voor de huisvesting, de hypotheses van de modale aandelen geëvalueerd moesten worden in functie van de dag van de week in kwestie;

Dat men inderdaad kan veronderstellen dat er verschillen zijn tussen de manier van verplaatsen op vrijdag en op zaterdag;

Dat bovendien de sterke mix aan de functies in het gebied zou moeten leiden tot korte verplaatsingen die vooral gebruik maken van actieve manieren;

Dat bij de scholen, de hypotheses van de modale aandelen opgesteld zouden moeten worden op basis van de gegevens verzameld door Brussel Mobiliteit in het kader van de schoolvervoerplannen;

Dat bij de winkels de hypotheses van de modale aandelen voorgesteld in de studie vergeleken zouden moeten worden met de effectenstudies die reeds uitgevoerd werden voor het BHG voor de grote winkelcentra;

Dat wat de modale aandelen betreft alle hypotheses kunnen worden geverifieerd in het licht van de bestaande gegevens in het BHG op het vlak van mobiliteit, met name de bedrijfsvervoerplannen, de schoolvervoerplannen, de effectenstudies enz.;

Dat de logistieke aspecten van het project geen voorwerp zijn van een hypothese;

Dat de voorgestelde tabellen voor de analyse van de transportvraag nochtans de dagelijkse stroom aan vrachtwagens evalueren;

Dat de situatie verduidelijkt kan worden, temeer daar deze vrachtwagenstromen niet overeen lijken te komen met de behoeften van de functies.

Dat bij wijze van voorbeeld bij de woonfunctie, men 75 verplaatsingen van vrachtwagens per dag telt;

Dat dit niet compatibel lijkt te zijn met deze functie;

Overwegende dat de Regering benadrukt dat het MER zijn analyse baseert op hypothesen;

Dat het onmogelijk anders kan aangezien het de modellering betreft van een toekomstige toestand;

Dat de hypotheses die voor de analyse werden weerhouden gebaseerd zijn op de recentste gegevens en met name op de enquête van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer over het woon-werkverkeer, de MOBEL-enquête, het jaarverslag van het Observatorium voor Toerisme in Brussel;

Dat de realisatie van het ontwerp wordt beschouwd tegen horizon 2022, als het vervoersaanbod meer ontwikkeld zal zijn; dat de gedragingen inzake mobiliteit zullen evolueren;

Dat het bijgevolg methodologisch discussieerbaar is om zich te baseren op de resultaten van de bedrijfsvervoersplannen, die enkel rekening houden met een bestaande of voorbije toestand;

Dat bovendien de bedrijfsvervoerplannen niet representatief zijn voor de mobiliteit die wordt verwacht, aangezien ze enkel betrekking hebben op bedrijven en instanties met meer dan 100 werknemers. 11.8. Analyse van de merkbare effecten van het ontwerp ten opzichte van de bestaande situatie Overwegende dat Leefmilieu Brussel van mening is dat volledigheidshalve een analyse zou moeten uitgevoerd worden van de merkbare effecten van het ontwerp ten opzichte van de bestaande situatie in de beperkte en bredere perimeter op een dag dat er een evenement is in het Tentoonstellingspaleis en/of Paleis 12 en/of het Koning Boudewijnstadion;

Overwegende dat de Regering, gezien de antwoordelementen in met name punt 11.7.1, van mening is dat het MER de nodige informatie bevat voor de goede voorlichting van de beslissingnemer. 11.9. Maatregelen en aanbevelingen : maatregelen die uitgewerkt moeten worden om de merkbare effecten bij de uitwerking van het plan te vermijden, verminderen of compenseren Overwegende dat een aantal reclamanten, in de mate dat het MER beklemtoont dat men zich kan verwachten aan parkeerproblemen bij grote evenementen die tegelijkertijd plaatsvinden op de Heizelvlakte (Paleis 12, Brussels Expo en voetbalstadion), wenselijk is dat het MER aanbevelingen hieromtrent formuleert;

Dat er mobiliteitsaanbevelingen zouden moeten geformuleerd worden specifiek voor elke functie die men op de site verwacht (huisvesting, handel enz.);

Overwegende dat de Regering benadrukt dat het MER vaststelt dat de parkeerplaatsen zullen verzadigd zijn als een grote beurs en een voetbalmatch gelijktijdig plaatsvinden;

Dat het MER preciseert dat dit 2 keer per jaar zal gebeuren;

Dat het MER aanbeveelt om het gezamenlijke gebruik van het parkeeraanbod te onderzoeken op schaal van de Heizelvlakte;

Dat het in het stadium van de wijziging van het GBP niet opportuun is om bijzondere aanbevelingen te doen voor elke functie;

Dat deze bijzondere aanbevelingen betrekking hebben op bijzondere projecten die niet zijn bepaald in het ontwerp tot wijziging van het GBP. Overwegende dat het volgens Leefmilieu Brussel relevant en nuttig zou zijn geweest om rekening te houden in het MER met de uitdagingen en effecten op het vlak van de resources en het afval, en meer bepaald met de socio-economische en milieu-impact in de optiek van een circulaire economie;

Dat er in dit opzicht varianten hadden moeten bekeken worden rekening houdend met de afbraak of het behoud van alle bestaande gebouwen of een deel ervan, zoals het stadion, alsook met de aanpasbaarheid van de nieuwe geplande gebouwen die nodig zijn bij de uitwerking van het programma van het GGB;

Dat de aanbevelingen van het MER preciezer zouden moeten zijn betreffende de aanpasbaarheid van de gebouwen, maar ook het belang en de voordelen van het programma van het GGB ten opzichte van de ambities en de acties van het Gewestelijke Programma voor de Circulaire Economie;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het hier gaat om de gedeeltelijke wijziging van het GBP die de bestemming regelt;

Dat in dit kader de vragen betreffende de circulaire economie in dit stadium niet kunnen worden opgelost;

Dat zodra het GGB vaststaat, de ambities en acties van het Gewestelijk Programma voor Circulaire Economie zullen kunnen worden beschouwd, hoofdzakelijk in het kader van het toekomstige BBP, de eventuele stedenbouwkundige verordeningen en/of de vergunningsaanvragen die zullen worden ingediend voor concrete projecten in het gebied.

Op voorstel van de Minister-President, bevoegd voor Ruimtelijke Ordening;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Voorschrift 18 van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd, wordt als volgt gewijzigd : 1° Tussen het vierde en het vijfde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd dat luidt als volgt : « In afwijking van het derde lid mogen zo lang de aanleg van het gebied van gewestelijk belang nr.15 niet gebeurd is overeenkomstig het tweede lid, de handelingen en werken die beantwoorden aan het programma dat hierop van toepassing is, toegestaan worden als deze eerst zijn onderworpen aan bijzondere regelen van openbaarmaking. »" 2° Tussen het vroegere vijfde en zesde lid, die nu het zesde en zevende lid worden, wordt een nieuw lid 6 ingevoegd dat als volgt luidt : "Het gebied van gewestelijk belang 15 definieert in zijn programma een saldo van toelaatbare kantooroppervlakte dat de kantoren omvat die bestaan op de dag van de inwerkingtreding van de gedeeltelijke wijziging van het plan dat op 2 mei 2013 werd goedgekeurd."

Art. 2.Er wordt een nieuw programma van GGB toegevoegd, met het nummer 15, dat als volgt is opgesteld : "GGB nr. 15 - HEIZEL Dit gebied is bestemd voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, handelszaken, woningen, hotelinrichtingen en groene ruimten.

Het kan ook worden bestemd voor kantoren die de gebruikelijke aanvulling vormen van de hoofdfuncties van de zone.

De vloeroppervlakte bestemd voor kantoren, met inbegrip van de kantoren die bestaan op het moment van de inwerkingtreding van de gedeeltelijke wijziging van het plan die werd goedgekeurd op 2 mei 2013, wordt beperkt tot een totaal van 20.000 m2.

De oppervlakte die wordt bestemd voor groene ruimten mag niet lager zijn dan 7 ha.

De vloeroppervlakte die is toegewezen aan de woningen bedraagt minimaal 75.000 m2.

De stedelijke vormgeving van het geheel beoogt : - de herinrichting van een gemengde wijk; - de verbetering van de toegankelijkheid van de site voor voetgangers en fietsers en in het bijzonder de versterking van de voetgangersverbindingen van de Heizelvlakte naar het oosten, dankzij een gepaste inrichting van de bestaande en aan te leggen verbindingen.

Er moeten ruimten gereserveerd worden voor het openbaar vervoer, met inbegrip van een opslaginfrastructuur."

Art. 3.Kaart 3 - Bodembestemming - van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd, wordt gedeeltelijk gewijzigd volgens het bijgevoegde kaartuittreksel.

Art. 4.De regels voor de opvolging van dit besluit worden vastgesteld in het besluit van 20 april 2017 tot aanduiding van de ambtenaren belast met het verslag over de follow-up van de aanzienlijke effecten van de inwerkingtreding van het gewestelijk bestemmingsplan op het milieu.

Art. 5.De Minister-President is belast met de uitvoering van deze beslissing.

Brussel, 6 juli 2017.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaan-gelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld .

^