gepubliceerd op 07 juli 2014
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve betreffende de overlegcommissies van 29 juni 1992
8 MEI 2014. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve betreffende de overlegcommissies van 29 juni 1992
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op het Brussels Wetboek van ruimtelijke ordening, artikel 9, vierde lid, gewijzigd bij ordonnantie tot vaststelling van een kader inzake mobiliteitsplanning en tot wijziging van sommige bepalingen die een impact hebben op het vlak van mobiliteit van 26 juli 2013;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve betreffende de overlegcommissies van 29 juni 1992;
Gelet op advies 55.925/4 van de Raad van State, gegeven op 29 april 2014, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 10 januari 2014;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 8 mei 2014;
Op voorstel van de Minister-president belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, en de Minister belast met Mobiliteit en Openbare Werken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve betreffende de overlegcommissies van 29 juni 1992, zoals vervangen bij het besluit van 19 maart 2009, wordt vervangen als volgt : "Elke door artikel 9 van het BWRO bedoelde overlegcommissie is samengesteld uit negen leden waarvan : - drie leden die aangeduid worden door het college van burgemeester en schepenen; - één lid dat wordt aangeduid door de raad van bestuur van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de vertegenwoordiger van het Brussels Instituut voor Milieubeheer; - vier vaste leden ter vertegenwoordiging van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarvan : 1° de directeur-generaal van het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting;2° de directeur van de Directie stedenbouw van het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting;3° de directeur-generaal van het Bestuur Uitrusting en vervoer van het Ministerie;4° de directeur van de Directie monumenten en landschappen van het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting van het Ministerie. Er kunnen plaatsvervangende leden worden aangesteld door de vaste leden.
Indien het bekleden van de functies van de voormelde directeurs ertoe leidt dat de taalpariteit niet gerespecteerd wordt, dient deze te worden hersteld door de aanstelling van plaatsvervangende leden."
Art. 2.Artikel 3 van het zelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 2009, wordt vervangen als volgt : Conform artikel 9, vierde lid, 7° van het BWRO wordt aan artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve betreffende de overlegcommissies van 29 juni 1992 volgende derde alinea toegevoegd : Als uitzondering op de eerste alinea wordt de overlegcommissie voorgezeten door een van de leden vertegenwoordigers van de Gewestelijke Directie Stedenbouw wanneer de aanvraag betrekking heeft op een project van gewestelijk belang inzake mobiliteit zoals gedefinieerd in artikel 9, alinea 4, 7° van het BWRO.
Art. 3.§ 1 Artikel 8 van hetzelfde besluit, zoals vervangen bij het besluit van 19 maart 2009, wordt vervangen als volgt :
Art. 4.§ 1 De vergaderingen van de overlegcommissie zijn openbaar.
Echter, de beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren.
De commissie neemt bij meerderheid van de aanwezige leden een gunstig gemotiveerd advies, een gunstig advies onder voorwaarden, een ongunstig advies aan of een uitstel van advies tot de daaropvolgende zitting.
De leden van de minderheid kunnen eisen dat bij het advies een nota wordt gevoegd ter rechtvaardiging van hun standpunt. § 2 Wanneer de commissie eerder een uitstel van advies heeft gestemd, kan het lid dat deelgenomen heeft aan deze stemming vervangen worden door een andere vertegenwoordiger van dezelfde instantie. § 3 Wanneer een stedenbouwkundige vergunning, een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundig attest wordt aangevraagd door een instelling die vertegenwoordigd is in de commissie, nemen de leden die ze vertegenwoordigen niet deel aan de beraadslaging en aan de stemming. § 4. Wanneer een aanvraag tot stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning of stedenbouwkundig attest betrekking heeft op het grondgebied van verschillende gemeenten en wanneer een gemeenschappelijke overlegcommissie wordt georganiseerd, of wanneer een aanvraag onderworpen is aan een voorafgaande effectenbeoordeling en wanneer de overlegcommissie uitgebreid wordt met andere gemeenten in toepassing van artikelen 141, § 2 en 147, § 2 van het BWRO, kan elke betrokken gemeente vertegenwoordigd worden, conform artikel 2, door maximum 3 stemgerechtigde leden, welke elk over stemrecht beschikken. De andere leden van de commissie, welke geen gemeente vertegenwoordigen, beschikken elk over evenveel stemrecht als er betrokken gemeenten zijn.
Art. 5.Artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 2009, wordt vervangen als volgt :
Art. 6.De openbare zittingen van de overlegcommissie moeten minstens uit de volgende stappen bestaan : 1° Volgens de keuze van de aanvrager, stelt deze, zijn architect, zijn raadgever of de vergunningverlenende overheid het project voor.2° De vergunningverlenende overheid zet de redenen voor onderzoek en de adviezen gegeven over het project uiteen.3° De bij het project betrokken buurtbewoners of verenigingen formuleren hun opmerkingen of klachten.4° De leden, alsook de vergunningverlenende overheid, leggen hun opmerkingen over het project voor aan de aanvrager.5° De aanvrager heeft een recht op antwoord op de adviezen en opmerkingen die geformuleerd worden door de leden, mede door de vergunningverlenende overheid. De commissie kan een huishoudelijk reglement opstellen volgens de in § 1 voorziene regels, en het desgevallend invullen.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2014.
Art. 8.De Minister bevoegd voor Mobiliteit, de Minister bevoegd voor Ruimtelijke ordening, en de Minister belast met Plaatselijke Besturen, is ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 mei 2014.
Voor de Regering : De Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, Mevr. B. GROUWELS