Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 08 juli 2010
gepubliceerd op 20 juli 2010

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2010031350
pub.
20/07/2010
prom.
08/07/2010
ELI
eli/besluit/2010/07/08/2010031350/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JULI 2010. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, inzonderheid op artikels 33, § 3, 41, § 3 en 62, § 4;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu, gegeven op 14 oktober 2009;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad, gegeven op 22 oktober 2009;

Gelet op advies nr 48.241/3.van de Raad van State, gegeven op 1 juni 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op Raad van State;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.De type-inhoud van het risicobeheersvoorstel in de zin van artikel 33 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 1 bij dit besluit.

Art. 2.De type-inhoud van het saneringsvoorstel in de zin van artikel 41 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 2 bij dit besluit.

Art. 3.De type-inhoud van het beperkt saneringsvoorstel in de zin van artikel 62 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 3 bij dit besluit.

Art. 4.De type-inhoud van de eerste pagina van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel worden vastgelegd overeenkomstig bijlage 4 bij dit besluit.

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010.

Art. 6.De Minister voor Leefmilieu wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 juli 2010.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 1 Type-inhoud van het risicobeheersvoorstel Algemene bepalingen en doelstelling Het risicobeheersvoorstel bepaalt het type en de uitvoeringswijze van de risicobeheersmaatregelen die moeten worden genomen om de via een risico-onderzoek geïdentificeerde risico's aanvaardbaar te maken voor de volksgezondheid en het milieu.

Het risicobeheersvoorstel beschrijft de gekozen risicobeheersmaatregelen, na ze te hebben vergeleken met andere denkbare risicobeheersmaatregelen wat betreft doeltreffendheid, kostprijs, milieueffecten en uitvoeringstermijn. Op basis van dezelfde criteria vergelijkt het risicobeheersvoorstel op beknopte wijze de weerhouden risicobeheersmaatregelen met saneringswerken volgens een aan de situatie op het terrein aangepaste techniek. Het risicobeheersvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om na de uitvoering van de weerhouden risicobeheersmaatregelen de geboekte resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten, evenals de termijn waarbinnen deze maatregelen uitgevoerd moeten worden. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van het risicobeheer en het gebruik van het terrein. Het risicobeheersvoorstel bepaalt in voorkomend geval eveneens welke veiligheids- of follow-upmaatregelen die genomen moeten worden.

De risicobeheersmaatregelen kunnen bestaan in een verwijdering van de verontreinigende stoffen tot aan de risicowaarden, in een verwijdering van de blootstellingsroutes of in gebruiksbeperkingen. Een combinatie van de drie types van maatregelen is mogelijk, afhankelijk van de situatie op het terrein en het type risico (huidig of toekomstig).

Niettemin kunnen gebruiksbeperkingen alleen voorgesteld worden voor de twee volgende gevallen : - het beheer van risico's die uitsluitend naar voren komen in het standaard gebruik én niet in het huidige concrete gebruik en het geplande concrete gebruik; - Uitzonderlijke situaties waarbij het beheer van de actuele risico's door middel van andere soorten maatregelen buitensporige kosten met zich mee zou brengen (bv. verbod om nog verder groenten te telen, verstrenging van een feitelijk bestaande beperking, zoals omheiningen die een terrein ontoegankelijk maken).

Als er op hetzelfde perceel een sanering uitgevoerd moet worden, kunnen het risicobeheersvoorstel en het saneringsvoorstel tegelijkertijd overgemaakt worden aan het Instituut.

Structuur van het risicobeheersvoorstel Het risicobeheersvoorstel wordt opgemaakt onder vorm van een rapport met 3 afdelingen, onderverdeeld in minimaal 16 hoofdstukken, en bijlagen. Indien de bodemverontreinigingsdeskundige het nuttig acht om één of meerdere hoofdstukken/bijlagen toe te voegen, mag hij dit doen zonder evenwel de nummering van de hierna vermelde hoofdstukken te veranderen. Indien bepaalde bijlagen niet vereist zijn, dienen de bijlagen die wél vereist zijn de nummering van dit besluit te behouden. Voor ieder hoofdstuk, onderhoofdstuk of punt van het rapport dat de deskundige niet relevant acht voor het specifieke voorstel, dient de deskundige de vermelding « n.v.t. » aan te geven, alsook de reden waarom dit niet relevant geacht wordt indien deze reden niet evident is.

Het risicobeheersvoorstel wordt in 3 originele exemplaren aan het Instituut bezorgd door ofwel de houder van de verplichting tot uitvoering van een risicobeheersvoorstel, ofwel, bij gebrek hieraan, door de opdrachtgever van het voorstel, als het niet om de houder van de verplichting gaat, ofwel door de bodemverontreinigingsdeskundige zelf, indien hij hiervoor naar behoren gemandateerd werd door zijn klant. Het moet ondertekend en gedateerd zijn door degene die met de uitvoering van het onderzoek belast werd en door de directeur van het in bodemverontreiniging gespecialiseerde bureau (of diens vertegenwoordiger).

Het rapport moet duidelijk de titel risicobeheersvoorstel' dragen.

De informatie die de eerste pagina van het risicobeheersvoorstel dient te vermelden, wordt in bijlage 4 van dit besluit aangegeven.

De handtekeningen mogen zich op deze pagina bevinden of op het einde van het risicobeheersvoorstel. Afdeling I. - Herhaling van eerdere onderzoeken

HOOFDSTUK 1. - Administratieve gegevens Dit hoofdstuk bevat ten minste de volgende informatie : - De identiteit, de gegevens en de taal van de opdrachtgever van het risicobeheersvoorstel; - De identiteit, de gegevens en de taal van de houder van de verplichtingen tot risicobeheer; - De identificatiegegevens van het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen; - Voor elk door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel : de identiteit en de gegevens van de houders van zakelijke rechten (huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn) en exploitanten (voormalige, huidige en toekomstige); als de houders van zakelijke rechten daarbij zouden verschillen van de houders die op de kadastrale legger én in voorgaande rapporten vermeld worden, zal een ander eigendomsbewijs als bijlage 1 bijgevoegd moeten worden (bv. kopie van de eigendomstitel); - Voor elk door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel : zijn bestemming op het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); - De beschrijving van het huidige en toekomstige gebruik van het door het voorstel betroffen perceel of de door het voorstel betroffen percelen, rekening houdend met zijn bestemming of hun bestemmingen volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein, of, bij ontstentenis daarvan, zoals af te leiden valt uit het huidige geoorloofde feitelijke gebruik en de bestemmingen die toegestaan zijn volgens de bodembestemmingsplannen. HOOFDSTUK 2. - Geologische en hydrogeologische gegevens Het risicobeheersvoorstel moet een samenvatting van de verschillende lithostratigrafische eenheden bevatten, die zich ter hoogte van het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen situeren en dat in de vorm van een synthesetabel waarin de diepten (bv. 0-10 m), de stratigrafische naam (bv. quartair), de lithologische aard (bv. leemachtig zand, homogeen/heterogeen) en de hydrogeologische eigenschappen (bv. doorlatend, weinig doorlatend, erg weinig doorlatend, enz.) vermeld worden.

Aan deze gegevens moet de volgende informatie worden toegevoegd : - De aanwezigheid van aanvulmateriaal (aard, dikte, datum of raming van de datum); - De diepte van het grondwater (vastgestelde diepte en informatie over de andere waterhoudende lagen); - De veronderstelde stromingsrichting van het grondwater; - De aanwezigheid van statische grondwaterlagen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen op het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen of in een straal van 500 meter rond het door het voorstel betroffen perceel of de door het voorstel betroffen percelen; - De aanwezigheid van eventuele drinkwaterwinningen en grondwaterbeschermingszones in een straal van 2 kilometer rond het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen. HOOFDSTUK 3. - Toegankelijkheid van het perceel of de percelen Het risicobeheersvoorstel moet een gedetailleerde beschrijving omvatten van de elementen die de uitvoering van het risicobeheersprocedé zouden kunnen belemmeren, met name : - Beperkte toegankelijkheid voor een uitgraving in functie van de stabiliteit van de omliggende infrastructuur (gebouwen, ondergrondse leidingen, enz.); - Beperkte toegankelijkheid voor een in situ of on site techniek; - Bestaande commerciële exploitatie; - Andere. HOOFDSTUK 4. - Herhaling van de verontreinigende stoffen Dit hoofdstuk moet ten minste de volgende elementen vermelden : - Bronnen en aard van de verontreinigende stoffen; - Geïdentificeerde types van verontreiniging en vereiste behandeling (sanering of risicobeheer); - Aanwezigheid van een drijf- en zinklaag; - Figuren met de vermoedelijke contouren van de verontreiniging, alsook de meest ongunstige contouren (worst case') voor de bodem en het grondwater (bij te voegen als bijlage 2 aan het risicobeheersvoorstel); - Eventueel verticale dwarsdoorsneden; - Raming van het volume en het gewicht voor elke fase (product in vrije fase, bodem, grondwater) per verontreinigende stof of representatieve groep van verontreinigende stoffen. HOOFDSTUK 5. - Doelstellingen van het risicobeheer Dit hoofdstuk moet het type van de risico's toelichten, die beheerd moeten worden om ze aanvaardbaar te maken voor de volksgezondheid en het milieu, waarbij een onderscheid gemaakt dient te worden tussen de huidige risico's (huidige concrete gebruik van het terrein) en de toekomstige risico's (rekening houdend met de bestemming van het terrein, zoals voorzien in de geldende stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen of zoals af te leiden valt uit het huidige gebruik en de planologische bestemming, namelijk standaard gebruik of geplande concrete gebruik).

Voor ieder te beheersen risico dient er een beschrijving gegeven te worden van het doel van de beheersmaatregelen, namelijk verwijdering van de verontreiniging tot aan de risicowaarde, verwijdering van de blootstellingsroute of beperking van het gebruik, rekening houdende met de opmerkingen vermeld in « Algemene bepalingen en doelstelling ».

Zonder hiermee afbreuk te willen doen aan de andere wettelijke bepalingen ter zake, moet dit hoofdstuk eveneens lozingsnormen vermelden indien het risicobeheersvoorstel lozingen van vloeistoffen en/of gasvormige stoffen voorziet. Voor de lozing van water in de riolering of in oppervlaktewater moet er rekening gehouden worden met de saneringsnormen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en saneringsnormen (Belgisch Staatsblad van 08/01/2010).

Ten slotte moet ook de dringendheid van het risicobeheer en de eventueel op het terrein geldende veiligheidsmaatregelen, zoals deze in het risico-onderzoek herhaald worden. Afdeling II. - Algemene beoordeling van de risicobeheertechnieken en

-varianten NB : Een variant kan een combinatie van verschillende technieken zijn (bv. uitgraving + pump & treat'), net zoals meerdere varianten ook op eenzelfde techniek gebaseerd kunnen zijn (bv. uitgravingen op verschillende diepten). In voorkomend geval moet de behandeling van elke verontreinigingsvlek bovendien afzonderlijk onderzocht worden. HOOFDSTUK 6. - Algemene voorstelling van de overweegbare technieken Dit hoofdstuk stelt de volgende elementen voor : - De op de markt bestaande risicobeheerstechnieken die in eerste instantie voor de te beheren verontreiniging overwogen kunnen worden en degene die verworpen kunnen worden; - De hierboven weerhouden technieken, de algemene en de, voor de betroffen percelen, specifieke voor- en nadelen; - De risicobeheerstechnieken, waaronder voormelde technieken, waarvan de toepassing : iv) Onmiddellijk uitgesloten kan worden op basis van technische beperkingen (die inherent zijn aan de techniek ten opzichte van de verontreinigende stof, ten opzichte van de plaatselijke hydrogeologie, een toegang- of plaatsbeperking, enz.); v) Beperkt is of uitsluitend overwogen kan worden in combinatie met één of meerdere andere technieken; vi) Voor een grondige evaluatie weerhouden kan worden. HOOFDSTUK 7. - Onderzoek van de relevante varianten A) Vergelijking van drie relevante varianten De bodemverontreinigingsdeskundige beschrijft ten minste drie relevante varianten om het risicobeheer te garanderen en stelt de voor- en nadelen van elke variant voor met betrekking tot de toepassing ervan op het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen.

Voormelde vergelijking heeft meer bepaald betrekking op de volgende aspecten : - De aan de verwachte resultaten gekoppelde kosten (detailinformatie toe te voegen als bijlage 3 bij het risicobeheersvoorstel); - Doeltreffendheid met betrekking tot het bereiken van de beoogde doelstellingen (zie hoofdstuk 5 en verderop : pilootstudie'); - Uitvoeringstermijn (met aparte vermelding van de follow-upmaatregelen); - Milieueffecten (zie ook hoofdstuk 12 en hoofdstuk 13).

Deze vergelijking moet bovendien rekening houden met een eventuele toekomstige wijziging van gebruik van het perceel/de percelen in het kader van een geldend stedenbouwkundig attest, een geldende stedenbouwkundige vergunning of een geldende verkavelingsvergunning.

Ten minste één variant moet op de verwijdering van humane blootstellingroutes én het verwijderen van het verspreidingsrisico door isolatie gebaseerd zijn en ten minste één variant moet op een vermindering van de vuilvracht tot aan de risicowaarden gebaseerd zijn.

Eventueel moeten in de varianten ook nog gebruikbeperkingen opgenomen worden voor de uitzonderlijke situaties en toekomstige risico's.

B) Selectie van een voorkeursvariant Op basis van voormeld uitgevoerd vergelijkend onderzoek stelt de bodemverontreinigingsdeskundige een voorkeursvariant voor en motiveert hij zijn keuze.

De voorkeursvariant moet, ter informatie, op beknopte wijze vergeleken worden met een eventuele sanering van de verontreiniging (tot aan de saneringsnormen) volgens een techniek die aangepast is aan de situatie van het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen. Daarbij moeten de doeltreffendheid, de kostprijs, de milieueffecten en de uitvoeringstermijn vergeleken worden. Alhoewel de sanering van de verontreiniging (tot aan de saneringsnormen) waarschijnlijk kostelijker is, kan deze vrijwillig gekozen worden door de houder van de verplichtingen (bewijs te leveren in voorkomend geval), ten einde toe te laten dat het terrein in de inventaris ingeschreven wordt in categorie 1 of 2 en het terrein bijgevolg geherwaardeerd wordt door meer toekomstige bodemgebruiken mogelijk te maken.

C) Definitie, noodzaak en inhoud van een pilootstudie Definitie van een pilootstudie Een pilootstudie is een verzameling van analyses en/of veldtests die uitgevoerd wordt op een deel van het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen en waarmee het mogelijk moet zijn om : - Zich te vergewissen van de haalbaarheid van de voorziene in situ of on site behandeling, vooraleer de behandeling op de volledig te behandelen zone wordt toegepast, en dat met het oog op een beperking van de kosten en de tijd die men zou verliezen, mocht de techniek niet doeltreffend blijken; - De inrichting correct te dimensioneren en de nodige middelen te voorzien om deze te controleren.

Noodzaak van een pilootstudie In het geval van een voorkeursvariant met een in situ behandeling (pump&treat, (bio)venting/slurping, dual-phase, bioremediatie, injectie van nutriënten, oxidatie, thermische desorptie, enz.) of on site behandeling (landfarming, plaatselijke thermische of fysisch-chemische behandeling van de uitgegraven grond,...) moet een pilootstudie uitgevoerd worden, waarvan de resultaten geanalyseerd moeten worden in het ontwikkelingstadium van het risicobeheersvoorstel.

Mocht het technisch onmogelijk (bv. aanwezigheid van een drijflaag, ) of financieel onredelijk (erg kleine vlek, ) blijken om voorafgaandelijk aan de realisatie van het risicobeheersvoorstel een pilootstudie uit te voeren of mocht de techniek haar doeltreffendheid al bewezen hebben onder identieke omstandigheden, moeten daar de nodige bewijzen voor aangevoerd worden. In deze gevallen : - Bij een technische onmogelijkheid moet, zo snel mogelijk na de verwijdering van deze technische onmogelijkheid, een pilootstudie voorzien worden; - In de andere gevallen (financieel onredelijk of doeltreffendheid al technisch bewezen) zal de in situ/on site behandeling gestart kunnen worden zonder voorafgaande pilootstudie, maar zal er bij de fasering van de werken wel een aan het Instituut te bezorgen tussentijds rapport (zie ook hoofdstuk 8 E hierna) voorzien moeten worden betreffende de resultaten die geboekt werden tijdens de aanvangsperiode van de behandeling.

Mocht de voorkeursvariant geen in situ of on site behandeling inhouden, is geen enkele pilootstudie vereist.

Wat de noodvariant betreft (zie hierna), moet er in het stadium van het risicobeheersvoorstel geen pilootstudie voorzien worden. De keuze van deze variant is gebaseerd op de ervaring van de bodemverontreinigingsdeskundige en vakliteratuur.

Inhoud van de pilootstudie De pilootstudie wordt tekstueel en met behulp van figuren (toe te voegen als bijlage 4 bij het riscobeheersvoorstel) voorgesteld, waarbij ook de positionering van de verschillende gebruikte elementen (filters, pompen, enz.) aangegeven moet worden.

De inhoud van de pilootstudie wordt vastgelegd door de bodemverontreinigingsdeskundige die belast is met het project, en in functie van de aard en de complexiteit van de voorgestelde in situ / on site behandeling. De pilootstudie wordt uitgevoerd door ofwel de bodemverontreinigingsdeskundige die over de nodige technische middelen beschikt ofwel door een bodemsaneringsaannemer. De bodemverontreinigingsdeskundige moet zich in ieder geval uitspreken over de haalbaarheid van de behandeling op basis van de resultaten van de pilootstudie. Men dient zich tevens uit te spreken over de dimensionering van de benodigde installaties. Indien er beroep gedaan wordt op een bodemsaneringsaannemer om een dimensioneringstest uit te voeren dient deze een document te leveren dat opgenomen wordt in bijlage 5 en dat de dimensionering omschrijft die de bodemsaneringsaannemer noodzakelijk acht om bepaalde resultaten binnen bepaalde termijnen te behalen alsook weergeeft welke controlemaatregelen mogelijk zijn gedurende het proces.

De pilootstudie moet het mogelijk maken om de haalbaarheid, de dimensionering, de exploitatie en de opvolging van de beoogde in situ/on site inrichting te bepalen in verhouding tot de uitgestrektheid van de verontreinigende stoffen, door zoveel mogelijk relevante parameters te bepalen, waaronder : - Overzicht van parameters bij de nulsituatie (CO2, O2, SO4, Fe2+/Fe3+, enz., vóór extractie/injectie/ ) en van referentieparameters gedurende de test (atmosferische druk, natuurlijk grondwaterpeil op grote afstand, enz.); - Gemeten drukverlagingen, kegel van grondwaterverlaging, invloedstralen, doorlaatbaarheid/geleiding, enz.; - Onttrokken debieten (lucht, water, vrij product, enz.); - In elke fase onttrokken concentraties en geraamd extractierendement doorheen de tijd, duur van de behandeling, enz.; - Follow-upanalyses van gestimuleerde biologische afbraak; - Gegevens betreffende de injectie van specifieke producten (concentraties, debiet, enz.). - Andere nuttige parameters (temperatuur, zuurtegraad, vochtigheidsgraad, redox potentiaal, enz.);

Op basis van deze studie moet de bodemverontreinigingsdeskundige de follow-upparameters motiveren, die eveneens als criteria gebruikt zullen kunnen worden om het ogenblik of de ogenblikken van de tijdelijke of definitieve stopzetting(en) van de op globale schaal voorziene in situ of on site behandeling te bepalen, alsook om de geraamde duur van de behandeling nader te preciseren.

D) Noodzaak van een noodvariant In de volgende gevallen moet een noodvariant voorgesteld worden : 1. Bij een voorkeursvariant met in situ of on site behandeling waarvoor geen enkele pilootstudie (vóór de overhandiging van het risicobeheersvoorstel) werd uitgevoerd;2. Bij een voorkeursvariant die niet garandeert dat de beoogde risicobeheersdoelstellingen binnen de meest ongunstige contouren van de verontreiniging (worst case') ook daadwerkelijk gehaald zullen worden. Het is deze variant die uitgewerkt en geïmplementeerd moet worden, mocht de voorkeursvariant later niet doeltreffend blijken.

De noodvariant wordt voorgesteld op basis van de analyse van relevante technieken en varianten die werd verricht bij hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7. Er moet een beknopte beschrijving van gegeven worden. E) Voorstelling van andere onderzoeken In dit deel kan de bodemverontreinigingsdeskundige de resultaten van een modellering, laboratoriumtests, korrelgrootteanalyses of bibliografische gegevens voorstellen, ter ondersteuning van de verdediging van de weerhouden voorkeursvariant en/of noodvariant (toe te voegen als bijlage 6 bij het risicobeheersvoorstel).

Bij het toepassen van een nieuwe techniek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn de hiermee verband houdende bibliografische gegevens van essentieel belang. Afdeling III. - Gedetailleerde beschrijving van de risicobeheers-, de

veiligheids- en de follow-upmaatregelen HOOFDSTUK 8. - Gedetailleerde beschrijving van de voorkeursvariant Afhankelijk van de in de voorkeursvariant opgenomen risicobeheerstechnieken worden de volgende elementen toegevoegd : A) Implementatie van de inrichting tot verwijdering van de blootstellingsroute(s) die blootstellingsrisico's voor personen met zich meebrengen (indien relevant) of implementatie van de isolatie tot verwijdering van het risico voor het milieu : - Beschrijving van de omvang en de dimensionering van de maatregel; - Beschrijving van de inrichting op een figuur (toe te voegen als bijlage 7 bij het risicobeheersvoorstel); - Voorstelling van de resultaten van een modellering van de blootstellingsrisico's voor personen die bekomen zal worden nà implementatie van de inrichting en die op de afwezigheid van enig risico duidt (toe te voegen als bijlage 8 bij het risicobeheersvoorstel).

B) Uitgravingen van gronden : Chronologische beschrijving van de werf met (ten minste) een bespreking van de relevante elementen, waaronder : - De lediging, reiniging/ontgassing en verwijdering van tanks; - De verwijdering van gevaarlijk afval; - De voorziene uitgravingszone(s) - de vrije taluds, hun verwachte hellingen, de gestutte wanden, de oppervlakten en te bereiken dieptes, enz. (figuren moeten als bijlage 9 bij het risicobeheersvoorstel bijgevoegd worden); - Het selectief afpomen van een op de grondwaterspiegel drijvend product; - De verwachte maximale concentraties in de bodem na de uitgraving; - De opvolging van de uitgravingen door de bodemverontreinigingsdeskundige en de sortering van de uitgegraven gronden; - De eventueel voorziene tijdelijke opslag (gronden, product, andere), de geldende voorwaarden voor een dergelijke tijdelijke opslag; - De verwerkingswijze van de gronden, de bestemming van de gronden en andere gevaarlijke producten en, als deze al gekend zouden zijn, het type van vervoer (vrachtwagens, containers, ); - Het aantal en het type van bodemanalyses per stuk wand en putbodem; - De noodzakelijke stabiliteitsmaatregelen; - De maatregelen voor een tijdelijke grondwaterbemaling (toe te voegen als bijlage 9 bij het risicobeheersvoorstel : de op een figuur gelokaliseerde bemalingsinrichting met uitgravingszone(s)); - De controle van de influenten/effluenten van de pompinrichting; - De procedure ter controle van de aanvulgronden, indien noodzakelijk de voorziene oorsprong ervan; - De afwerking aan het oppervlak (type van bedekking, wachtkamers of -leidingen met het oog op de in situ behandeling, enz.).

C) Beschrijving van de pilootstudie van de in situ of on site behandeling of van de aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling : Als er een pilootstudie voorzien moet worden in overeenstemming met hoofdstuk 7 C), omdat deze werd uitgesteld omwille van een technische onmogelijkheid, wordt deze test hier in termen van doelstellingen beschreven en met de nodige figuren onderbouwd (de figuren waarop de locaties van de filters, afwateringen, enz. van de pilootstudie zijn aangeduid, moeten bijgevoegd worden als bijlage 4 bij het risicobeheersvoorstel). Indien een pilootstudie economisch niet relevant geacht werd of indien de doeltreffendheid van de techniek voldoende bewezen is (zie hoofdstuk 7 C), zal de pilootstudie vervangen worden door een beoordeling van de eerste resultaten na de start van de behandeling.

De bodemverontreinigingsdeskundige moet dan ook in de planning van de risicobeheersmaatregelen : - Ofwel de uitvoering van een pilootstudie voorzien; - Ofwel de duur van de aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling bepalen, welke toelaat een eerste beoordeling van de doeltreffendheid van de behandeling te bepalen.

Verder moet een tussentijds rapport, met daarin de resultaten van de pilootstudie of aanvangsperiode voorzien worden en wordt, de termijn waarin dit rapport aan het Instituut bezorgd kan worden verdedigd (zie punt E hierna).

D) Uitvoering van de in situ of on site behandeling : Chronologische beschrijving van de werkzaamheden met (ten minste) een bespreking van de relevante elementen, zoals o.a. : - Plaatsing van de ondergrondse inrichtingen, dimensioneringen, met inbegrip van gedetailleerde schema's, lozingspunten en technische beschrijvingen (de figuur en eventueel de technische productfiches moeten als bijlage 10 bij het risicobeheersvoorstel bijgevoegd worden); - Plaatsing van de bovengrondse inrichtingen, dimensioneringen, met inbegrip van gedetailleerde schema's, lozingspunten en technische beschrijvingen (toe te voegen als bijlage 10 bij het risicobeheersvoorstel); - Opvolging van de in situ of on site behandeling : ontrekking van grondwater en lucht, behandeling vóór lozing, met inbegrip van controle-, monitoring-, monsternemings- en analyseprogramma's (planning/frequentie); principes om tot een (tijdelijke of definitieve) stopzetting te besluiten; - Controleboringen/-peilbuizen nà in situ of on site behandeling (de lokalisatie van de controleboringen op een figuur moet als bijlage 11 bij het risicobeheersvoorstel toegevoegd worden).

E) Tussentijds(e) rapport(en) : Er moeten één of meerdere tussentijdse rapporten met betrekking tot de risicobeheerswerken voorzien worden, als : - Er een argumentatie geven werd (zie hierboven) om geen pilootstudie uit te voeren in het kader van het risicobeheersvoorstel; - De risicobeheers- en eventuele follow-upmaatregelen zich over meerdere jaren uitspreiden.

De in het hoofdstuk 11 hieronder besproken planning moet de termijnen voorstellen, waarin de tussentijdse rapporten van de werken en de follow-upmaatregelen aan het Instituut zullen worden bezorgd.

De bezorging van de tussentijdse rapporten en de termijnen waarbinnen dit dient te gebeuren, zullen het voorwerp uitmaken van een voorwaarde van de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel.

F) Beschrijving van de procedure voor het formuleren van besluiten in verband met het bereiken van de verwachte resultaten Er moet voor een beschrijving gezorgd worden van : - De controles aan het einde van de werken met het oog op een verificatie van de verwezenlijking van de in hoofdstuk 5 bepaalde doelstellingen (al naargelang het geval : analyses van de kwaliteit van de bodem, het grondwater, de lucht, de doeltreffendheid van de maatregelen die inwerken op de blootstellingsroutes, enz.), - De criteria om het geschikte moment te bepalen om deze controles uit te voeren.

Hierbij moet een beslisboom voorgesteld worden, gebaseerd op de resultaten van de eventueel toekomstige pilootstudie (of de aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling), gevolgd door voormelde controles, met het oog op de formulering van conclusies in verband met de implementatie van de voorkeursvariant, de noodvariant, de follow-upmaatregelen of het einde van de behandeling.

Mocht in de loop van de behandeling vastgesteld worden dat de voorkeursvariant het niet mogelijk maakt om de in hoofdstuk 5 bepaalde doelstellingen te bereiken, zal er een aanpassing van de risicobeheersmaatregelen doorgevoerd moeten worden, waarbij de noodvariant verder uitgewerkt moet worden in overeenstemming met artikel 38 § 1 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. In het geval de noodvariant een in situ/on site behandeling omvat zal daarbij een pilootstudie uitgevoerd moeten worden in het kader van deze aanpassing en dat onder dezelfde omstandigheden als voor de voorkeursvariant.

G) Gebruiksbeperkingen na de werken : Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de eventuele risicobeheersmaatregelen die zich vertalen in gebruiksbeperkingen, waarmee na de werken rekening gehouden moet worden. Bv. : - Een verbod op het telen van groenten op het perceel; - Een verbod op de verwijdering van de bestaande isolatie van de bodemverontreiniging; - Een verbod op het graven van een kelder; - Enz. HOOFDSTUK 9. - Eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen vóór of tijdens de werken Dit hoofdstuk omvat een beschrijving van de veiligheidsmaatregelen die eventueel tijdelijk vóór of tijdens de risicobeheersmaatregelen getroffen moeten worden om de bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu op en rond de bouwplaats te garanderen. Daarbij gaat het bv. om : - Een beperking van de toegang tot de werf; - De verwijdering van het puur product waarvan de verspreiding een snelle ontwikkeling kent (ten gevolge van een ongeval); - De verluchting van een vertrek; - De bedekking van een bepaalde zone met een waterdicht zeil om een wegspoeling door regen of een verspreiding van de deeltjes door de wind te voorkomen; - De plaatsing van een inrichting die de luchtkwaliteit meet en met een afstandsalarm is uitgerust; - Enz. HOOFDSTUK 1 0. - Follow-upmaatregelen na de werken De follow-upmaatregel is een controle van de evolutie van de situatie van het milieu na de risicobeheersmaatregelen, die het beheersen van aanvaardbare risico's beoogt. Een dergelijke follow-up bestaat bv. uit een regelmatige analyse van de kwaliteit van het grondwater, de lucht, enz. om : - Ofwel de duurzaamheid van de verkregen resultaten na te gaan; - Ofwel de evolutie van de concentraties doorheen de tijd op te volgen in de richting van welbepaalde vooropgestelde doelstellingen.

Bijlage 11 toont de locatie van de monitoringpeilbuizen. HOOFDSTUK 1 1. - Samenvattend tijdschema van de werken Het samenvattend tijdschema van de werken moet voldoende gedetailleerd zijn om ten minste de volgende fasen te onderscheiden : - De eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen; - De voorbereiding van de werf; - De verwijdering van ondergrondse tanks; - De uitgravingen; - De plaatsing van de inrichting voor de in situ/on site behandeling; - De pilootstudiefase(n)/aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling; - De fase(n) van de in situ/on site behandeling; - De fase(n) van de tussentijdse rapportering en de eindevaluatie aan het Instituut (met inbegrip van de termijnen nodig voor het bekomen van de adviezen van het Instituut); - De follow-upmaatregelen; - De termijn(en) tussen de fasen die gemotiveerd worden door een inpassing van de saneringsmaatregelen in een civieltechnisch project (bouw, renovatie, ) of een lopende exploitatie.

Het tijdschema moet opgemaakt worden aan de hand van kalenderdata, zelfs al zouden deze louter ter informatie vermeld worden. HOOFDSTUK 1 2. - Evaluatie van de milieueffecten van het risicobeheersvoorstel In dit hoofdstuk zorgt de bodemverontreinigingsdeskundige voor : A) Een beschrijving van de nabije omgeving, d.w.z. van alles wat op het bouwblok of de aanpalende bouwblokken beïnvloed kan worden door het risicobeheersvoorstel. Deze beschrijving moet grondiger worden uitgewerkt, als de nabije omgeving groene ruimten of kwetsbare' activiteiten (ziekenhuizen, crèches, tehuizen, scholen, enz.) bevat;

B) Een evaluatie van de tijdens en na de risicobeheerswerken door het risicobeheersvoorstel veroorzaakte milieueffecten : - De algemene impact op de mens (met inbegrip van diens veiligheid rond het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen); - De stof- en geurproductie; - De geluidshinder en de trillingen (met inbegrip van de werkingstijden van de luidruchtige installaties); - De impact op het water (met inbegrip van de lozingen van vloeistoffen, hun debiet en concentraties, ); - De geproduceerde afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (met inbegrip van hun aard, volume, tijdelijke opslag,...); - De impact op de grond en de ondergrond; - De impact op de fauna, de flora en het landschap, rekening houdend met in het bijzonder het oppervlaktewater, de groene ruimten, de Natura 2000'-gebieden en de specifieke doelstellingen met betrekking tot de bewaring van deze gebieden; - De impact op de omgeving; - De impact op de wegen en de mobiliteit (met inbegrip van de uurregelingen en een eventuele wegbeschrijving voor grote bouwplaatsen); - De energetische impact; - De impact op de lucht en het klimaat (met inbegrip van de gasvormige emissies van verontreinigende stoffen en verbrandingsgassen); - De impact op stedenbouwkundig en vastgoedvlak; - De impact op sociaal en economisch vlak; - De wisselwerking tussen deze verschillende factoren.

De bodemverontreinigingsdeskundige somt de verschillende wettelijke en reglementaire bepalingen op die van toepassing zijn.

De evaluatie van de impact van het risicobeheersvoorstel gebeurt zonder dat hiermee afbreuk gedaan wordt aan eender welke andere wettelijke bepalingen ter zake, met name met betrekking tot Natura 2000. HOOFDSTUK 1 3. - Maatregelen ter beperking van de milieueffecten Voor elk in het hoofdstuk 12 vermeld effect moet de bodemverontreinigingsdeskundige één of meerdere maatregelen voorzien, die toegepast zal of zullen worden om het effect in kwestie te voorkomen, teniet te doen of te verkleinen. De daarbij te implementeren middelen kunnen met name bestaan uit : - Een naleving van drempelwaarden voor geluidshinder en trillingen; - Een naleving van de werktijden van de bouwplaats; - Een beheer van de gevaarlijke afvalstoffen; - Het voorkomen van explosierisico's; - De organisatie van het vrachtverkeer; - De inrichting van beschermingszones voor aanplantingen; - Enz. HOOFDSTUK 1 4. - Gedetailleerde beschrijving van de modaliteiten betreffende de opvolging van de werf De bodemverontreinigingsdeskundige geeft aan tijdens welke fases van de werf zijn aanwezigheid verplicht is, en voor de andere momenten, welke voorschriften gecommuniceerd zullen worden naar de houder van de verplichtingen en de bodemsaneringsaannemer ten einde zichzelf te vergewissen dat de voorwaarden voor de uitvoering van de risicobeheersmaatregelen op ieder moment gerespecteerd zullen worden.

De bodemverontreinigingsdeskundige geeft bijvoorbeeld aan dat hij aanwezig dient te zijn : - gedurende het geheel van de uitgravingen; - op het moment van de plaatsing van de ondergrondse in situ installaties; - bij de opstart van de in situ behandeling en vervolgens elke 15 dagen; - enz.

De bodemverontreinigingsdeskundige dient eveneens weer te geven dat er een kennisgeving ten aanzien van de houder van de verplichtingen en de bodemsaneringsaannemer zal gedaan worden, waarin hij vraagt om binnen de kortst mogelijke termijn op de hoogte gesteld te worden van ieder incident of abnormale waarneming betreffende de risicobeheersmaatregelen.

Tot slot geeft de bodemverontreinigingsdeskundige, indien mogelijk, weer welke staalnames of bijzondere metingen (luchtkwaliteit, geluid, debieten, enz.) hij ofwel met eigen middelen uitvoert, ofwel in onderaanneming laat uitvoeren, ofwel door de bodemsaneringsaannemer laat uitvoeren. In ieder geval is het de bodemverontreinigingsdeskundige die garant staat voor de kwaliteit van de analyses en metingen. HOOFDSTUK 1 5. - Niet-technische samenvatting De bodemverontreinigingsdeskundige stelt een niet-technische samenvatting op (van maximum twee pagina's), waarin de fasering (de chronologie) van de werken geschetst wordt en waarin ten minste de volgende elementen uiteengezet worden : - De identificatiegegevens van het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen; - De identiteit van de houder van de verplichting tot realisatie van het risicobeheersvoorstel of van de opdrachtgever van het voorstel, als dit de houder niet is, en de bodemverontreinigingsdeskundige die met deze taak belast werd; - Een herhaling van de vorige onderzoeken; - Het met de risicobeheerswerken beoogde doel; - Hun aard; - Het voor deze werken voorziene tijdschema; - De synthese van de relevante varianten; - De mogelijke milieueffecten (alsook de van toepassing zijnde wettelijke of reglementaire bepalingen) en de maatregelen die getroffen worden om deze te voorkomen, teniet te doen of te beperken; - De getroffen veiligheidsmaatregelen op en rond het door het risicobeheersvoorstel betroffen perceel of de door het risicobeheersvoorstel betroffen percelen; - De bij het risicobeheersvoorstel betrokken verantwoordelijken (bouwheer, bodemverontreinigingsdeskundige, en indien reeds gekend, de bodemsaneringsaannemers).

Deze niet-technische samenvatting moet als bijlage 13 bij het risicobeheersvoorstel worden bijgevoegd. HOOFDSTUK 1 6. - Elektronisch formulier De bodemverontreinigingsdeskundige, terdege gemachtigd door de opdrachtgever van het risicobeheersvoorstel, vult het elektronisch formulier in dat gebruikt wordt voor het invoeren van de gegevens in de inventaris van de bodemtoestand. Hij doet dat elektronisch via de website van het Instituut op hetzelfde ogenblik als de kennisgeving aan het Instituut van het risicobeheersvoorstel. Dit formulier dient alle op de website van het Instituut aangeduide gegevens te hernemen, de niet technische samenvatting, alsook de laboratoriumanalyses onder een geinformatiseerd formaat (XML) dat toelaat om ze rechtstreeks toe te voegen aan de inventaris van de staat van de bodem.

Hij voegt ook een papieren kopie van het naar behoren ingevulde formulier als bijlage 12 van het risicobeheersvoorstel toe.

BIJLAGEN De volgende bijlagen moeten bij het risicobeheersvoorstel worden bijgevoegd en dat bij voorkeur in de volgende volgorde : 1. Het eigendomsbewijs;2. De figuren met de vermoedelijke en de worst case'-contouren van de verontreiniging voor de bodem en het grondwater;3. De detailinformatie over de kosten van de 3 relevante varianten;4. De figuren van de pilootstudie;5. Het advies van de bodemsaneringsaannemer over de dimensionering en de controleerbaarheid van het voorstel tot in situ/on site behandeling van de voorkeursvariant; 6. Andere onderzoeken (modellering, korrelgrootteanalyse, litteratuur,...); 7. Het plan van de inrichting tot verwijdering van de blootstellingsroute(s) die blootstellingsrisico's voor personen met zich meebrengen of implementatie van de isolatie tot verwijdering van het risico voor het milieu;8. De resultaten van een modellering van de blootstellingsrisico's voor personen naar aanleiding van de installatie van de inrichting tot verwijdering van de blootstellingsroute;9. Het plan of de plannen van de uitgravingszone(s) en de inrichting voor de tijdelijke grondwaterbemaling; 10. De onder- en bovengrondse inrichtingen voor de in situ/on site behandeling, de dimensioneringen, het gedetailleerd schema met de meetpunten, lozingspunten, de technische fiches,...; 11. De lokalisatie op een figuur van de controleboringen en -peilbuizen nà de in situ/on site behandeling;12. Het naar behoren ingevuld elektronisch formulier;13. De niet-technische samenvatting;14. Andere eventueel relevante bijlagen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Mminister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 2 Type-inhoud van het saneringsvoorstel Algemene bepalingen en doelstelling Het saneringsvoorstel bepaalt het type en de uitvoeringswijze van de bodemsaneringswerken die uitgevoerd moeten worden om aan de saneringsnormen te voldoen of om een toename van de verontreiniging weg te werken.

Het saneringsvoorstel beschrijft de gekozen saneringstechnieken, na ze te hebben vergeleken met andere denkbare saneringstechnieken wat betreft doeltreffendheid, kostprijs, milieueffecten en uitvoeringstermijn. Het saneringsvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om na de uitvoering van de gekozen saneringswerken de resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten, evenals de termijn waarbinnen deze werken uitgevoerd moeten worden.

Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van de sanering en het gebruik van het terrein. Het saneringsvoorstel bepaalt in voorkomend geval eveneens welke veiligheids- en follow-upmaatregelen er genomen moeten worden.

Structuur van het saneringsvoorstel Het saneringsvoorstel wordt opgemaakt in de vorm van een rapport met 4 afdelingen, onderverdeeld in minimaal 16 hoofdstukken, en bijlagen.

Indien de bodemverontreinigingsdeskundige het nuttig acht om één of meerdere hoofdstukken of bijlagen toe te voegen, mag hij dit doen zonder evenwel de nummering van de hierna vermelde hoofdstukken te veranderen. Indien bepaalde bijlagen niet vereist zijn, dienen de bijlagen die wél vereist zijn de nummering van dit besluit te behouden. Voor ieder hoofdstuk, onderhoofdstuk of punt van het rapport dat de deskundige niet relevant acht voor het specifieke voorstel, dient de deskundige de vermelding « n.v.t. » aan te geven, alsook de reden waarom dit niet relevant geacht wordt indien deze reden niet evident is.

Het saneringsvoorstel wordt in drie originele exemplaren aan het Instituut bezorgd door ofwel de houder van de verplichting tot uitvoering van het saneringsvoorstel, ofwel, bij gebrek hieraan, door de opdrachtgever van het voorstel, als het niet om de houder van de verplichting gaat, ofwel door de bodemverontreinigingsdeskundige zelf, indien hij hiervoor naar behoren gemandateerd werd door zijn klant.

Het moet ondertekend en gedateerd zijn door degene die met de uitvoering van het onderzoek belast werd en door de directeur van het in bodemverontreiniging gespecialiseerde bureau (of diens vertegenwoordiger).

Het rapport moet duidelijk de titel saneringsvoorstel' dragen.

De informatie die de eerste pagina van het saneringsvoorstel dient te vermelden, wordt in bijlage 4 van dit besluit aangegeven.

De handtekeningen mogen zich op deze pagina bevinden of op het einde van het saneringsvoorstel.

Als er op hetzelfde perceel aan risicobeheer gedaan moet worden, kan van het risicobeheersvoorstel en het saneringsvoorstel gelijktijdig kennis worden gegeven aan het Instituut. Afdeling I. - Herhaling van eerdere onderzoeken

HOOFDSTUK 1. - Administratieve gegevens Dit hoofdstuk bevat ten minste de volgende informatie : - De identiteit, de gegevens en de taal van de opdrachtgever van het saneringsvoorstel; - De identiteit, de gegevens en de taal van de houder van de saneringsverplichtingen; - De identificatiegegevens van het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen; - Voor elk door het saneringsvoorstel betroffen perceel : de identiteit en de gegevens van de houders van zakelijke rechten (huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn) en exploitanten (voormalige, huidige en toekomstige); als de houders van zakelijke rechten daarbij zouden verschillen van de houders die op de kadastrale legger én in voorgaande rapporten vermeld worden, zal een ander eigendomsbewijs als bijlage 1 bijgevoegd moeten worden (bv. kopie van de eigendomstitel); - Voor elk door het saneringsvoorstel betroffen perceel : zijn bestemming op het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); - De beschrijving van het huidige en toekomstige gebruik van het door het voorstel betroffen perceel of de door het voorstel betroffen percelen, rekening houdend met zijn bestemming of hun bestemmingen volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein, of, bij ontstentenis daarvan, zoals af te leiden valt uit het huidige geoorloofde feitelijke gebruik en de bestemmingen die toegestaan zijn volgens de bodembestemmingsplannen. HOOFDSTUK 2. - Geologische en hydrogeologische gegevens Het saneringsvoorstel moet een samenvatting van de verschillende lithostratigrafische eenheden bevatten, die zich ter hoogte van het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen situeren en dat in de vorm van een synthesetabel waarin de diepten (bv. 0-10 m), de stratigrafische naam (bv. quartair), de lithologische aard (bv. leemachtig zand, homogeen/heterogeen) en de hydrogeologische eigenschappen (bv. doorlatend, weinig doorlatend, erg weinig doorlatend, enz.) vermeld worden.

Aan deze gegevens moet de volgende informatie worden toegevoegd : - De aanwezigheid van aanvulmateriaal (aard, dikte, datum of raming van de datum); - De diepte van het grondwater (vastgestelde diepte en informatie over de andere waterhoudende lagen); - De veronderstelde stromingsrichting van het grondwater; - De aanwezigheid van statische grondwaterlagen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen op het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen of in een straal van 500 meter rond het door het voorstel betroffen perceel of de door het voorstel betroffen percelen; - De aanwezigheid van eventuele drinkwaterwinningen en grondwaterbeschermingszones in een straal van 2 kilometer rond het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen. HOOFDSTUK 3. - Toegankelijkheid van het perceel of de percelen Het saneringsvoorstel moet een gedetailleerde beschrijving omvatten van de elementen die de uitvoering van het saneringsprocedé zouden kunnen belemmeren, met name : - Beperkte toegankelijkheid voor een uitgraving in functie van de stabiliteit van de omliggende infrastructuur (gebouwen, ondergrondse leidingen, enz.); - Beperkte toegankelijkheid voor een in situ of on site techniek; - Bestaande commerciële exploitatie; - Andere. HOOFDSTUK 4. - Herhaling van de verontreinigende stoffen Dit hoofdstuk moet ten minste de volgende elementen vermelden : - Bronnen en aard van de verontreinigende stoffen; - Geïdentificeerde types van verontreiniging en vereiste behandeling (sanering of risicobeheer); - Aanwezigheid van een drijf- en zinklaag; - Figuren met de vermoedelijke contouren van de verontreiniging, alsook de meest ongunstige contouren (worst case') voor de bodem en het grondwater (bij te voegen als bijlage 2 aan het saneringsvoorstel); - Eventueel verticale dwarsdoorsneden; - Raming van het volume en het gewicht voor elke fase (product in vrije fase, bodem, grondwater) per verontreinigende stof of groep van representatieve verontreinigende stoffen. HOOFDSTUK 5. - Doelstellingen van de sanering Dit hoofdstuk moet in de vorm van een tabel de saneringsnormen (of concentraties vóór toename van de verontreiniging) vermelden, die voor elke te saneren stof gerespecteerd moeten worden.

Zonder hiermee afbreuk te willen doen aan de andere wettelijke bepalingen ter zake, moet dit hoofdstuk eveneens lozingsnormen vermelden indien het voorgestelde saneringsvoorstel lozingen van vloeistoffen en/of gasvormige stoffen voorziet. Voor de lozing van water in de riolering of in oppervlaktewater moet er rekening gehouden worden met de saneringsnormen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en saneringsnormen (Belgisch Staatsblad van 08/01/2010).

Ten slotte moet ook de dringendheid van de sanering en de eventueel vóór de sanering geldende veiligheidsmaatregelen, zoals bepaald in het gedetailleerd onderzoek, herhaald worden. Afdeling II. - Algemene beoordeling van de saneringstechnieken en

-varianten NB : Een variant kan een combinatie van verschillende technieken zijn (bv. uitgraving + pump & treat'), net zoals meerdere varianten ook op eenzelfde techniek gebaseerd kunnen zijn (bv. uitgravingen op verschillende diepten). In voorkomend geval moet de behandeling van elke verontreinigingsvlek bovendien afzonderlijk onderzocht worden. HOOFDSTUK 6. - Algemene voorstelling van de overweegbare technieken Dit hoofdstuk stelt de volgende elementen voor : - De op de markt bestaande saneringstechnieken die in eerste instantie voor de te saneren verontreiniging overwogen kunnen worden en degene die verworpen kunnen worden; - De hierboven weerhouden technieken, de algemene en de, voor de betroffen percelen, specifieke voor- en nadelen; - De saneringstechnieken, waaronder voormelde technieken, waarvan de toepassing : i) Onmiddellijk uitgesloten kan worden op basis van technische beperkingen (die inherent zijn aan de techniek ten opzichte van de verontreinigende stof, ten opzichte van de plaatselijke hydrogeologie, een toegang- of plaatsbeperking, enz.); ii) Beperkt is of uitsluitend overwogen kan worden in combinatie met één of meerdere andere technieken; iii) Voor een grondige evaluatie weerhouden kan worden. HOOFDSTUK 7. - Onderzoek van drie relevante varianten A) Vergelijking van drie relevante varianten De bodemverontreinigingsdeskundige beschrijft ten minste drie relevante varianten om de sanering te garanderen en stelt de voor- en nadelen van elke variant voor met betrekking tot de toepassing ervan op het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen. Voormelde vergelijking heeft meer bepaald betrekking op de volgende aspecten : - De aan de verwachte resultaten gekoppelde kosten (toe te voegen als bijlage 3 bij het saneringsvoorstel); - Doeltreffendheid met betrekking tot het bereiken van de beoogde doelstellingen (zie verderop : pilootstudie'); - Uitvoeringstermijn (met aparte vermelding van de folluw-upmaatregelen); - Milieueffecten (zie ook hoofdstukken 12 en 13).

B) Selectie van een voorkeursvariant Op basis van voormeld uitgevoerd vergelijkend onderzoek stelt de bodemverontreinigingsdeskundige een voorkeursvariant voor en motiveert hij zijn keuze.

C) BATNEEC-analyse Mocht het, in overeenstemming met artikel 67 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, plaatselijk onmogelijk blijken om de bij hoofdstuk 5 beschreven saneringsnormen te halen door gebruik te maken van de beste beschikbare technieken, stelt de bodemverontreinigingsdeskundige herziene saneringsdoelstellingen voor, die met de voorkeursvariant wel gehaald zullen worden, waarbij hij zijn voorstel ook dient te motiveren. Deze BATNEEC-analyse' wordt als bijlage 4 bijgevoegd.

Wanneer de herziening van de saneringsdoelstellingen gemotiveerd wordt door overdreven kosten in verband met de stabiliteit van infrastructuren, wordt door een deskundige ter zake (stabiliteitsbureau, bouwkundig ingenieur of architect) een stabiliteitsonderzoek verricht en als bijlage 5 bij het saneringsvoorstel bijgevoegd. Dit stabiliteitsonderzoek moet ten minste de volgende aspecten specificeren : - De in gevaar gebrachte infrastructuur (woning, openbare weg, gemene muur,...) en de evaluatie van de waarde van het deel dat heropgebouwd of vervangen zou moeten worden indien er geen rekening gehouden zou worden met het stabiliteitsrisico; - De verschillende uitgravingsniveaus, die zonder stabiliteitsmaatregel, met één of meerdere vormen van stutting, met of zonder grondwaterbemaling mogelijk zijn, alsook de kosten die verbonden zijn aan deze stuttingen en grondwaterbemaling; - In voorkomend geval, de technische beperkingen omwille van een differentiële verzakking bij een grondwaterbemaling, alsook de eventuele mogelijkheden om dit nadelig effect op de infrastructuren te beperken.

D) Definitie, noodzaak en inhoud van een pilootstudie Definitie van een pilootstudie Een pilootstudie is een verzameling van analyses en/of veldtests die uitgevoerd wordt op een deel van het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen en waarmee het mogelijk moet zijn om : - Zich te vergewissen van de haalbaarheid van de voorziene in situ of on site behandeling, vooraleer de behandeling op de volledig te behandelen zone wordt toegepast, en dat met het oog op een beperking van de kosten en de tijd die men zou verliezen, mocht de techniek niet doeltreffend blijken; - De inrichting correct te dimensioneren en de nodige middelen te voorzien om deze te controleren.

Noodzaak van een pilootstudie In het geval van een voorkeursvariant met een in situ behandeling (pump&treat, (bio)venting/slurping, dual-phase, bioremediatie, injectie van nutriënten, oxidatie, thermische desorptie, enz.) of on site behandeling (landfarming, plaatselijke thermische of fysisch-chemische behandeling van de uitgegraven grond,...) moet een pilootstudie uitgevoerd worden, waarvan de resultaten geanalyseerd moeten worden in het ontwikkelingstadium van het saneringsvoorstel.

Mocht het technisch onmogelijk (bv. aanwezigheid van een drijflaag, ) of financieel onredelijk (erg kleine vlek,) blijken om voorafgaandelijk aan de realisatie van het saneringsvoorstel een pilootstudie uit te voeren of mocht de techniek haar doeltreffendheid al bewezen hebben onder identieke omstandigheden, moeten daar de nodige bewijzen voor aangevoerd worden. In deze gevallen : - Bij een technische onmogelijkheid moet zo snel mogelijk na de verwijdering van deze technische onmogelijkheid, een pilootstudie voorzien worden; - In de andere gevallen (financieel onredelijk of doeltreffendheid al technisch bewezen) zal de in situ/on site behandeling gestart kunnen worden zonder voorafgaande pilootstudie, maar zal er bij de fasering van de werken wel een aan het Instituut te bezorgen tussentijds rapport (zie ook hoofdstuk 8 E hierna) voorzien moeten worden betreffende de resultaten die geboekt werden tijdens de aanvangsperiode van de behandeling.

Mocht de voorkeursvariant geen in situ of on site behandeling inhouden, is geen enkele pilootstudie vereist.

Wat de noodvariant betreft (zie hierna), moet er in het stadium van het saneringsvoorstel geen pilootstudie voorzien worden. De keuze van deze variant is gebaseerd op de ervaring van de bodemverontreinigingsdeskundige en vakliteratuur.

Inhoud van de pilootstudie De pilootstudie wordt tekstueel en met behulp van figuren (toe te voegen als bijlage 6 bij het riscobeheersvoorstel) voorgesteld, waarbij ook de positionering van de verschillende gebruikte elementen (filters, pompen, enz.) aangegeven moet worden.

De inhoud van de pilootstudie wordt vastgelegd door de bodemverontreinigingsdeskundige die belast is met het project, en in functie van de aard en de complexiteit van de voorgestelde in situ/on site behandeling. De pilootstudie wordt uitgevoerd door ofwel de bodemverontreinigingsdeskundige die over de nodige technische middelen beschikt ofwel door een bodemsaneringsaannemer. De bodemverontreinigingsdeskundige moet zich in ieder geval uitspreken over de haalbaarheid van de behandeling op basis van de resultaten van de pilootstudie. Men dient zich tevens uit te spreken over de dimensionering van de benodigde installaties. Indien er beroep gedaan wordt op een bodemsaneringsaannemer om een dimensioneringstest uit te voeren dient deze een document te leveren dat opgenomen wordt in bijlage 7 en dat de dimensionering omschrijft die de bodemsaneringsaannemer noodzakelijk acht om bepaalde resultaten binnen bepaalde termijnen te behalen alsook weergeeft welke controlemaatregelen mogelijk zijn gedurende het proces.

De pilootstudie moet het mogelijk maken om de haalbaarheid, de dimensionering, de exploitatie en de opvolging van de beoogde in situ/on site inrichting te bepalen in verhouding tot de uitgestrektheid van de verontreinigende stoffen, door zoveel mogelijk relevante parameters te bepalen, waaronder : - Overzicht van parameters bij de nulsituatie (CO2, O2, SO4, Fe2+/Fe3+, enz., vóór extractie/injectie/) en van referentieparameters gedurende de test (atmosferische druk, natuurlijk grondwaterpeil op grote afstand, enz.); - Gemeten drukverlagingen, kegel van grondwaterverlaging, invloedstralen, doorlaatbaarheid/geleiding, enz.; - Onttrokken debieten (lucht, water, vrij product, enz.); - In elke fase onttrokken concentraties en geraamd extractierendement doorheen de tijd, duur van de behandeling, enz.; - Follow-upanalyses van gestimuleerde biologische afbraak; - Gegevens betreffende de injectie van specifieke producten (concentraties, debiet, enz.). - Andere nuttige parameters (temperatuur, zuurtegraad, vochtigheidsgraad, redox potentiaal, enz.).

Op basis van deze studie moet de bodemverontreinigingsdeskundige de follow-upparameters motiveren, die eveneens als criteria gebruikt zullen kunnen worden om het ogenblik of de ogenblikken van de tijdelijke of definitieve stopzetting(en) van de op globale schaal voorziene in situ of on site behandeling te bepalen, alsook om de geraamde duur van de behandeling nader te preciseren.

E) Noodzaak van een noodvariant In de volgende gevallen moet een noodvariant voorgesteld worden : 1. Bij een voorkeursvariant met in situ of on site behandeling waarvoor geen enkele pilootstudie (vóór de overhandiging van het saneringsvoorstel) werd uitgevoerd;2. Bij een voorkeursvariant die niet garandeert dat de beoogde saneringsdoelstellingen binnen de meest ongunstige contouren van de verontreiniging (worst case') ook daadwerkelijk gehaald zullen worden. Het is deze variant die uitgewerkt en geïmplementeerd moet worden, mocht de voorkeursvariant later niet doeltreffend blijken.

De noodvariant wordt voorgesteld op basis van de analyse van relevante technieken en varianten die werd verricht bij hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7. Er moet een beknopte beschrijving van gegeven worden. F) Voorstelling van andere onderzoeken In dit deel kan de bodemverontreinigingsdeskundige de resultaten van een modellering, laboratoriumtests, korrelgrootteanalyses of bibliografische gegevens voorstellen, ter ondersteuning van de verdediging van de weerhouden voorkeursvariant en/of noodvariant (toe te voegen als bijlage 8 bij het saneringsvoorstel).

Bij het toepassen van een nieuwe techniek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn de hiermee verband houdende bibliografische gegevens van essentieel belang. Afdeling III. - Gedetailleerde beschrijving van de saneringswerken, de

veiligheids- en de follow-upmaatregelen HOOFDSTUK 8. - Gedetailleerde beschrijving van de voorkeursvariant Afhankelijk van de in de voorkeursvariant opgenomen saneringstechnieken worden de volgende elementen toegevoegd : A) Uitgravingen van gronden : Chronologische beschrijving van de werf met (ten minste) een bespreking van de relevante elementen, waaronder : - De lediging, reiniging/ontgassing en verwijdering van tanks; - De verwijdering van gevaarlijk afval; - De voorziene uitgravingszone(s) - de vrije taluds, hun verwachte hellingen, de gestutte wanden, de oppervlakten en te bereiken dieptes, enz. (figuren moeten als bijlage 9 bij het saneringsvoorstel bijgevoegd worden); - Het selectief afpompen van een op de grondwaterspiegel drijvend product; - De verwachte maximale concentraties in de bodem na de uitgraving; - De opvolging van de uitgravingen door de bodemverontreinigingsdeskundige en de sortering van de uitgegraven gronden; - De eventueel voorziene tijdelijke opslag (gronden, product, andere), de geldende voorwaarden voor een dergelijke tijdelijke opslag; - De verwerkingswijze van de gronden, de bestemming van de gronden en andere gevaarlijke producten en, als deze al gekend zouden zijn, het type van vervoer (vrachtwagens, containers,); - Het aantal en het type van bodemanalyses per stuk wand en putbodem; - De noodzakelijke stabiliteitsmaatregelen; - De maatregelen voor een tijdelijke grondwaterbemaling (toe te voegen als bijlage 9 bij het saneringsvoorstel : de op een figuur gelokaliseerde bemalingssinrichting met uitgravingszone(s)); - De controle van de influenten/effluenten van de pompinrichting; - De procedure ter controle van de aanvulgronden, indien noodzakelijk de voorziene oorsprong ervan; - De afwerking aan het oppervlak (type van bedekking, wachtkamers of -leidingen met het oog op de in situ behandeling, enz.).

B) Beschrijving van de pilootstudie van de in situ of on site behandeling of van de aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling : Als er een pilootstudie voorzien moet worden in overeenstemming met hoofdstuk 7 D), omdat deze werd uitgesteld omwille van een technische onmogelijkheid, wordt deze test hier in termen van doelstellingen beschreven en met de nodige figuren onderbouwd (de figuren waarop de locaties van de filters, afwateringen, enz. van de pilootstudie zijn aangeduid, moeten bijgevoegd worden als bijlage 6 bij het saneringsvoorstel). Indien een pilootstudie economisch niet relevant geacht werd of indien de doeltreffendheid van de techniek voldoende bewezen is (zie hoofdstuk 7 D ), zal de pilootstudie vervangen worden door een beoordeling van de eerste resultaten na de start van de behandeling.

De bodemverontreinigingsdeskundige moet dan ook in de planning van de saneringswerken : - Ofwel de uitvoering van een pilootstudie voorzien; - Ofwel de duur van de aanvangsperiode voor de in situ/on site behandeling bepalen, welke toelaat een eerste beoordeling van de doeltreffendheid van de behandeling te bepalen.

Verder moet een tussentijds rapport met daarin de resultaten van de pilootstudie of aanvangsperiode voorzien worden en wordt de termijn waarin dit rapport aan het Instituut bezorgd kan worden verdedigd (zie punt E hierna).

C) Uitvoering van de in situ of on site behandeling : Chronologische beschrijving van de werkzaamheden met (ten minste) een bespreking van de relevante elementen, zoals o.a. : - Plaatsing van de ondergrondse inrichtingen, dimensioneringen, met inbegrip van gedetailleerde schema's, lozingspunten, technische beschrijvingen en technische productfiches (toe te voegen als bijlage 10 bij het saneringsvoorstel); - Plaatsing van de bovengrondse inrichtingen, dimensioneringen, met inbegrip van gedetailleerde schema's, lozingspunten, technische beschrijvingen en technische productfiches (toe te voegen als bijlage 10 bij het saneringsvoorstel); - Opvolging van de in situ of on site behandeling : onttrekking van grondwater en lucht, behandeling vóór lozing, met inbegrip van controle-, monitoring-, monsternemings- en analyseprogramma's (planning/frequentie); principes om tot een (tijdelijke of definitieve) stopzetting te besluiten; - Controleboringen/-peilbuizen nà in situ of on site behandeling (toe te voegen als bijlage 11 bij het saneringsvoorstel).

D) Eventuele risicobeheersmaatregelen (bij BATNEEC-variant) : Mocht het in overeenstemming met artikel 67 § 2 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems met gebruik van de beste beschikbare technieken plaatselijk onmogelijk blijken om de interventienormen te halen of de toename van de verontreiniging te verwijderen, stelt de bodemverontreinigingsdeskundige eventuele risicobeheersmaatregelen voor, zoals beschreven in hoofdstuk 8 van bijlage 1 van onderhavig besluit en die niet gedekt door de punten A) tot C) van dit hoofdstuk, waarbij hij zijn voorstel ter zake ook dient te motiveren. De eventueel met dit punt verband houdende informatie (figuren, risico-evaluatie,) worden als bijlage 12 bijgevoegd.

E) Tussentijds(e) rapport(en) : Er moeten één of meerdere tussentijdse rapporten met betrekking tot de saneringswerken voorzien worden, als : - Er een argumentatie geven werd (zie hierboven) om geen pilootstudie uit te voeren in het kader van het saneringsvoorstel; - De saneringsmaatregelen en de eventuele risicobeheers- en follow-upmaatregelen zich over meerdere jaren uitspreiden.

De in het hoofdstuk 11 hieronder besproken planning moet de termijnen voorstellen, waarin de tussentijdse rapporten van de werken en de follow-upmaatregelen aan het Instituut zullen worden bezorgd.

De bezorging van de tussentijdse rapporten en de termijnen waarbinnen dit dient te gebeuren, zullen het voorwerp uitmaken van een voorwaarde van de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel.

F) Beschrijving van de procedure voor het formuleren van besluiten in verband met het bereiken van de verwachte resultaten Er moet voor een beschrijving worden gezorgd van : - De controles aan het einde van de werken met het oog op een verificatie van de verwezenlijking van de in hoofdstuk 5 bepaalde doelstellingen (al naargelang het geval : analyse van de kwaliteit van de bodem, het grondwater, de lucht, de doeltreffendheid van de maatregelen die inwerken op de blootstellingsroutes, enz.), - De criteria om het geschikte moment te bepalen om deze controles uit te voeren.

Hierbij moet een beslisboom voorgesteld worden, gebaseerd op de resultaten van de eventueel toekomstige pilootstudie (of de aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling), gevolgd door voormelde controles, met het oog op de formulering van conclusies in verband met de implementatie van de voorkeursvariant, de noodvariant, de follow-upmaatregelen of het einde van de behandeling.

Mocht in de loop van de behandeling vastgesteld worden dat de voorkeursvariant het niet mogelijk maakt om de in hoofdstuk 5 bepaalde en eventueel in overeenstemming met hoofdstuk 7 C) herziene doelstellingen te bereiken, zal er een aanpassing van de saneringswerken doorgevoerd moeten worden, waarbij de noodvariant verder uitgewerkt moet worden in overeenstemming met artikel 46 § 1 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems. In het geval van de noodvariant een in situ/on site behandeling omvat zal daarbij een pilootstudie uitgevoerd moeten worden in het kader van deze aanpassing en dat onder dezelfde omstandigheden als voor de voorkeursvariant. HOOFDSTUK 9. - Eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen vóór of tijdens de werken Dit hoofdstuk omvat een beschrijving van de veiligheidsmaatregelen die eventueel tijdelijk vóór of tijdens de saneringswerken getroffen moeten worden om de bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu op en rond de bouwplaats te garanderen. Daarbij gaat het bv. om : - Een beperking van de toegang tot de werf; - De verwijdering van het puur product waarvan de verspreiding een snelle ontwikkeling kent (ten gevolge van een ongeval); - De verluchting van een vertrek; - De bedekking van een bepaalde zone met een waterdicht zeil om een wegspoeling door regen of een verspreiding van de deeltjes door de wind te voorkomen; - De plaatsing van een inrichting die de luchtkwaliteit meet en uitgerust is met een afstandsalarm; - Enz. HOOFDSTUK 1 0. - Follow-upmaatregelen na de werken In dit kader is de follow-up een manier om de evolutie van de situatie van het milieu te controleren, nadat de saneringsmaatregelen getroffen werden, en heeft de follow-up een controle van de verwezenlijking van de saneringsdoelstellingen en de duurzaamheid van die verwezenlijking tot doel. Een dergelijke follow-up bestaat bv. uit een regelmatige analyse van de kwaliteit van het grondwater, de lucht, enz. om : - Ofwel de duurzaamheid van de verkregen resultaten na te gaan; - Ofwel de evolutie van de concentraties doorheen de tijd op te volgen in de richting van welbepaalde vooropgestelde doelstellingen.

Bijlage 11 toont de locatie van de monitoringpeilbuizen. HOOFDSTUK 1 1. - Samenvattend tijdschema van de werken Het samenvattende tijdschema van de werken moet voldoende gedetailleerd zijn om ten minste de volgende fasen te onderscheiden : - De eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen; - De voorbereiding van de werf; - De verwijdering van ondergrondse tanks; - De uitgravingen; - De plaatsing van de inrichting voor de in situ/on site behandeling; - De pilootstudiefase(n)/aanvangsperiode van de in situ/on site behandeling; - De fase(n) van de in situ/on site behandeling; - De fase(n) van de tussentijdse rapportering en de eindevaluatie aan het Instituut (met inbegrip van de termijnen nodig voor het bekomen van de adviezen van het Instituut); - De follow-upmaatregelen; - De termijn(en) tussen de fasen die gemotiveerd worden door een inpassing van de saneringsmaatregelen in een civieltechnisch project (bouw, renovatie, ) of een lopende exploitatie.

Het tijdschema moet opgemaakt worden aan de hand van kalenderdata, zelfs al zouden deze louter ter informatie vermeld worden. HOOFDSTUK 1 2. - Evaluatie van de milieueffecten van het saneringsvoorstel In dit hoofdstuk zorgt de bodemverontreinigingsdeskundige voor : A) Een beschrijving van de buuromgeving, d.w.z. van alles wat op het bouwblok of de aanpalende bouwblokken beïnvloed kan worden door het saneringsvoorstel. Deze beschrijving moet grondiger worden uitgewerkt, als de buuromgeving groene ruimten of kwetsbare' activiteiten (ziekenhuizen, crèches, tehuizen, scholen, enz.) bevat;

B) Een evaluatie van de tijdens en na de saneringswerken door het saneringsvoorstel veroorzaakte milieueffecten : - De algemene impact op de mens (met inbegrip van diens veiligheid rond het door het saneringsvoorstel betroffen preceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen); - De stof- en geurproductie; - De geluidshinder en de trillingen (met inbegrip van de werkingstijden van de luidruchtige installaties); - De impact op het water (met inbegrip van de lozingen van vloeistoffen, hun debiet en concentraties,); - De geproduceerde afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (met inbegrip van hun aard, volume, tijdelijke opslag,...); - De impact op de grond en de ondergrond; - De impact op de fauna, de flora en het landschap, rekening houdend met in het bijzonder het oppervlaktewater, de groene ruimten, de Natura 2000'-gebieden en de specifieke doelstellingen met betrekking tot de bewaring van deze gebieden; - De impact op de omgeving; - De impact op de wegen en de mobiliteit (met inbegrip van de uurregelingen en eventueel een wegbeschrijving voor grote bouwplaatsen); - De energetische impact; - De impact op de lucht en het klimaat (met inbegrip van de gasvormige emissies van verontreinigende stoffen en verbrandingsgassen); - De impact op stedenbouwkundig en vastgoedvlak; - De impact op sociaal en economisch vlak; - De wisselwerking tussen deze verschillende factoren.

De bodemverontreinigingsdeskundige somt de verschillende wettelijke en reglementaire bepalingen op, die van toepassing zijn.

De evaluatie van de impact van het saneringsvoorstel gebeurt zonder dat hiermee afbreuk gedaan wordt aan eender welke andere wettelijke bepalingen ter zake, met name met betrekking tot Natura 2000. HOOFDSTUK 1 3. - Maatregelen ter beperking van de milieueffecten Voor elk in het hoofdstuk 12 vermeld effect moet de bodemverontreinigingsdeskundige één of meerdere maatregelen voorzien, die toegepast zal of zullen worden om het effect in kwestie te voorkomen, teniet te doen of te verkleinen. De daarbij te implementeren middelen kunnen met name bestaan uit : - Een naleving van drempelwaarden voor geluidshinder en trillingen; - Een naleving van de werktijden van de bouwplaats; - Een beheer van de gevaarlijke afvalstoffen; - Het voorkomen van explosierisico's; - De organisatie van het verkeer van de bouwplaatsvoertuigen; - De inrichting van beschermingszones voor aanplantingen; - Enz. HOOFDSTUK 1 4. - Gedetailleerde beschrijving van de modaliteiten betreffende de opvolging van de werf De bodemverontreinigingsdeskundige geeft aan tijdens welke fases van de werf zijn aanwezigheid verplicht is, en voor de andere momenten, welke voorschriften gecommuniceerd zullen worden naar de houder van de verplichtingen en de bodemsaneringsaannemer ten einde zichzelf te vergewissen dat de voorwaarden voor de uitvoering van de sanering op ieder moment gerespecteerd zullen worden.

De bodemverontreinigingsdeskundige geeft bijvoorbeeld aan dat hij aanwezig dient te zijn : - gedurende het geheel van de uitgravingen; - op het moment van de plaatsing van de ondergrondse in situ installaties; - bij de opstart van de in situ behandeling en vervolgens elke 15 dagen; - enz.

De bodemverontreinigingsdeskundige dient eveneens weer te geven dat er een kennisgeving ten aanzien van de houder van de verplichtingen en de bodemsaneringsaannemer zal gedaan worden, waarin hij vraagt om binnen de kortst mogelijke termijn op de hoogte gesteld te worden van ieder incident of abnormale waarneming betreffende de sanering.

Tot slot geeft de bodemverontreinigingsdeskundige, indien mogelijk, weer welke staalnames of bijzondere metingen (luchtkwaliteit, geluid, debieten, enz.) hij ofwel met eigen middelen uitvoert, ofwel in onderaanneming laat uitvoeren, ofwel door de bodemsaneringsaannemer laat uitvoeren. In ieder geval is het de bodemverontreinigingsdeskundige die garant staat voor de kwaliteit van de analyses en metingen. HOOFDSTUK 1 5. - Niet-technische samenvatting De bodemverontreinigingsdeskundige stelt een niet-technische samenvatting op (van maximum twee pagina's), waarin de fasering (de chronologie) van de werken geschetst wordt en waarin ten minste de volgende elementen uiteengezet worden : - De identificatiegegevens van het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen; - De identiteit van de houder van de verplichting tot realisatie van het saneringsvoorstel of, bij gebrek hieraan, van de opdrachtgever van het voorstel, als dit de houder niet is, en de bodemverontreinigingsdeskundige die met deze taak belast werd; - Een herhaling van de vorige onderzoeken; - Het met de saneringswerken beoogde doel; - Hun aard; - Het voor deze werken voorziene tijdschema; - De synthese van de relevante varianten; - De mogelijke milieueffecten (alsook de van toepassing zijnde wettelijke of reglementaire bepalingen) en de maatregelen die getroffen werden om deze te voorkomen, teniet te doen of te beperken; - De getroffen veiligheidsmaatregelen op en rond het door het saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen; - De bij het saneringsvoorstel betrokken verantwoordelijken (bouwheer, bodemverontreinigingsdeskundige, en indien reeds gekend, de bodemsaneringsaannemers).

Deze niet-technische samenvatting moet als bijlage 14 bij het saneringsvoorstel worden bijgevoegd. HOOFDSTUK 1 6. - Elektronisch formulier De bodemverontreinigingsdeskundige, terdege gemachtigd door de opdrachtgever van het saneringsvoorstel, vult het elektronisch formulier in dat gebruikt wordt voor het invoeren van de gegevens in de inventaris van de bodemtoestand. Hij doet dat elektronisch via de website van het Instituut op hetzelfde ogenblik als de kennisgeving aan het Instituut van het saneringsvoorstel. Dit formulier dient alle op de website van het Instituut aangeduide gegevens te hernemen, de niet technische samenvatting, alsook de laboratoriumanalyses onder een geïnformatiseerd formaat (XML) dat toelaat om ze rechtstreeks toe te voegen aan de inventaris van de staat van de bodem.

Hij voegt ook een papieren kopie van het naar behoren ingevulde formulier als bijlage 13 bij het saneringsvoorstel bij.

BIJLAGEN De volgende bijlagen moeten bij het saneringsvoorstel worden bijgevoegd en dat bij voorkeur in de volgende volgorde : 1. Het eigendomsbewijs;2. De figuren met de vermoedelijke en de worst case'-contouren van de verontreiniging voor de bodem en het grondwater;3. De detailinformatie over de kosten van de 3 relevante varianten;4. De BATNEEC'-analyse;5. Het stabiliteitsonderzoek;6. De figuren van de pilootstudie;7. Het advies van de bodemsaneringsaannemer over de dimensionering en de controleerbaarheid van het voorstel tot in situ/on site behandeling van de voorkeursvariant; 8. Andere onderzoeken (modellering, korrelgrootteanalyse, litteratuur,...); 9. Het plan of de plannen van de uitgravingszone(s) en de inrichting voor de tijdelijke grondwaterbemaling; 10. De onder- en bovengrondse inrichtingen voor de in situ/on site behandeling, de dimensioneringen, het gedetailleerd schema met de meetpunten, lozingspunten de technische fiches,...; 11. De lokalisatie op een figuur van de controleboringen en -peilbuizen;12. De informatie over een eventueel risicobeheer (Hoofdstuk 8 D );13. Het naar behoren ingevuld elektronisch formulier;14. De niet-technische samenvatting;15. Andere eventueel relevante bijlagen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 3 Type-inhoud van het beperkt saneringsvoorstel Algemene bepalingen en doelstelling Het beperkt saneringsvoorstel en de beperkte saneringswerken zijn erop gericht de bodemverontreiniging via een snelle procedure te saneren, om de lopende uitgravingswerken ten volle te benutten of de omvang en/of duur van de veiligheidsmaatregelen te beperken.

Het beperkt saneringsvoorstel schat de omvang en de aard van de bodemverontreiniging in en bepaalt het type, de uitvoeringswijze en de uitvoeringstermijn van de saneringswerken die uitgevoerd moeten worden om de saneringsnormen te halen. Het beperkt saneringsvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om de geboekte resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten.

De termijn voor de uitvoering en de beoordeling van de saneringswerken moet korter zijn dan 120 dagen.

Structuur van het beperkt saneringsvoorstel Het saneringsvoorstel wordt opgemaakt in de vorm van een rapport met 4 afdelingen, onderverdeeld in 16 hoofdstukken, en bijlagen.

In afwijking van de inhoud van de hieronder voorgestelde 16 hoofdstukken kan een vereenvoudigde procedure gevolgd worden voor bepaalde gevallen van artikel 13 §§ 6 en 7 en 49 § 4 van de ordonnantie, met name indien het gaat om : - verontreiniging die een dringende interventie noodzaakt omwille van het gevaar voor de menselijke gezondheid of het leefmilieu, die enkel kan ingedijkt worden door de uitvoering van een beperkte sanering. Het betreft meer bepaald gevallen waarbij product aan het indringen is in de bodem ten gevolge van een ongeval; - verontreiniging met een beperkte verspreiding van maximum enkele centimeters tot meters rond een verontreinigingsbron die toevallig ontdekt werd tijdens een ontgraving, waarvan de verwijdering uitgevoerd kan worden in één dag met behulp van de middelen die reeds op de werf aanwezig zijn; - verontreiniging aanwezig in het grondwater maar niet aanwezig in de bodem noch aanwezig als vrije fase (drijf- of zinklaag), waarbij het grondwater opgepompt wordt en de lozing ervan een behandeling vereist.

Voor de laatste twee bovenvermelde gevallen is de afwijking enkel mogelijk voor zover dat de te saneren verontreinigingen niet gelinkt zijn aan risicoactiviteiten die de inschrijving van het terrein in de inventaris van de bodemtoestand rechtvaardigen.

In de bovenvermelde gevallen kan het beperkt saneringsvoorstel vereenvoudigd worden tot hoofdstuk 15, eventueel zelfs zonder analyseresultaten van een bodemonderzoek, maar omvattende alle figuren die noodzakelijk zijn om een goed begrip toe te laten.

Het beperkt saneringsvoorstel wordt in één origineel exemplaar aan het Instituut bezorgd door ofwel de persoon die het voorstel heeft laten opmaken, ofwel door de bodemverontreinigingsdeskundige zelf indien hij hiervoor naar behoren gemandateerd werd door zijn klant. Het moet ondertekend en gedateerd zijn door degene die met de uitvoering van het onderzoek belast werd en door de directeur van het in bodemverontreiniging gespecialiseerde bureau (of diens vertegenwoordiger).

Het rapport moet duidelijk de titel beperkt saneringsvoorstel' dragen.

De informatie die de eerste pagina van het beperkt saneringsvoorstel dient te vermelden, wordt in bijlage 4 van dit besluit aangegeven.

De handtekeningen mogen zich op deze pagina bevinden of op het einde van het beperkt saneringsvoorstel. Afdeling I. - Administratieve gegevens

HOOFDSTUK 1. - Administratieve gegevens Dit hoofdstuk bevat ten minste de volgende informatie : - De identiteit, de gegevens en de taal van de opdrachtgever van het beperkt saneringsvoorstel; - De identiteit, de gegevens en de taal van de houder van de saneringsverplichtingen; - De identificatiegegevens van het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen; - De ligging van het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen (ligging van het perceel of de percelen op een topografische kaart die als bijlage 1 moet worden bijgevoegd); - Voor elk door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel : de volledige kadastrale gegevens en de oppervlakte (een kadastrale legger en een plan dat minder dan twee jaar oud is, moeten als bijlage 2 worden bijgevoegd); - De Lambert-coördinaten X, Y en Z van het midden van het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen; - Voor elk door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel : de identiteit en de gegevens van de houders van zakelijke rechten (huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn) en exploitanten (voormalige, huidige en toekomstige); als de houders van zakelijke rechten daarbij zouden verschillen van de houders die op de kadastrale legger vermeld worden, zal een ander eigendomsbewijs als bijlage 3 bijgevoegd moeten worden (bv. kopie van de eigendomstitel); - Voor elk door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel : zijn bestemming op het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); Afdeling II. - Context en vooronderzoek

HOOFDSTUK 2. - Context en eerste maatregelen Dit hoofdstuk vermeldt de omstandigheden waaronder de verontreiniging, of de gebeurtenis die de verontreiniging veroorzaakte, plaatsgevonden heeft. Verder moet hier ook aangegeven worden op welk ogenblik de bodemverontreinigingsdeskundige gecontacteerd werd en voor het eerst tussengekomen is op de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen.

Hier moet een beschrijving van zijn eerste organoleptische vaststellingen opgenomen worden.

De staat van het betroffen perceel of de betroffen percelen op het ogenblik van het eerste bezoek alsook op het huidige ogenblik moet beschreven worden en aan de hand van de nodige, als bijlage 4, bijgevoegde figuren, toegelicht worden. Daarbij moet een maximum aantal elementen en infrastructuren beschreven worden, waardoor men zich een duidelijk beeld van de situatie kan vormen (bv. gebouwen, verspreidingszone van het product aan de oppervlakte, uitgegraven zone, opslag van de grond, andere infrastructuren, pompstation en lozingspunt, enz.). Daarnaast moeten ook met toelichting voorziene foto's als bijlage 5 bijgevoegd worden.

Als de oorsprong en de aard van de verontreiniging bepaald werden, moeten ze eveneens vermeld worden. Zo niet, moeten er hieromtrent hypothesen geformuleerd worden.

Elke activiteit of elke inrichting die een impact zou kunnen hebben op de verontreiniging van de bodem of die tot een beperking van de latere behandeling ervan zou kunnen leiden, moeten beschreven worden (bv. bemaling van grondwater, plaatsing van een ondoorlatende ingegraven wand, enz.).

De eventueel getroffen of beoogde veiligheidsmaatregelen moeten beschreven worden. In het bijzonder moet voor een zo volledig mogelijke toelichting gezorgd worden in verband met de kwaliteit en de locatie van de al verwijderde of uitgegraven bodem die zich nog op het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen bevindt. HOOFDSTUK 3. - Geologische en hydrogeologische gegevens Er wordt een samenvatting van de verschillende lithostratigrafische eenheden voorgesteld, die zich ter hoogte van het betroffen perceel of de betroffen percelen situeren en dat in de vorm van een synthesetabel waarin de diepten (bv. 0-10 m), de stratigrafische naam (bv. quartair), de lithologische aard (bv. leemachtig zand, homogeen/heterogeen) en de hydrogeologische eigenschappen (bv. doorlatend, weinig doorlatend, erg weinig doorlatend, enz.) vermeld worden.

Aan deze gegevens moet de volgende informatie worden toegevoegd : - De aanwezigheid van aanvulmateriaal (aard, dikte, datum of raming van de datum); - De diepte van het grondwater (vastgestelde diepte en informatie over de andere waterhoudende lagen); - De veronderstelde stromingsrichting van het grondwater; - De aanwezigheid van statische grondwaterlagen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen op het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen of in een straal van 500 meter rond het door het voorstel betroffen perceel of de door het voorstel betroffen percelen; - De aanwezigheid van eventuele drinkwaterwinningen en grondwaterbeschermingszones in een straal van 2 kilometer rond het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het saneringsvoorstel betroffen percelen. Afdeling III. - Bodemonderzoek

HOOFDSTUK 4. - Onderzoeks- en analysestrategie De bodemverontreinigingsdeskundige moet de manier beschrijven, waarop zijn organoleptische waarnemingen en de eventuele historische elementen waarover hij beschikt, hem ertoe gebracht hebben om de door hem gekozen parameters te analyseren.

Al naargelang de bodem en/of het grondwater door de verontreiniging getroffen is en afhankelijk van de situatie op het terrein worden er gepaste analyses uitgevoerd : - Op bodemstalen die ter hoogte van het oppervlak, de wanden, de putbodem, hopen van tijdelijk opgeslagen gronden, boringen, enz. genomen werden; - Op stalen van oppervlaktewater, putwater, pompwater, water uit peilbuizen, etc.

Het in het kader van het beperkt saneringsvoorstel uitgevoerde aantal boringen en peilbuizen wordt aan het oordeel van de bodemverontreinigingsdeskundige overgelaten, wetende dat deze over ernstige aanwijzingen moet beschikken om te kunnen concluderen dat de verontreinigde zone afgebakend is.

De uitvoering van boringen, de plaatsing van peilbuizen, het nemen van bodem-, water-, sediment- en bodemluchtstalen, alsook de bewaring van de genomen stalen moet gebeuren in overeenstemming met de nadere regels vastgelegd door de Regering in het besluit tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek. HOOFDSTUK 5. - Resultaten van de op het terrein en in het laboratorium verrichte werken De verrichte boringen en de geplaatste peilbuizen moeten gedetailleerd en precies beschreven worden.

Verder moeten daarbij ook de volgende gegevens vermeld worden : - Bodemverontreinigingdeskundige die de boringen verrichtte en de peilbuizen plaatste; - De datum waarop de boringen en de plaatsing van de peilbuizen verricht werden; - De gebruikte boortechniek; - De datum waarop de monsternemingen verricht werden; - De gebruikte methode van bewaring.

De op basis van de boringen verzamelde geologische en hydrogeologische gegevens, evenals de organoleptische waarnemingen moeten in dit hoofdstuk besproken worden en in de vorm van een synthesetabel voorgesteld worden, waarin de volgende elementen vermeld worden : - De aard en de dikte van de aangetroffen lithologie; - Indien aangetroffen, de diepte van de grondwaterlaag; - De aard en de diepte van de organoleptische waarnemingen (aanwezigheid van ophogingen, vocht, geur, drijflaag,...).

De boringen en peilbuizen moeten ook grafisch worden voorgesteld in bijlage 6 bij het beperkt saneringsvoorstel en dat in overeenstemming met de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in overeenstemming met de in het Vlaams of Waals Gewest geldende codes van goede praktijk.

De analyserapporten van het laboratorium moeten als bijlage 7 bij het beperkt saneringsvoorstel bijgevoegd worden. Deze rapporten dienen ten minste de volgende informatie te bevatten : - De naam van het laboratorium; - De oorsprong van de stalen; - De ontvangst- en analysedatum van de stalen; - De analyseresultaten; - De gebruikte analysemethoden; - De eventuele moeilijkheden bij het uitvoeren van de analyses; - De handtekening van het laboratorium.

De resultaten moeten per perceel toegelicht worden, moeten met de interventie- en saneringsnormen van het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en saneringsnormen (Belgisch Staatsblad van 08/01/2010) vergeleken worden en moeten in de volgorde voorgesteld worden waarin ze in de analyserapporten van het laboratorium opgenomen werden, en dit onder vorm van een synthesetabel zoals weergegeven in volgende voorbeelden : BODEM

Nr. van de boring

IN

SN

Factor waarmee de IN overschreden wordt

Factor waarmee de SN overschreden wordt

Toename of vermindering van de verontreiniging

F1

F2

Uitvoeringsdatum

09/12/2004

09/12/2004

Diepte van de boring (m-mv)

2

5

Diepte van het staal (m-mv)

0,5-1

3,5-4

Organoleptische waarnemingen

0-1 m : sterke oliegeur


Zware metalen (mg/kg ds)


Cadmium


Enz.

BTEX (mg/kg ds)


Benzeen


Enz.

Som BTEX


Gechloreerde solventen (mg/kg ds)


1,2-dichloorethaan


Enz.

Som gechloreerde solventen


PAK (mg/kg ds)


Naftaleen


Enz.

Som PAK


Cyanides (mg/kg ds)


Vrije cyanides


Niet-chlooroxideerbare cyanides


Pesticiden (mg/kg ds)


Aldrin + Dieldrin


Enz.

Som pesticiden


MTBE (mg/kg ds)


PCB (mg/kg ds)


m-mv = meter onder maaiveld ds = Droge stof IN = Interventienorm SN = Saneringsnorm De normen worden niet omgerekend in functie van het organisch stof- en kleigehalte Facultatief : Het percentage organisch stof en klei (lutum) GRONDWATER

Nr. van de boring

IN

SN

Factor waarmee de IN overschreden wordt

Factor waarmee de SN overschreden wordt

Toename of vermindering van de verontreiniging

F1

F2

Uitvoeringsdatum

09/12/2004

09/12/2004

Diepte van de filter (m-mv)

2-4

2-4

Diepte van het water (m-mv)

2,6

2,3

Organoleptische waarnemingen

Sterke oliegeur


Drijflaag (cm)

4


Zware metalen (mg/kg ds)


Cadmium


Enz.

BTEX (mg/kg ds)


Benzeen


Enz.

Som BTEX


Gechloreerde solventen (mg/kg ds)


1,2-dichloorethaan


Enz.

Som gechloreerde solventen


PAK (mg/kg ds)


Naftaleen


Enz.

Som PAK


Cyanides (mg/kg ds)


Totale cyanides


Pesticiden (mg/kg ds)


Aldrin + Dieldrin


Enz.

Som pesticiden


MTBE (mg/kg ds)


PCB (mg/kg ds)


IN = Interventienorm SN = Saneringsnorm Facultatief : Temperatuur, elektrisch geleidingsvermogen en pH. De boringen en peilbuizen moeten op een plan aangeduid worden, dat als bijlage 8 bij het beperkt saneringsvoorstel moet worden bijgevoegd.

Boringen en peilbuizen moeten met een verschillend symbool aangeduid worden. De analyseresultaten die de normen overschrijden en de desbetreffende verontreinigende stof moeten eveneens op het plan vermeld worden. Indien nodig, kunnen er verschillende plannen opgemaakt worden (complexe gevallen, verontreiniging van het grondwater en de bodem, verontreinigingen op verschillende diepten,). HOOFDSTUK 6. - Evaluatie van de resultaten In dit hoofdstuk moeten de resultaten besproken worden die in de bodem- en grondwateranalysetabellen opgenomen werden op basis van het al dan niet overschrijden van de interventie- en saneringsnormen en op basis van een eventuele toename van de verontreiniging. Deze bespreking moet voor elk perceel afzonderlijk, voor elke geanalyseerde parameter en per boring/peilbuis, alsook eventueel per verontreinigingsvlek gebeuren.

Deze beoordeling doet daarbij geenszins afbreuk aan de eindbeoordeling, die in overeenstemming met artikel 65 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems verricht moet worden.

Op basis van de verkregen resultaten bespreekt de bodemverontreinigingsdeskundige eveneens de oorsprong en de ouderdom van de vastgestelde verontreiniging (toevallige ontdekking, ongeval) en besluit, indien mogelijk, of er al dan niet een verband bestaat tussen een (huidige of voormalige) risicoactiviteit en de vastgestelde verontreiniging. Bij een eventuele vermenging van meerdere verontreinigingen moet de bodemverontreinigingsdeskundige dit eveneens vermelden, net zoals eventuele elementen waarover hij zou beschikken en waarmee de oorsprong van deze verontreinigingen bepaald zou kunnen worden.

Ten slotte moet hij hier eveneens de argumenten aanvoeren waarop hij zich baseert om te besluiten dat de verontreiniging die het voorwerp van het beperkt saneringsvoorstel uitmaakt, voldoende afgebakend is. HOOFDSTUK 7. - Doelstellingen van de beperkte sanering Dit hoofdstuk moet in de vorm van een tabel de saneringsnormen (of concentraties vóór toename van de verontreiniging) vermelden, die voor elke te saneren stof gerespecteerd moeten worden.

Zonder hiermee afbreuk te willen doen aan de andere wettelijke bepalingen ter zake, moet dit hoofdstuk eveneens lozingsnormen vermelden indien het beperkte saneringsvoorstel lozingen van vloeistoffen en/of gasvormige stoffen voorziet. Voor de lozing van water in de riolering of in oppervlaktewater moet er rekening gehouden worden met saneringsnormen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en saneringsnormen (Belgisch Staatsblad van 08/01/2010). Afdeling IV - Algemene beoordeling van de saneringstechnieken en

-varianten NB : Een variant kan een combinatie van verschillende technieken zijn (bv. uitgraving + pump & treat'), net zoals meerdere varianten ook op eenzelfde techniek gebaseerd kunnen zijn (bv. uitgravingen op verschillende diepten). In voorkomend geval moet de behandeling van elke verontreinigingsvlek bovendien afzonderlijk onderzocht worden. HOOFDSTUK 8. - Algemene voorstelling van de overweegbare technieken Dit hoofdstuk stelt de volgende elementen voor : - De op de markt bestaande saneringstechnieken die in functie van de doelstellingen die bij hoofdstuk 7 gepreciseerd werden en de na te leven termijn, overwogen kunnen worden; - Hun algemene voor- en nadelen op het vlak van kosten, doeltreffendheid, uitvoeringstermijn en milieueffecten. HOOFDSTUK 9. - Selectie van een variant Op basis van voormeld uitgevoerd vergelijkend onderzoek stelt de bodemverontreinigingsdeskundige een voorkeursvariant voor en motiveert hij zijn keuze. HOOFDSTUK 1 0. - Gedetailleerde beschrijving van de geselecteerde variant Afhankelijk van de in de voorkeursvariant opgenomen saneringstechniek(en) worden de volgende elementen aangereikt : 1) Uitgravingen van gronden : Chronologische beschrijving van de bouwplaats met (ten minste) een bespreking van de relevante elementen, waaronder : - De lediging, reiniging/ontgassing en verwijdering van tanks; - De verwijdering van gevaarlijk afval; - De voorziene uitgravingszone(s) - de vrije taluds, hun verwachte hellingen, de gestutte wanden, de oppervlakten en te bereiken diepten, enz. (figuren moeten als bijlage 9 bij het beperkt saneringsvoorstel bijgevoegd worden); - Het selectief afpompen van een op de grondwaterspiegel drijvend product; - De verwachte maximale concentraties in de bodem na de uitgraving; - De opvolging van de uitgravingen door de bodemverontreinigingsdeskundige en de sortering van de aldus uitgegraven gronden; - De eventueel voorziene tijdelijke opslag (gronden, product, andere), de geldende voorwaarden voor een dergelijke tijdelijke opslag; - De verwerkingswijze van de gronden, de bestemming van de gronden en andere gevaarlijke producten, als deze al gekend zouden zijn, het type van vervoer (vrachtwagens, containers,); - Het aantal en het type van bodemanalyses per stuk wand en putfbodem; - De noodzakelijke stabiliteitsmaatregelen; - De maatregelen voor een tijdelijke grondwaterbemaling (toe te voegen als bijlage 9 bij het beperkt saneringsvoorstel : de op figuur gelokaliseerde verlaging bemalingsinrichting met uitgravingszone(s)); - De controle van de influenten/effluenten van de pompinrichting; - De procedure ter controle van de aanvulgronden, indien noodzakelijk de voorziene oorsprong(en) ervan; - De afwerking aan het oppervlak (type van bedekking, wachtkamers of -leidingen met het oog op de in situ behandeling, enz.). 2) Uitvoering van de in situ of on site behandeling : Chronologische beschrijving van de werkzaamheden met (ten minste) een bespreking van de relevante elementen, zoals o.a. : - Plaatsing van de ondergrondse inrichtingen, dimensioneringen, met inbegrip van gedetailleerde schema's, lozingspunten, technische beschrijvingen en technische productfiches (toe te voegen als bijlage 10 bij het beperkt saneringsvoorstel); - Plaatsing van de bovengrondse inrichtingen, dimensioneringen, met inbegrip van gedetailleerde schema's, lozingspunten, technische beschrijvingen en technische productfiches (toe te voegen als bijlage 10 bij het beperkt saneringsvoorstel); - Opvolging van de in situ of on site behandeling : ontrekking van grondwater en lucht, behandeling vóór lozing, met inbegrip van controle-, monitoring-, monsternemings- en analyseprogramma's (planning/frequentie); principes om tot een (tijdelijke of definitieve) stopzetting te besluiten; - Controleboringen/-peilbuizen nà in situ of on site behandeling (toe te voegen als bijlage 11 bij het beperkt saneringsvoorstel). 4) Beschrijving van de procedure voor het formuleren van besluiten in verband met de staat van de bodem en het bereiken van de verwachte resultaten De bodemverontreinigingsdeskundige beschrijft de modaliteiten en de aard van de bijkomende analyses van bodem- en grondwaterstalen die uitgevoerd zullen worden om de aard en de afbakening van de verontreiniging te bepalen. Er moet voor een beschrijving worden gezorgd van : - De voorgestelde controles om de verkregen resultaten na de saneringswerken te meten met het oog op een verificatie van de verwezenlijking van de in hoofdstuk 7 bepaalde doelstellingen, alsook de niet-verontreiniging door andere verontreinigende stoffen : analyse van de kwaliteit van de bodem en het grondwater; - De criteria om het geschikte moment te bepalen om deze controles uit te voeren.

De bodemverontreinigingsdeskundige bakent eveneens het niet door het beperkt saneringsvoorstel afgedekte deel van het betroffen perceel of de betroffen percelen af, die het voorwerp zullen uitmaken van een verkennend bodemonderzoek bij de definitieve beoordeling van de beperkte sanering. HOOFDSTUK 1 1. - Eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen vóór of tijdens de werken Dit hoofdstuk omvat een beschrijving van de veiligheidsmaatregelen die eventueel tijdelijk vóór of tijdens de saneringswerken getroffen moeten worden om de bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu op en rond de bouwplaats te garanderen. Daarbij gaat het bv. om : - Een beperking van de toegang tot de werf; - De verwijdering van het puur product waarvan de verspreiding een snelle ontwikkeling kent (ten gevolge van een ongeval); - De verluchting van een vertrek; - De bedekking van een bepaalde zone met een waterdicht zeil om een wegspoeling door regen of een verspreiding van de deeltjes door de wind te voorkomen; - De plaatsing van een inrichting die de luchtkwaliteit meet en uitgerust is met een afstandsalarm; - Enz. HOOFDSTUK 1 2. - Follow-upmaatregelen na de werken In dit kader is de follow-up een manier om de evolutie van de situatie van het milieu te controleren, nadat de saneringsmaatregelen getroffen werden. De follow-up bestaat bv. uit een regelmatige analyse van de kwaliteit van het grondwater, de lucht, enz. om de duurzaamheid van de verkregen resultaten na te gaan.

Bijlage 11 toont de locatie van de monitoringpeilbuizen. HOOFDSTUK 1 3. - Samenvattend tijdschema van de werken en eindbeoordeling Het samenvattende tijdschema van de werken en de definitieve beoordeling moeten voldoende gedetailleerd zijn om ten minste de volgende fasen te kunnen onderscheiden : - De eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen; - De voorbereiding van de werf; - De verwijdering van ondergrondse tanks; - De uitgravingen; - De plaatsing van de inrichting voor de in situ/on site behandeling; - De fase van de in situ/on site behandeling; - De analyses; - De verzameling van informatie met het oog op de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek; - De bezorging aan het Instituut van de eindbeoordeling van de beperkte saneringswerken, met inbegrip van het verkennend bodemonderzoek, binnen een termijn van maximum 120 dagen te tellen vanaf de gelijkvormigheidsverklaring van het beperkt saneringsvoorstel; - De follow-upmaatregelen.

Het tijdschema moet opgemaakt worden aan de hand van kalenderdata, zelfs al zouden deze louter ter informatie vermeld worden. HOOFDSTUK 1 4. - Gedetailleerde beschrijving van de modaliteiten betreffende de opvolging van de werf De bodemverontreinigingsdeskundige geeft aan tijdens welke fases van de werf zijn aanwezigheid verplicht is, en voor de andere momenten, welke voorschriften gecommuniceerd zullen worden naar de houder van de verplichtingen en de bodemsaneringsaannemer ten einde zichzelf te vergewissen dat de voorwaarden voor de uitvoering van de sanering op ieder moment gerespecteerd zullen worden.

De bodemverontreinigingsdeskundige geeft bijvoorbeeld aan dat hij aanwezig dient te zijn : - gedurende het geheel van de uitgravingen; - op het moment van de plaatsing van de ondergrondse in situ installaties; - bij de opstart van de in situ behandeling en vervolgens elke 15 dagen; - enz.

De bodemverontreinigingsdeskundige dient eveneens weer te geven dat er een kennisgeving ten aanzien van de houder van de verplichtingen en de bodemsaneringsaannemer zal gedaan worden, waarin hij vraagt om binnen de kortst mogelijke termijn op de hoogte gesteld te worden van ieder incident of abnormale waarneming betreffende de sanering.

Tot slot geeft de bodemverontreinigingsdeskundige, indien mogelijk, weer welke staalnames of bijzondere metingen (luchtkwaliteit, geluid, debieten, enz.) hij ofwel met eigen middelen uitvoert, ofwel in onderaanneming laat uitvoeren, ofwel door de bodemsaneringsaannemer laat uitvoeren. In ieder geval is het de bodemverontreinigingsdeskundige die garant staat voor de kwaliteit van de analyses en metingen. HOOFDSTUK 1 5. - Niet-technische samenvatting De bodemverontreinigingsdeskundige stelt een niet-technische samenvatting op (van maximum twee pagina's), waarin de fasering (de chronologie) van de werken geschetst wordt en waarin ten minste de volgende elementen uiteengezet worden : - De identificatiegegevens van het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen; - De identiteit van de opdrachtgever van het beperkt saneringsvoorstel; - Een samenvatting van het in overeenstemming met afdeling III opgestelde bodemonderzoek; - Het met de beperkte saneringswerken beoogde doel; - Hun aard; - Het voor deze werken voorziene tijdschema; - De beschrijving van de gekozen variant; - De getroffen veiligheidsmaatregelen op en rond het door het beperkt saneringsvoorstel betroffen perceel of de door het beperkt saneringsvoorstel betroffen percelen; - De bij het voorstel betrokken verantwoordelijken (bouwheer, bodemverontreinigingsdeskundige, bodemsaneringsaannemers).

Deze niet-technische samenvatting moet als bijlage 13 bij het beperkt saneringsvoorstel worden bijgevoegd. HOOFDSTUK 1 6. - Elektronisch formulier De bodemverontreinigingsdeskundige, terdege gemachtigd door de opdrachtgever van het beperkt saneringsvoorstel, vult het elektronisch formulier in dat gebruikt wordt voor het invoeren van de gegevens in de inventaris van de bodemtoestand. Hij doet dat elektronisch via de website van het Instituut op hetzelfde ogenblik als de kennisgeving aan het Instituut van het beperkt saneringsvoorstel. Dit formulier dient alle op de website van het Instituut aangeduide gegevens te hernemen, de niet technische samenvatting, alsook de laboratoriumanalyses onder een geinformatiseerd formaat (XML) dat toelaat om ze rechtstreeks toe te voegen aan de inventaris van de staat van de bodem.

Hij voegt ook een papieren kopie van het naar behoren ingevulde formulier als bijlage 12 van het beperkt saneringsvoorstel toe.

BIJLAGEN De volgende bijlagen moeten bij het beperkt saneringsvoorstel worden bijgevoegd en dat bij voorkeur in de volgende volgorde : 1. De lokalisatie van de percelen op een topografische of wegenkaart;2. De kadastrale leggers en plannen van de percelen;3. Het eigendomsbewijs;4. De figuren met betrekking tot de situatie op het terrein bij het eerste bezoek van de bodemverontreinigingsdeskundige;5. De foto's;6. De boor- en peilbuisprofielen;7. De analyserapporten van het erkende laboratorium;8. Het plan waarop de boorpunten, peilbuizen en analyses worden aangeduid;9. Het plan of de plannen van de uitgravingszone(s) en de inrichting voor de tijdelijke grondwaterbemaling; 10. De onder- en bovengrondse inrichtingen voor de in situ/on site behandeling, de dimensioneringen, het gedetailleerde schema met de meetpunten, lozingspunten, de technische fiches,...; 11. De lokalisatie van de boringen en peilbuizen op een figuur;12. Het naar behoren ingevuld elektronisch formulier 13.De niet-technische samenvatting; 14. Andere relevante bijlagen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 4 Model voor de eerste pagina van het risicobeheersvoorstel, het saneringsvoorstel en het beperkt saneringsvoorstel Onderzochte site : Naam Adres Kadastrale referenties van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen Gegevens van de opdrachtgever van het risicobeheersvoorstel/saneringsvoorstel/beperkt saneringsvoorstel : Naam : Voornaam : Firmanaam : Juridische vorm : Adres : Telefoonnummer van de contactpersoon : Fax : E-mail : Gegevens van de houder(s) van de verplichting tot realisatie van een risicobeheersvoorstel/saneringsvoorstel/ beperkt saneringsvoorstel : Naam : Voornaam : Firmanaam : Juridische vorm : Adres : Telefoonnummer van de contactpersoon : Fax : E-mail : Gegevens van de bodemverontreinigingsdeskundige : Naam : Voornaam : Adres : Telefoonnummer van degene die met de uitvoering van het onderzoek werd belast : Fax : E-mail : Erkenningsnr. en geldigheidsdata Gegevens om na te gaan of een advies van het College van burgemeester en schepenen en van de afgevaardigd ambtenaar (BROH) vereist is : Het voorstel omvat/omvat geen (1) realisatie van een bovengrondse inrichting met permanent karakter (2) Het voorstel omvat/omvat geen (1) uitbating van een aan een milieuvergunning onderworpen inrichting (2) Dossiernummer van het Instituut Datum van opstelling van het voorstel (1) Schrappen wat niet past (2) Niet van toepassing voor een beperkt saneringsvoorstel Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel, van het saneringsvoorstel en van het beperkt saneringsvoorstel. Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

begin


Publicatie : 2010-07-20 Numac : 2010031350

^