Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009
gepubliceerd op 02 juni 2009

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2009031326
pub.
02/06/2009
prom.
28/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/28/2009031326/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 MEI 2009. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, artikel 13, 4°;

Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, artikel 6 § 1;

Gelet op het besluit van de Executieve van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 19 september 1991 houdende regeling van de verwijdering van afvalstoffen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 mei 1999 tot verplichting van het inwinnen van het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp voor bepaalde ingedeelde inrichtingen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 betreffende het storten van afvalstoffen;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu, gegeven op 11 maart 2009;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad, gegeven op 19 maart 2009;

Gelet op het advies nr. 46.504/3 van de Raad van State, gegeven op 27 april 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit dat dit besluit richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van richtlijn 2004/35/EG omzet; dat de Europese Commissie op 16 oktober 2008 aan België een met redenen omkleed advies gericht heeft wegens nalating van omzetting; dat de snelle goedkeuring van het besluit zou kunnen voorkomen dat de Commissie een procedure tegen België begint bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;

Op voorstel van de minister van Leefmilieu, Besluit : Voorwerp

Artikel 1.Dit besluit zet richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van richtlijn 2004/35/EG om in Brussels Recht.

Toepassingsgebied

Art. 2.§ 1. Onder voorbehoud van paragraaf 2, is dit besluit van toepassing op het beheer van afval dat afkomstig is van de prospectie, de winning, de behandeling en de opslag van mineralen evenals de exploitatie van groeven, hierna « winningsafval » genoemd. § 2. Buiten het toepassingsgebied van dit besluit valt : 1°afval dat wordt gegenereerd door de prospectie, winning en behandeling van mineralen en de exploitatie van groeven, maar dat niet rechtstreeks afkomstig is van die activiteiten; 2° afval dat afkomstig is van de offshore-prospectie, -winning en -behandeling van mineralen;3° injectie van water en herinjectie van opgepompt grondwater in de zin van artikel 44, 10°, a en b van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, voorzover krachtens dat artikel toegestaan is. Definities

Art. 3.In dit besluit wordt verstaan onder : 1°"afval" : afval in de zin van artikel 2, 1 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen; 2° "gevaarlijk afval" : gevaarlijk afval in de zin van artikel 2, 2 van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen;3° "inert afval" : afval dat geen significante fysische, chemische of biologische veranderingen ondergaat. Inert afval lost niet op, verbrandt niet en vertoont ook geen andere fysische of chemische reacties, het wordt niet biologisch afgebroken en heeft geen zodanige nadelige effecten op andere stoffen waarmee het in contact komt dat milieuverontreiniging of schade aan de menselijke gezondheid dreigt te ontstaan.

De totale uitloogbaarheid en het gehalte aan vervuilende componenten van het afval en de ecotoxiciteit van het percolaat mogen niet significant zijn en met name de kwaliteit van het oppervlaktewater en/of grondwater niet in gevaar brengen; 4° "niet-verontreinigde grond" : grond die tijdens de winning is verwijderd van de bovenste laag van de bodem en die volgens de wetgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of volgens de communautaire wetgeving, of, bij afwezigheid van wetgeving, volgens de voorschriften van de milieuvergunning die voor de winningsactiviteiten afgeleverd werd, niet verontreinigd is;5° "minerale bron" of "mineraal" : een van nature voorkomende afzetting in de aardkorst van een organische of anorganische stof, zoals brandstoffen, metaalertsen, industriële mineralen en mineralen voor de bouwsector, uitgezonderd water;6° "winningsindustrieën" : alle ondernemingen die zich bezighouden met de bovengrondse of ondergrondse winning van mineralen voor commerciële doeleinden, met inbegrip van de winning door middel van het boren van boorputten of de behandeling van het gewonnen materiaal;7° "off-shore" : het deel van de zee en de zeebodem dat zich vanaf de laagwaterlijn bij normaal of gemiddeld getij zee-inwaarts uitstrekt;8° "behandeling" : een mechanisch, fysisch, biologisch, thermisch of chemisch proces of een combinatie van dergelijke processen die op minerale bronnen uitgevoerd worden met inbegrip van de exploitatie van groeven met de bedoeling het mineraal te extraheren, inclusief het wijzigen van de grootte ervan, het classificeren, het scheiden en uitlogen, en het opnieuw verwerken van eerder weggegooid afval, maar exclusief smelten, thermische productieprocessen (exclusief de verbranding van kalksteen), en/of metallurgische processen;9° "tailings" : de vaste afvalstoffen of de slurries die achterblijven na de behandeling van mineralen door middel van scheidingsprocessen (bv.verbrijzelen, malen, sorteren naar grootte, flotatie en andere fysisch-chemische technieken) waarbij de waardevolle mineralen gescheiden worden van het minder waardevolle gesteente; 10° "afvalberg" : een aangelegde voorziening voor het storten van vast afval op het aardoppervlak;11° "dam" : een aangelegde structuur die tot doel heeft water en/of afval binnen een bekken vast te houden of daartoe op te sluiten;12° "bekken" : een natuurlijke of aangelegde voorziening voor het storten van fijnkorrelig afval, doorgaans tailings, samen met wisselende hoeveelheden vrij water, afkomstig van de behandeling van minerale bronnen en het zuiveren en recycleren van proceswater;13° "in zwak zuur scheidbaar cyanide" : cyanide en cyanideverbindingen die gescheiden kunnen worden door/met behulp van een zwak zuur bij een bepaalde pH;14° "percolaat" : elke vloeistof die door de gestorte afvalstoffen sijpelt en afkomstig is uit een afvalvoorziening of zich daarin bevindt, met inbegrip van verontreinigd afvoerwater dat, als het niet op de juiste wijze behandeld wordt, nadelige effecten op het milieu kan hebben;15° "afvalvoorziening" : een terrein dat aangewezen is voor het verzamelen of storten van winningsafval, ongeacht of dit afval zich in vaste, in een oplossing, in een suspensie, of in vloeibare toestand bevindt, gedurende de volgende termijnen : a) geen termijn voor afvalvoorzieningen van categorie A en voorzieningen voor in het afvalbeheerplan als gevaarlijk gekarakteriseerd afval;b) een termijn van meer dan zes maanden voor voorzieningen voor gevaarlijk afval dat onverwacht gegenereerd wordt;c) een termijn van meer dan één jaar voor voorzieningen voor niet-gevaarlijk niet-inert afval;d) een termijn van meer dan drie jaar voor voorzieningen voor niet-verontreinigde grond, niet-gevaarlijk afval uit prospectie, afval uit de winning, de behandeling en de opslag van turf en inert afval. Tot dergelijke voorzieningen worden gerekend dammen of andere structuren voor het bevatten, vasthouden, beperken of anderszins ondersteunen van een dergelijke voorziening, alsmede, doch niet uitsluitend, afvalbergen en bekkens, maar met uitzondering van uitgravingen waarin afval teruggeplaatst wordt na extractie van het mineraal met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden; 16° "zwaar ongeval" : een gebeurtenis op het terrein tijdens een exploitatie die het beheer van afval in een onder deze richtlijn begrepen inrichting omvat, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd, op het terrein of daarbuiten, ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens en/of het milieu ontstaat;17° "gevaarlijke stof" : een stof, mengsel of preparaat dat gevaarlijk is in de zin van artikel 2, 7° van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, artikel 1, § 2 van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan en artikel 1, § 4 van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu;18° "beste beschikbare technieken" : technieken in de zin van artikel 2, 10° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 oktober 2007 tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde ingedeelde industriële inrichtingen;19° "ontvangend waterlichaam" : oppervlaktewater, grondwater, overgangswater en kustwater in de zin van respectievelijk artikel 5, 1°, 2°, 7° en 8° van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid;20° "rehabilitatie" : de behandeling van het land dat nadelige invloed heeft ondervonden van een afvalvoorziening, op een zodanige manier dat het land weer in een bevredigende toestand gebracht wordt, en met speciale aandacht voor de bodemkwaliteit, in het wild levende dieren, de natuurlijke habitats, de zoetwatersystemen, het landschap en toepasselijk gunstig gebruik;21° "prospectie" : het zoeken naar economisch winbare ertslagen, tevens inhoudende bemonstering, bulkbemonstering, boren en graven, maar geen werkzaamheden in de ontwikkelingsfase voorafgaand aan de productiefase van dergelijke lagen, noch activiteiten die rechtstreeks verbonden zijn met een bestaande winning;22° "publiek" : publiek in de zin van artikel 3, 19° van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;23° "betrokken publiek" : publiek in de zin van artikel 3, 20° van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;24° "exploitant" : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het beheer van winningsafval, in overeenstemming met de nationale wetgeving van de lidstaat waar het afvalbeheer plaatsvindt, tevens met betrekking tot de tijdelijke opslag van winningsafval, alsmede de exploitatiefasen en de fase na de sluiting;25° "afvalhouder" : de producent van het winningsafval of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het afval in bezit heeft;26° "competente persoon" : een natuurlijke persoon die over de technische kennis en ervaring beschikt om de taken uit te voeren die uit dit besluit voortvloeien;27° "terrein" : alle land op een afzonderlijke geografische locatie onder de beheercontrole van een exploitant;28° " ingrijpende wijziging" : een wijziging in de structuur of de exploitatie van een afvalvoorziening die, naar het oordeel van het Instituut, belangrijke negatieve gevolgen kan hebben voor de menselijke gezondheid of het milieu;29° "Instituut" : het Brussels Instituut voor Milieubeheer. Algemene voorschriften

Art. 4.§ 1. Het Instituut legt in de milieuvergunning de nodige maatregelen op opdat winningsafval beheerd zou worden zonder gevaar voor de menselijke gezondheid en zonder dat er procédés of methoden aangewend zouden worden die het milieu zouden kunnen schaden, en met name zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken, en zonder schade te berokkenen aan het landschap of aan waardevolle gebieden. § 2. Het Instituut verplicht de exploitant, in de milieuvergunning, om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de nadelige effecten van het beheer van winningsafval voor het milieu en voor de gezondheid van de mens te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Dit omvat het beheer van alle afvalvoorzieningen, ook na sluiting van de afvalvoorziening, en de voorkoming van zware ongevallen waarbij die afvalvoorziening betrokken is, en de beperking van de gevolgen ervan voor het milieu en de gezondheid van de mens. § 3. De in paragraaf 2 genoemde exploitatievoorwaarden moeten onder meer gebaseerd zijn op de beste beschikbare technieken, zonder het gebruik van een bepaalde techniek of specifieke technologie voor te schrijven, maar rekening houdende met de technische kenmerken van de afvalvoorziening, de geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden. § 4. Onverminderd artikel 20, worden de milieuvergunningen betreffende bestaande afvalvoorzieningen, indien nodig, binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aangepast, overeenkomstig artikel 64 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.

Afvalbeheerplan

Art. 5.§ 1. Rekening houdend met het beginsel van duurzame ontwikkeling stelt de exploitant een afvalbeheerplan op voor de beperking, behandeling, nuttige toepassing en verwijdering van winningsafval.

Onverminderd artikel 20, bezorgt de exploitant het afvalbeheerplan voor de bestaande voorzieningen binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan het Instituut. § 2. Een afvalbeheerplan heeft tot doel : 1° het ontstaan van afval, alsook de schadelijkheid ervan te voorkomen of te beperken, in het bijzonder door aandacht te schenken aan : a) afvalbeheer in de ontwerpfase en bij de keuze van de methode die gebruikt wordt voor de winning en de behandeling van mineralen;b) veranderingen die het winningsafval kan ondergaan met betrekking tot een vergroting van de oppervlakte en de blootstelling aan bovengrondse omstandigheden;c) terugplaatsing van winningsafval in de uitgegraven ruimten na extractie van het mineraal, voorzover dit technisch en economisch haalbaar en vanuit milieuoogpunt verantwoord is, overeenkomstig de huidige milieunormen op communautair niveau en, waar van toepassing, overeenkomstig de voorschriften van dit besluit;d) het weer aanbrengen van de bovenste grondlaag na de sluiting van de afvalvoorziening of, als dit praktisch niet haalbaar is, het hergebruik van de bovenste grondlaag elders;e) gebruik van minder gevaarlijke stoffen voor de behandeling van minerale bronnen;2° de nuttige toepassing van winningsafval door middel van recycling, hergebruik of terugwinning van dergelijk afval te bevorderen waar dat vanuit milieuoogpunt verantwoord is overeenkomstig de huidige milieunormen op communautair niveau en/of, waar relevant, andere voorschriften van dit besluit;3° op de korte en de lange termijn de veilige opslag van het afval te waarborgen, in het bijzonder door het beheer tijdens de exploitatie en de fase na sluiting van een afvalvoorziening in overweging te nemen in de ontwerpfase en door een ontwerp te kiezen : a) waarvoor weinig en, zo mogelijk, uiteindelijk geen monitoring, controle en beheer van de gesloten afvalvoorziening nodig is;b) dat de, bijvoorbeeld aan verplaatsing van verontreinigde stoffen uit de voorziening door de lucht of door het water, op lange termijn toe te schrijven negatieve gevolgen voorkomt of althans zoveel mogelijk beperkt, en c) dat de geotechnische stabiliteit op lange termijn van dammen of hopen die zich verheffen boven het voorheen bestaande bodemoppervlak waarborgt. § 3. Het afvalbeheerplan zal ten minste de volgende elementen bevatten : 1° waar van toepassing, de voorgestelde indeling van de afvalvoorziening volgens de criteria opgenomen in bijlage III : a) wanneer een afvalvoorziening van categorie A vereist is : een document waaruit blijkt dat een preventiebeleid voor zware ongevallen, een veiligheidsbeheersysteem voor de uitvoering ervan en een intern noodplan overeenkomstig artikel 7, § 3 ingevoerd zullen worden;b) wanneer de exploitant van oordeel is dat er geen afvalvoorziening van categorie A vereist is, voldoende informatie ter staving, inclusief een identificatie van mogelijke ongevallenrisico's;2° een karakterisering van het afval overeenkomstig bijlage II en een schatting van de totale hoeveelheid winningsafval dat tijdens de exploitatiefase geproduceerd zal worden;3° een beschrijving van de werkzaamheden die dergelijk afval voortbrengen, en van eventuele daaropvolgende behandelingen die dit afval ondergaan zal;4° een beschrijving van de manier waarop het milieu en de gezondheid van de mens nadelige effecten kunnen ondervinden als gevolg van het storten van dergelijk afval en de preventieve maatregelen die genomen moeten worden om de gevolgen voor het milieu tijdens de exploitatie en na sluiting tot een minimum te beperken, met inbegrip van de elementen bedoeld in artikel 10, § 2, 1°, 2°, 4° en 5°;5° de voorgestelde controle- en monitoringsprocedures krachtens artikel 9 (indien van toepassing) en artikel 10, § 2, 3°;6° het voorgestelde plan voor sluiting, inclusief de rehabilitatie, de procedures voor de follow-up na de sluiting en de monitoring overeenkomstig artikel 11;7° preventiemaatregelen om de verslechtering van de waterkwaliteit overeenkomstig de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid en bodem- en luchtverontreiniging overeenkomstig artikel 12 te voorkomen of tot een minimum te beperken;8° een studie van de toestand van het land dat door de afvalvoorziening aangetast zou kunnen worden. § 4. Het afvalbeheerplan verstrekt voldoende informatie om het Instituut in staat te stellen te beoordelen in hoeverre de exploitant in staat is de in paragraaf 2 genoemde doelstellingen van het afvalbeheerplan te bereiken en zijn verplichtingen krachtens dit besluit na te leven.

In het plan wordt met name toegelicht hoe via het gekozen alternatief en de gekozen methode overeenkomstig paragraaf 2, de doelen van het in paragraaf 2, 1°, a vastgelegde afvalbeheerplan verwezenlijkt worden. § 5. Plannen die opgesteld worden uit hoofde van andere, in voorkomend geval communautaire, wetgeving en die de in paragraaf 3 genoemde informatie bevatten, kunnen gebruikt worden wanneer dit onnodige overlapping van informatie en dubbel werk voor de exploitant voorkomt, mits aan alle voorschriften van paragrafen 1 tot en met 4 voldaan wordt.

Goedkeuring en wijziging van het afvalbeheerplan

Art. 6.§ 1. Het afvalbeheerplan wordt om de vijf jaar herzien en/of, waar nodig, gewijzigd in geval van ingrijpende wijzigingen in de exploitatie van de afvalvoorziening of in het gestorte afval.

Elke wijziging moet aan het Instituut meegedeeld worden. § 2. Het beheerplan maakt verplicht deel uit van het effectenverslag dat bij de aanvraag voor een milieuvergunning gevoegd wordt.

De aflevering van de vergunning geldt als erkenning van het beheerplan, onder voorbehoud van wijzigingen die eventueel door de milieuvergunning aangebracht worden.

Wanneer het beheerplan niet bij de vergunningsaanvraag gevoegd is, keurt het Instituut het goed volgens de procedure die in paragrafen 3 tot en met 8 vastgelegd is. § 3. Uiterlijk 5 jaar na de aflevering van de vergunning met inbegrip van een plan of na de goedkeuring van het vorige beheerplan, legt de exploitant aan het Instituut een nieuw beheerplan voor, overeenkomstig paragrafen 4 tot en met 8. § 4. Wanneer het dossier volledig is, bezorgt het Instituut binnen de 30 dagen na ontvangst een ontvangstbewijs aan de exploitant. § 5. Wanneer het dossier niet volledig is, brengt het Instituut binnen de 30 dagen na ontvangst de exploitant op de hoogte van de ontbrekende documenten of inlichtingen.

Binnen de 15 dagen na ontvangst bevestigt het Instituut de ontvangst ervan. § 6. Binnen de 60 dagen na de aflevering van het ontvangstbewijs van het volledige dossier, gaat het Instituut over tot de goedkeuring of de weigering van het beheerplan.

Het uitblijven van een goedkeuring binnen de voorziene termijn staat gelijk met een weigering. § 7. Bij het uitblijven van de kennisgeving van het ontvangstbewijs of de onvolledigheid van het dossier, wordt de termijn van 60 dagen bedoeld in paragraaf 6 berekend vanaf de 31e dag na de verzenddatum van de aanvraag of vanaf de 16e dag na de verzenddatum van de in § 5 bedoelde ontbrekende documenten of inlichtingen. § 8. Wanneer het Instituut het beheerplan weigert, beschikt de exploitant over 60 dagen om een nieuwe versie van zijn plan in te dienen.

Preventie van zware ongevallen en informatieverstrekking

Art. 7.§ 1. De bepalingen van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op afvalvoorzieningen van categorie A, met uitzondering van de afvalvoorzieningen die vallen onder het toepassingsgebied van de samenwerkingsovereenkomst van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. § 2. Onverminderd de toepassing van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen en de toepassing van het koninklijk besluit van 6 januari 1997 betreffende de minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën in dagbouw of ondergronds, draagt dit artikel bij tot de uitvoering van : 1° de cartografie van de gevaren van zware ongevallen;2° de integratie van de noodzakelijke elementen in het ontwerp, de bouw, de exploitatie, het onderhoud, de sluiting en de follow-up van de sluiting van de afvalvoorziening, om dergelijke ongevallen te voorkomen en de nadelige gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu, met inbegrip van grensoverschrijdende gevolgen, te beperken. § 3. Voor de toepassing van paragraaf 2 : 1° vóór de exploitatie begint, legt elke exploitant een preventiebeleid voor zware ongevallen met betrekking tot het beheer van winningsafval vast, waarbij een hoog beschermingsniveau van de mens en het leefmilieu gegarandeerd wordt;2° vóór de exploitatie begint, voert elke exploitant een doeltreffend veiligheidsbeheersysteem in dat, onder meer, de opstelling van een intern noodplan, dat de uitvoering van het beleid garandeert, bevat. Het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en het veiligheidsbeheersysteem van de exploitant moeten in verhouding staan tot de gevaren voor zware ongevallen die de afvalvoorziening zou kunnen opleveren. § 4. Voor de uitvoering van paragraaf 3, 1° wordt met de volgende elementen rekening gehouden : 1° het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt schriftelijk vastgelegd en moet de algemene doelen en handelingsbeginselen van de exploitant betreffende de beheersing van de gevaren voor zware ongevallen bevatten;2° In het kader van dat beleid stelt de exploitant meer bepaald een veiligheidsmanager aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van en het periodieke toezicht op het preventiebeleid voor zware ongevallen. § 5. Voor de uitvoering van paragraaf 3, 2° wordt met de volgende elementen rekening gehouden : 1° het veiligheidsbeheersysteem moet het deel van het algemene beheersysteem omvatten dat betrekking heeft op de organisatiestructuur, de verantwoordelijkheden, de praktijken, de procedures, de processen en de middelen voor de vaststelling en de uitvoering van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen; 2° het veiligheidsbeheersysteem moet ingaan op de punten die in bijlage I.1 vermeld worden. 3° de exploitant bezorgt het interne noodplan aan het Instituut. § 6. In geval van een vergunningsaanvraag met betrekking tot een voorziening die ingedeeld is op basis van rubriek 159, bezorgt het Instituut tegelijkertijd de ontvankelijk verklaarde vergunningsaanvraag en het interne noodplan ter kennisgeving aan de instantie die door de Federale Regering belast is met de opstelling van het nood- en interventieplan. § 7. Het interne noodplan, zoals bedoeld in paragraaf 3, 2° streeft de volgende doelstellingen na : 1° beperken en beheersen van zware ongevallen en andere incidenten om de effecten ervan tot een minimum te beperken, en in het bijzonder het beperken van schade aan de gezondheid van de mens en het milieu;2° uitvoeren van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de effecten van zware ongevallen en andere incidenten;3° verstrekken van de nodige informatie aan het betrokken publiek en aan de betrokken diensten of autoriteiten van het gewest;4° zorgen voor de rehabilitatie, het herstel en de sanering van het milieu na een zwaar ongeval. § 8. Het interne noodplan wordt ter beschikking gehouden van de toezichthoudende ambtenaar en bevat de volgende gegevens en informatie : 1° de naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te stellen en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval op het terrein;2° de naam of functie van de verantwoordelijke voor de contacten met de overheid die voor het externe noodplan verantwoordelijk is;3° voor elke te voorziene omstandigheid of gebeurtenis die een doorslaggevende rol zou kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;4° de maatregelen ter beperking van het risico voor personen op het terrein, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;5° de regelingen om de overheid die verantwoordelijk is voor de inwerkingstelling van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, het soort inlichtingen dat onmiddellijk verstrekt moet worden en de regelingen voor het verstrekken van meer uitvoerige inlichtingen, wanneer deze beschikbaar zijn;6° de regelingen om het personeel op te leiden voor het vervullen van de taken die ervan verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;7° de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen. § 9. Wanneer zich een zwaar ongeval voordoet, moet de exploitant onmiddellijk het Hulpcentrum 100 verwittigen.

De exploitant moet na een zwaar ongeval de overheid die verantwoordelijk is voor de instelling van het nood- en interventieplan zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekken die nodig is om de gevolgen van het ongeval voor de gezondheid van de mens tot een minimum te helpen beperken en de omvang van de feitelijke of potentiële milieuschade te beoordelen en tot een minimum te beperken. § 10. Overeenkomstig bijlage I.2, verstrekt het Instituut automatisch en kosteloos informatie over het veiligheidsbeheersysteem aan het betrokken publiek.

De informatie wordt om de drie jaar beoordeeld en, waar nodig, bijgewerkt.

Aanvraag en aflevering van vergunningen

Art. 8.§ 1. Naast de informatie die vereist is krachtens de artikelen 10 en 37 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 1993 tot bepaling van de samenstelling van het aanvraagdossier voor een milieuvergunning en Battest, moeten de aanvragen voor een milieuattest, voor een milieuvergunning zonder voorafgaand attest en voor een verlenging van een milieuvergunning de volgende elementen bevatten : 1° het afvalbeheerplan, opgesteld overeenkomstig artikel 5;2° de getroffen regelingen bij wijze van een financiële zekerheid of een equivalent ervan, overeenkomstig artikel 13;3° de gedetailleerde beschrijving van de gevaarlijke stoffen die verwijderd worden;4° de inrichting(en) waarnaar de verwijderde gevaarlijke stoffen overgebracht worden;5° in voorkomend geval, de formele verbintenis om het verzekeringscontract bedoeld in artikel 19, § 2, af te sluiten; § 2. Naast de elementen die in paragraaf 1 vermeld worden, bevat het milieuattest of de milieuvergunning de volgende elementen : 1° de aard van en de hoeveelheid gevaarlijke afvalstoffen die verwerkt mogen worden;2° de technische voorschriften met betrekking tot de verwerkingsmethodes;3° de maatregelen die genomen moeten worden om de menselijke gezondheid en het leefmilieu te vrijwaren;4° de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden om alle risico's tot een minimum te beperken;5° de categorie waartoe de voorziening behoort, overeenkomstig de criteria bedoeld in bijlage III;6° het eventueel door het Instituut gewijzigde afvalbeheerplan. § 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 55 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, verleent het Instituut slechts een vergunning wanneer het zich ervan vergewist heeft dat : 1° de exploitant voldoet aan de toepasselijke voorschriften van dit besluit;2° het afvalbeheer niet rechtstreeks indruist tegen, noch enige belemmering vormt voor de uitvoering van het afvalbeheerplan bedoeld in de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. § 4. Onverminderd artikel 64 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieu-vergunningen, zorgt het Instituut op gezette tijden voor het opnieuw onderzoeken en, indien nodig, bijwerken van de vergunningsvoorwaarden : 1° wanneer zich ingrijpende wijzigingen voordoen in de exploitatie van de afvalvoorziening of in het gestorte afval;2° op basis van de resultaten van de monitoring waarover de exploitant krachtens artikel 10, § 3, verslag uitgebracht heeft of van de inspecties die krachtens artikel 15 uitgevoerd werden;3° in het licht van informatie-uitwisseling over aanzienlijke veranderingen in de beste beschikbare technieken. § 5. De informatie die vervat is in een krachtens dit artikel afgeleverde vergunning wordt meegedeeld aan de bevoegde gewestelijke, federale of communautaire overheden die belast zijn met statistische gegevens, indien zij dat wensen voor statistische doeleinden.

Gevoelige informatie van louter commerciële aard, zoals informatie met betrekking tot zakelijke relaties en kostencomponenten en de omvang van economische mineralenreserves, wordt niet openbaar gemaakt. § 6. Tijdens de analyse van de volledigheid of onvolledigheid van het vergunningsaanvraag-dossier, deelt het Instituut, in voorkomend geval, tegelijkertijd de afvalvoorziening in categorie A in overeenkomstig de in bijlage III vermelde criteria.

Uitgegraven ruimten

Art. 9.§ 1. Het Instituut zorgt ervoor dat de exploitant, indien deze met het oog op rehabilitatie- en bouwdoeleinden, winningsafval terugplaatst in de door bovengrondse of ondergrondse winning ontstane uitgegraven ruimten, passende maatregelen neemt om : 1° de stabiliteit van het winningsafval veilig te stellen, overeenkomstig, mutatis mutandis, artikel 10, § 2;2° verontreiniging van bodem, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen, overeenkomstig, mutatis mutandis, artikel 12, § 1, § 3 en § 5;3° te zorgen voor de monitoring van het winningsafval en de uitgegraven ruimte, overeenkomstig, mutatis mutandis, artikel 11, § 4 en § 5. § 2. Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 betreffende het storten van afvalstoffen blijft van toepassing op niet uit de winningindustrie afkomstig afval dat gebruikt wordt voor het opvullen van uitgegraven ruimten.

Bouw en beheer van afvalvoorzieningen

Art. 10.§ 1. Het Instituut vergewist zich ervan dat de exploitant passende maatregelen neemt om te verzekeren dat het beheer van een afvalvoorziening in handen is van een competent persoon en dat wordt gezorgd voor technische ontwikkeling en opleiding van het personeel.

Deze vereisten maken deel uit van de exploitatievoorwaarden. § 2. Het Instituut vergewist zich ervan dat bij de bouw van een nieuwe afvalvoorziening of de aanpassing van een bestaande afvalvoorziening de exploitant ervoor zorgt dat : 1° de afvalvoorziening geschikt gelegen is, in het bijzonder gelet op door de Gemeenschap opgelegde of nationale verplichtingen ten aanzien van beschermde gebieden en geologische, hydrologische, hydrogeologische, seismische en geotechnische factoren, en zo ontworpen is dat voldaan wordt aan de noodzakelijke voorwaarden om, op de korte en de lange termijn, verontreiniging van de bodem, de lucht, het grondwater of het oppervlaktewater te voorkomen, rekening houdend met in het bijzonder de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren, het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 september 2001 inzake de bescherming van oppervlaktewateren tegen de vervuiling die veroorzaakt wordt door bepaalde gevaarlijke stoffen en de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, om te verzekeren dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze verzameld worden volgens de voorwaarden van de vergunning en om erosie door water of wind tegen te gaan voorzover dat technisch mogelijk en economisch haalbaar is;2° de afvalvoorziening passend gebouwd is, beheerd en onderhouden wordt, om op de korte en de lange termijn haar fysische stabiliteit te verzekeren en verontreiniging of besmetting van de bodem, de lucht, het oppervlaktewater of het grondwater te voorkomen en schade aan het landschap zoveel mogelijk te minimaliseren;3° er passende regelingen zijn voor de periodieke monitoring en de inspectie van de afvalvoorziening door competente personen en voor het ondernemen van actie indien de resultaten wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;4° passende regelingen zijn getroffen voor de rehabilitatie van het land en de sluiting van de afvalvoorziening;5° passende regelingen zijn getroffen voor de fase na de sluiting van de afvalvoorziening. De verslagen van de monitoring en de inspecties als bedoeld in punt 3° worden, samen met de vergunningdocumentatie, bijgehouden, om de passende overdracht van informatie te verzekeren, met name in het geval van een wijziging van exploitant. § 3. De exploitant brengt het Instituut zonder onnodig uitstel en in elk geval binnen de 48 uur op de hoogte van alle gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van de voorziening, alsook van alle belangrijke nadelige milieueffecten die bij de controle- en monitoringsprocedures van de afvalvoorziening aan het licht komen.

De exploitant voert het interne noodplan, indien van toepassing, uit en volgt alle overige instructies van het Instituut met betrekking tot de te treffen correctieve maatregelen.

De exploitant betaalt de kosten van de te treffen maatregelen.

De exploitant brengt met een frequentie die door het Instituut bepaald wordt, maar in elk geval minstens een keer per jaar, op basis van verzamelde gegevens aan het Instituut verslag uit van alle monitoringsresultaten om aan te tonen dat voldaan wordt aan de voorschriften van de vergunning, en om de kennis van het gedrag van afval en van afvalvoorzieningen te vergroten.

Op basis van dit verslag kan het Instituut besluiten dat validering door een onafhankelijke deskundige noodzakelijk is.

Procedures voor de sluiting en de opvolging na de sluiting van afvalvoorzieningen

Art. 11.§ 1. Onverminderd de verplichtingen verbonden aan de stopzetting van een ingedeelde activiteit en de bepalingen vastgelegd in de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems, kan de sluitingsprocedure van een afvalvoorziening pas aanvangen worden indien voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden : 1° er is voldaan aan de toepasselijke voorwaarden die in de vergunning vermeld staan;2° het Instituut heeft op verzoek van de exploitant toestemming verleend;3° het Instituut heeft daartoe een gemotiveerd besluit genomen. § 2. Een afvalvoorziening mag pas als definitief gesloten beschouwd worden nadat het Instituut zonder onnodig uitstel een eindinspectie op het land dat door de afvalvoorziening aangetast wordt, uitgevoerd heeft, alle verslagen beoordeeld heeft die door de exploitant ingediend zijn, officieel verklaard heeft dat het terrein gerehabiliteerd is en aan de exploitant meegedeeld heeft dat het de sluiting goedkeurt.

Die goedkeuring doet niets af aan de verplichtingen van de exploitant krachtens de geldende vergunning of wettelijke bepalingen, in het bijzonder de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems en haar uitvoeringsbesluiten. § 3. Na de sluiting is de exploitant verantwoordelijk voor het onderhoud, de monitoring, de controle en corrigerende maatregelen van het terrein voor zolang het Instituut dat verlangt, rekening houdend met de aard en de duur van het gevaar, tenzij het Instituut besluit die taken, na de definitieve sluiting van een afvalvoorziening van de exploitant over te nemen, onverminderd de wetgeving in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of de communautaire wetgeving betreffende de aansprakelijkheid van de afvalhouder. 5. Indien het Instituut het noodzakelijk acht met het oog op voldoening aan de relevante milieuvoorwaarden voorzien in onder meer de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren, het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 september 2001 inzake de bescherming van oppervlaktewateren tegen de vervuiling die veroorzaakt wordt door bepaalde gevaarlijke stoffen en de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, dan zal de exploitant na de sluiting van de afvalvoorziening onder meer de fysische en chemische stabiliteit van de voorziening onder controle houden en de negatieve milieueffecten tot een minimum beperken, in het bijzonder met betrekking tot het oppervlaktewater en grondwater, door te verzekeren dat : 1° alle structuren die deel uitmaken van de voorziening, gemonitord en in stand gehouden worden, met controle- en meetapparatuur die altijd gebruiksklaar is;2° indien van toepassing, overloopkanalen en afvoerkanalen schoon en vrij gehouden worden. § 5. Na de sluiting van de afvalvoorziening stelt de exploitant het Instituut onverwijld in kennis van alle gebeurtenissen of ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van een voorziening, alsook van alle belangrijke nadelige milieueffecten die bij de relevante controle- en monitoringsprocedures aan het licht komen.

De exploitant voert het interne noodplan, indien van toepassing, uit en volgt alle overige instructies van het Instituut met betrekking tot de te treffen correctieve maatregelen.

De exploitant betaalt de kosten van de te treffen maatregelen.

Het Instituut bepaalt in welke gevallen en met welke frequentie de exploitant aan het Instituut verslag moet uitbrengen van alle op basis van verzamelde gegevens opgestelde monitoringsresultaten om aan te tonen dat aan de voorschriften van de vergunning voldaan wordt en om de kennis van het gedrag van afval en afvalvoorzieningen te vergroten.

Preventie van de verslechtering van de toestand van het water, lucht- en bodemverontreiniging

Art. 12.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en de ordonnantie van 13 mei betreffende het beheer van verontreinigde bodems moet het Instituut zich ervan vergewissen dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen genomen heeft, om communautaire milieunormen na te leven, met name om overeenkomstig de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid de verslechtering van de huidige toestand van het water te voorkomen, onder meer door : 1° de potentiële percolaatvorming te evalueren, met inbegrip van de verontreinigde bestanddelen van het percolaat, vanuit het gestorte afval zowel tijdens de exploitatiefase als de fase na de sluiting van de afvalvoorziening, en de waterbalans van de afvalvoorziening te bepalen;2° te voorkomen, of zoveel mogelijk te voorkomen, dat percolaat gegenereerd wordt en oppervlaktewater en grondwater of de bodem door het afval verontreinigd worden;3° het verontreinigde water en percolaat van de afvalvoorziening te verzamelen en te behandelen totdat voldaan wordt aan de van toepassing zijnde normen voor de lozing ervan. § 2. Het Instituut zorgt ervoor dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen genomen heeft om stof- en gasemissies te voorkomen of te beperken. § 3. Als het Instituut op basis van een beoordeling van de milieurisico's en rekening houdend met in het bijzonder de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren, het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 september 2001 inzake de bescherming van oppervlaktewateren tegen de vervuiling die veroorzaakt wordt door bepaalde gevaarlijke stoffen en de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, besloten heeft dat het verzamelen en behandelen van percolaat niet nodig is, of als vastgesteld is dat de afvalvoorziening geen potentieel gevaar voor de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater vormt, kunnen de voorschriften van paragraaf 1, 2° en 3° afgezwakt worden of vervallen. § 4. Het Instituut verbindt aan de verwijdering van winningsafval, ongeacht of dit zich in vaste vorm, in de vorm van slib of in vloeibare vorm bevindt of in een ander ontvangend waterlichaam dan het waterlichaam dat aangelegd is voor het verwijderen van winningsafval, de voorwaarde dat de exploitant voldoet aan de toepasselijke voorschriften van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren, het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 september 2001 inzake de bescherming van oppervlaktewateren tegen de vervuiling die veroorzaakt wordt door bepaalde gevaarlijke stoffen en de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid. § 5. Wanneer de exploitant winningsafval en andere productieresten terugplaatst in de door bovengrondse of ondergrondse winning ontstane uitgegraven ruimtes die na sluiting mogen volstromen, dan neemt hij de noodzakelijke maatregelen om de verslechtering van de waterstatus en bodemverontreiniging te voorkomen of tot een minimum te beperken, overeenkomstig, mutatis mutandis, paragrafen 1 en 3.

De operator bezorgt aan het Instituut de informatie die noodzakelijk is om te verzekeren dat aan de communautaire voorschriften, in het bijzonder aan die van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid voldaan is. § 6. In het geval van een bekken waarin cyanide aanwezig is, verzekert de exploitant dat de concentratie van in zwak zuur scheidbaar cyanide in het bekken met behulp van de beste beschikbare technieken beperkt wordt tot het laagst mogelijke niveau en, in elk geval, bij voorzieningen waaraan al een vergunning verleend is of die al in bedrijf zijn vóór 1 mei 2008, dat de concentratie van in zwak zuur scheidbaar cyanide op het punt van lozing van de tailings uit de verwerkende inrichting in het bekken in elk geval de 50 ppm vanaf 1 mei 2008, de 25 ppm vanaf 1 mei 2013, de 10 ppm vanaf 1 mei 2018 en de 10 ppm bij voorzieningen waaraan een vergunning is verleend na 1 mei 2008 niet overschrijdt.

Op verzoek van het Instituut toont de exploitant, door middel van een risicobeoordeling waarin rekening gehouden wordt met de specifieke omstandigheden van het terrein, aan dat die concentratiegrenzen niet verder verlaagd hoeven te worden.

Financiële zekerheid

Art. 13.§ 1. Voordat begonnen wordt met werkzaamheden waarbij winningsafval in een afvalvoorziening opgestapeld of gestort wordt, eist het Instituut een financiële zekerheid (bijvoorbeeld, in de vorm van een waarborgsom met inbegrip van door de bedrijfstak gesteunde onderlinge waarborgfondsen of een equivalent daarvan), zodat : 1° alle verplichtingen die voortvloeien uit de vergunning die ingevolge dit besluit verleend wordt, inclusief bepalingen voor de opvolging na de sluiting, nagekomen worden;2° op elk moment middelen voorhanden zijn voor de rehabilitatie van het land dat door de afvalvoorziening aangetast is, zoals beschreven in het afvalbeheerplan opgesteld krachtens de artikelen 5 en 6 en vereist krachtens de bepalingen van de milieuvergunning. § 2. De berekening van de in paragraaf 1 genoemde garantie gebeurt op basis van : 1° de waarschijnlijke invloed van de afvalvoorziening op het milieu. Daarbij wordt in het bijzonder rekening gehouden met de categorie van de voorziening, de kenmerken van het afval en het toekomstige gebruik van het gerehabiliteerde land; 2° de aanneming dat onafhankelijke en gekwalificeerde derde partijen de noodzakelijke rehabilitatiewerkzaamheden zullen beoordelen en uitvoeren. § 3. De omvang van de garantie wordt periodiek aangepast, afhankelijk van elke rehabilitatiewerkzaamheid die op het door de afvalvoorziening aangetaste land moet worden uitgevoerd, zoals beschreven in het afvalbeheerplan opgesteld krachtens de artikelen 5 en 6 en vereist krachtens de bepalingen van de milieuvergunning. § 4. Indien het Instituut overeenkomstig artikel 11, § 2 instemt met de sluiting van de voorziening, verstrekt het de exploitant een schriftelijke verklaring die de exploitant ontslaat van de in paragraaf 1 bedoelde garantie, met uitzondering van de verplichtingen betreffende de opvolgingsfase na de sluiting overeenkomstig artikel 11, § 3.

Grensoverschrijdende effecten

Art. 14.§ 1. Wanneer het Instituut vaststelt dat de exploitatie van een afvalvoorziening van categorie A nadelige milieueffecten zou kunnen hebben met de daaruit voortvloeiende risico's voor de gezondheid van de mens in een ander gewest, een andere lidstaat of een staat die het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Verdrag van Espoo - 25 februari 1991) ondertekend heeft, of als een gewest of een staat dat/die dergelijke gevolgen ondervinden kan, daarom vraagt, bezorgt het Instituut aan de bevoegde overheid van de staat of het andere gewest de informatie die in het kader van de vergunningsprocedure verstrekt wordt op hetzelfde moment dat deze informatie aan de bevolking meegedeeld wordt overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.

Deze informatie dient als basis voor het overleg dat nodig kan zijn in het kader van bilaterale betrekkingen tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het gewest of de staat dat/die mogelijk invloed kan ondervinden, volgens het beginsel van de wederkerigheid en de gelijkwaardigheid. § 2. Binnen het kader van die bilaterale betrekkingen, als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest invloed kan ondervinden door de exploitatie van een voorziening die bedoeld wordt in paragraaf 1 en die onder de bevoegdheid van een ander gewest of een andere staat valt, dan ziet het Instituut erop toe dat de doorgegeven informatie gedurende een passende periode ook beschikbaar gesteld wordt voor het betrokken publiek, zodat dit publiek zijn opmerkingen kenbaar kan maken voordat de overheid tot wiens bevoegdheid de exploitatie hoort, een beslissing neemt. § 3. In geval van een ongeval in een in paragraaf 1 bedoelde afvalvoorziening, wordt de informatie die door de exploitant verstrekt wordt overeenkomstig artikel 7, § 9, onmiddellijk door de overheid die verantwoordelijk is voor de instelling van het nood- en interventieplan bezorgd aan de overheid van het andere gewest om de gevolgen van het ongeval voor de gezondheid van de mens tot een minimum te helpen beperken en de omvang van de feitelijke of potentiële milieuschade te beoordelen en tot een minimum te beperken.

Inspectie

Art. 15.§ 1. Voorafgaand aan de aanvang van de stortactiviteiten en vervolgens elk jaar, met inbegrip van de fase na de sluiting, inspecteert het Instituut elke afvalvoorziening waarop artikel 8 van toepassing is, om te verzekeren dat de voorziening de relevante voorwaarden van de milieuvergunning naleeft.

Een positief resultaat doet niets af aan de verantwoordelijkheid die krachtens de milieuvergunningsvoorwaarden aan de exploitant opgelegd worden.

Om de inspectie mogelijk te maken, deelt de exploitant ten minste een maand op voorhand de aanvangsdatum van de opslagactiviteiten mee. § 2. De exploitant moet van alle afvalbeheeractiviteiten actuele dossiers bijhouden en voor inspectie ter beschikking stellen van het Instituut en erop toezien dat in het geval van wijziging van exploitant tijdens de exploitatieperiode van de afvalvoorziening de actueel gehouden informatie en dossiers betreffende de voorziening overgedragen worden.

Rapportageverplichting

Art. 16.§ 1. Om de drie jaar stelt het Instituut een verslag op over de uitvoering van het besluit op basis van een vragenlijst of een schema dat door de Commissie goedgekeurd wordt.

Het verslag wordt aan de Commissie bezorgd binnen de negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft. § 2. Elk jaar stelt het Instituut de lijst op van informatie over voorvallen die de exploitanten gemeld hebben krachtens artikel 10, § 3 en artikel 11, § 5, met het oog op het doorgeven ervan aan de Europese Commissie.

Inventaris van gesloten afvalvoorzieningen

Art. 17.Het Instituut zorgt voor de opstelling en de periodieke actualisering van een inventaris van gesloten afvalvoorzieningen, met inbegrip van buiten dienst gestelde voorzieningen, op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die ernstige negatieve milieugevolgen hebben of die op middellange of korte termijn een ernstige bedreiging zouden kunnen vormen voor de gezondheid van de mens of het milieu.

Deze inventaris, die openbaar gemaakt moet worden, wordt uiterlijk op 1 mei 2012 uitgevoerd, rekening houdend met de methodologieën bedoeld in artikel 18, indien deze voorhanden zijn.

Uitwisseling van informatie

Art. 18.Het Instituut volgt de evolutie van de best beschikbare technieken of wordt ervan op de hoogte gehouden.

Erkenning

Art. 19.§ 1. De voor voorzieningen die onder rubriek 159 vallen afgeleverde milieuvergunning geldt als erkenning in de zin van artikel 13, 4° van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. § 2. De erkenning kan slechts verleend worden onder volgende voorwaarden : De exploitant moet : 1° te allen tijde over bevoegdheden en voldoende technische en financiële middelen beschikken om het gevaarlijk afval te verwijderen in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen en haar besluiten;2° er zich formeel toe verbinden een verzekeringscontract af te sluiten ter dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid die uit de verwijdering van gevaarlijk afval voortvloeit. Overgangsbepalingen

Art. 20.§ 1. De afvalvoorzieningen waaraan een vergunning verleend is of die op 1 mei 2008 al in bedrijf waren, moeten uiterlijk op 1 mei 2012 aan de bepalingen van dit besluit voldoen, met uitzondering van de bepalingen van artikel 13, § 1, waaraan uiterlijk op 1 mei 2014 voldaan moet worden, en van de bepalingen van artikel 12, § 6, waaraan uiterlijk binnen de daarin aangegeven termijnen voldaan moet worden. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op afvalvoorzieningen die op 1 mei 2008 gesloten waren. § 3. Vanaf 1 mei 2006, en ondanks de eventuele sluiting van een afvalvoorziening na die datum en vóór 1 mei 2008, moet het winningsafval zodanig beheerd worden dat de uitvoering van artikel 4, § 1 van dit besluit en van andere toepasselijke milieuvoorschriften voorzien in de gewestelijke en communautaire wetgeving, met inbegrip van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, niet in gevaar komen. § 4. Artikel 5, artikel 7, § 3, § 4, § 5, § 6, § 7, § 8 en § 9 en artikel 8, de toepasselijke bepalingen van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen inzake inspraak van het publiek, artikel 11, § 1 en § 2 en artikel 13, § 1, § 2, § 3 zijn niet van toepassing op afvalvoorzieningen : 1° die vóór 1 mei 2006 zijn gestopt met het aanvaarden van afval;2° die de sluitingsprocedures afronden in overeenstemming met de toepasselijke gewestelijke of communautaire wetgeving of met door het Instituut goedgekeurde programma's;en 3° die uiterlijk op 31 december 2010 daadwerkelijk gesloten zullen zijn. In voorkomend geval stelt het Instituut de Europese Commissie uiterlijk op 1 augustus 2008 in kennis van zulke gevallen en zorgt het ervoor dat deze voorzieningen beheerd worden op een manier die geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van dit besluit, in het bijzonder, de doelstellingen van artikel 4, § 1, noch aan die van enige andere gewestelijke of communautaire wetgeving, met inbegrip van de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid.

Wijzigingsbepaling

Art. 21.In de bijlage bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de lijst van inrichtingen van klasse IB, II en II in uitvoering van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt een rubriek nr. 159 ingevoegd, luidend als volgt :

N ° rub.

Rub. nr.

Dénomination

Benamingen

Cl Kl

Mot clé Sleutelwoorden

159

Dépôt et installations de gestion de déchets de l'industrie extractive au sens de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du XXX relatif à la gestion des déchets de l'industrie extractive

Opslagplaats en afvalvoorzieningen van winningsindustrieën in de zin van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van XXX betreffende het beheer van winningsafval

1B

Industrie extractive Winningsindustrieën


Wijzigingsbepaling

Art. 22.§ 1. In artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 betreffende het storten van afvalstoffen wordt een 5° ingevoegd, luidend als volgt : « afvalstoffen bedoeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van XXX betreffende het beheer van winningsafval ». § 2. Artikel 15 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 betreffende het storten van afvalstoffen wordt afgeschaft.

Wijzigingsbepaling

Art. 23.In bijlage I bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 mei 1999 tot verplichting van het inwinnen van het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp voor bepaalde ingedeelde inrichtingen wordt een rubriek nr. 159 ingevoegd, luidend als volgt :

N ° rub.

Rub. nr.

Dénomination

Benamingen

Cl Kl

Mot clé Sleutelwoorden

159

Dépôt et installations de gestion de déchets de l'industrie extractive au sens de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du XXX relatif à la gestion des déchets de l'industrie extractive

Opslagplaats en afvalvoorzieningen van winningsindustrieën in de zin van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van XXX betreffende het beheer van winningsafval

1B

Industrie extractive Winningsindustrieën


Wijzigingsbepaling

Art. 24.Het besluit de Executieve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 september 1991 houdende regeling van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen wordt gewijzigd als volgt : In artikel 2, § 2, wordt een 5° ingevoegd, luidend als volgt : « gevaarlijk winningsafval in de zin van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van XXX betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën ».

Uitvoeringsbepaling

Art. 25.De minister van Leefmilieu wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 28 mei 2009.

Door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De minister-voorzitter, bevoegd voor Lokale Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare netheid, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister bevoegd voor Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijvoegsel I. - Preventiebeleid van ernstige ongevallen en mee te delen informatie aan het publiek I. Volgende punten worden benaderd in het kader van het systeem van veiligheidsbeheer : a) organisatie en personeel C rollen en aansprakelijkheid van het personeel dat betrokken is bij het risicobeheer van ernstige ongevallen op elk niveau van de organisatie;identificatie van de behoeften op het gebied van opleiding van dit personeel en organisatie van deze opleiding; participatie van het personeel en, desgevallend van de onderaannemers; b) identificatie en evaluatie van de risico's van ernstige ongevallen B aanneming en tenuitvoerlegging van procedures voor de evaluatie van de risico's van ernstige ongevallen C aanneming en tenuitvoerlegging van procedures voor de systematische identificatie van de risico's van ernstige ongevallen die zich kunnen voordien in het geval van een normale of een abnormale werking, evenals de evaluatie van hun waarschijnlijkheid en ernst;c) controle van de uitbating B aanneming en tenuitvoerlegging van de procedures en van instructies voor de werking in veilige omstandigheden, ook voor wat betreft het onderhoud van de installatie, de procédés, de uitrusting en de tijdelijke onderbrekingen;d) beheer van de wijzigingen C aanneming en tenuitvoerlegging van procedures voor de planning van wijzigingen aan te brengen aan de nieuwe installaties voor het beheer van afval of voor hun ontwerp of bouw;e) planning van de noodsituaties B aanneming en tenuitvoerlegging van procedures die bedoeld zijn om de voorspelbare noodsituaties te identificeren dankzij een systematische en uit te werken analyse, en om de noodplannen te testen en opnieuw te beschouwen om het hoofd te kunnen bieden aan dergelijke noodsituaties;f) toezicht over de prestaties C aanneming en tenuitvoerlegging van de procedures met het oog op een doorlopende evaluatie van de naleving van de doelen die door de uitbater zijn vastgesteld in het kader van zijn preventiebeleid van ernstige ongevallen en van zijn systeem van veiligheidsbeheer, en tenuitvoerlegging van de mechanismen voor opsporing en bijsturing in het geval van niet naleving.De procedures zouden het systeem van de uitbater moeten omvatten waarmee de bekendmaking van de ernstige ongevallen of van de op het nippertje vermeden ongevallen mogelijk is, meer bepaald wanneer er tekortkomingen zijn geweest in de beschermingsmaatregelen, de enquêtes hieromtrent en de sturing, waarbij ervaringen uit het verleden inspirerend werken; g) controle en analyse C aanneming en tenuitvoerlegging van procedures met het oog op de systematische periodieke evaluatie van het beleid van preventie van ernstige ongevallen en de doeltreffendheid en de aangepastheid van het systeem van veiligheidsbeheer;gedocumenteerde en door de directie bijgewerkte analyse, van de resultaten van het beleid en van het systeem van veiligheidsbeheer; h) het veiligstellen in het geval van het onderbreken van een activiteit : elke persoon die over een milieuvergunning beschikt is verplicht de plaats van een inrichting waarvan de uitbating afloopt of niet meer toegestaan is, in een dusdanige staat terug te brengen dat er geen gevaar, milieuhinder of ongemak is.2. Informatie mede te delen aan het publiek in kwestie 1) De naam van de uitbater en het adres van de inrichting van afvalbeheer.2) De identificatie, door de functie, van de persoon die de informatie geeft.3) De bevestiging van het feit dat de installatie van het afvalbeheer onderworpen is aan de reglementaire en/of administratieve toepassingsbepalingen van het besluit en, desgevallend, van het feit dat de informatie die betrekking heeft op de gegevens bedoeld in artikel 7, § 2 aan het Instituut werden medegedeeld.4) De verklaring met duidelijke en eenvoudige woorden van de activiteit of activiteiten die op de site worden uitgevoerd.5) De gewone benaming, de verzamelnaam of de algemene categorie van het gevaar van de stoffen en preparaten die zich in de installatie van het afvalbeheer bevinden, evenals van het afval dat aanleiding zou kunnen geven tot een ernstig ongeval, met aanwijzing van de voornaamste gevaarlijke kenmerken.6) De algemene informatie over de aard van de risico's op een ernstig ongeval, ook over de mogelijke effecten op de naburige bevolking en leefmilieu.7) Passende informatie over de maatregelen die de bevolking in kwestie zou moeten nemen en over het aan te nemen gedrag in het geval van een ernstig ongeval.8) De bevestiging van de verplichting aan de uitbater aangepaste maatregelen op de site te treffen, en meer bepaald het contacteren van diensten voor dringende hulp om het hoofd te bieden aan ernstige ongevallen en om de effecten zoveel mogelijk te herleiden.9) Preciseringen met betrekking tot de modaliteiten voor het verkrijgen van elke andere relevante informatie, onder voorbehoud van de bepalingen met betrekking tot vertrouwelijkheid die door de nationale wetgeving voorzien zijn. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën.

Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijvoegsel II. - Afvalkarakterisering Het afval dat in een voorziening gestort wordt, wordt zodanig gekarakteriseerd dat de fysische en chemische stabiliteit van de structuur van de voorziening op lange termijn gegarandeerd wordt en zware ongevallen voorkomen kunnen worden.

De afvalkarakterisering omvat, waar dat passend is en in overeenstemming is met de classificatie van de afvalvoorziening, de volgende aspecten : 1) een beschrijving van de verwachte fysische en chemische kenmerken van het afval dat op korte en lange termijn gestort zal worden, waarbij met name de stabiliteit ervan onder de aan het oppervlak heersende atmosferische/meteorologische voorwaarden vermeld wordt, rekening houdend met het soort gewonnen minera(a)l(en) en de aard van eventuele overbelasting en/of ganggesteentemineralen, die tijdens de winningswerkzaamheden verplaatst worden;2) een classificatie van het afval volgens de toepasselijke indeling in Beschikking 2000/532/EG, met bijzondere aandacht voor de gevaarlijke kenmerken van het afval in kwestie;3) een beschrijving van de chemische stoffen die gebruikt worden tijdens de behandeling van het mineraal, en de stabiliteit van deze stoffen;4) een beschrijving van de stortmethode;5) het toe te passen afvalvervoersysteem. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën.

Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijvoegsel III. - Criteria voor het bepalen van de classificatie van afvalvoorzieningen Een afvalvoorziening wordt ingedeeld in categorie A indien : C falen of incorrecte uitbating, zoals de instorting van een berg of de breuk van een dam, zou kunnen leiden tot een zwaar ongeval, op basis van een risicobeoordeling waarbij rekening gehouden wordt met factoren zoals de huidige of toekomstige omvang, de ligging en de gevolgen van de afvalvoorziening voor het milieu, of C de afvalvoorziening afval bevat dat boven een bepaalde drempel als gevaarlijk aangemerkt wordt volgens de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen en haar uitvoeringsbesluiten, of C de afvalvoorziening stoffen of preparaten bevat die boven een bepaalde drempel als gevaarlijk aangemerkt worden volgens de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan en artikel 1, § 4 van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën.

Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

^