gepubliceerd op 16 april 2008
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan
20 MAART 2008. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, I, 1°;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 betreffende de Brusselse instellingen;
Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening van 9 april 2004 (hierna het « BWRO »), inzonderheid op de artikelen 27, 175 en 188, alsook op bijlage D;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 september 2002 tot goedkeuring van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan, en meer bepaald op punt 6 van prioriteit 8;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2001 tot goedkeuring van het Gewestelijk Bestemmingsplan;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 april 2007 tot instelling van de procedure tot gedeeltelijke wijziging van het GBP;
Gelet op de adviezen van het Brussels Instituut voor Milieubeheer van 5 juni 2007 en van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van 7 juni 2007 volgens dewelke de geplande wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan geen aanzienlijke effecten op het leefmilieu heeft en bijgevolg niet vergezeld moet worden van een milieueffectenrapport;
Gelet op het feit dat deze adviezen, conform artikel 27, § 2, van het BWRO, overgemaakt werden binnen dertig dagen na de aanvraag van de regering;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 december 2002 tot vaststelling van de handelingen en werken van openbaar nut waarvoor de stedenbouwkundige attesten en de stedenbouwkundige vergunningen afgegeven worden door de gemachtigde ambtenaar;
Gelet op de aanvraag tot stedenbouwkundig attest die op 29 oktober 2003 ingediend werd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, vandaag de NV INFRABEL;
Gelet op het eindverslag van juli 2005 over de milieu-effectenstudie uitgevoerd door de NV ARIES Consultants;
Gelet op het project dat in december 2005 ingevolge voormelde effectenstudie geamendeerd werd;
Gelet op het openbaar onderzoek dat gevoerd werd in maart 2006;
Gelet op het gunstig advies van de meerderheid in de Overlegcommissie van de Stad Brussel van 4 april 2006;
Overwegende dat het huidige spoorwegstation Brussel Nationale Luchthaven drie doodsporen en één enkele verbinding naar Brussel heeft, waardoor aankomende treinen het station enkel kunnen verlaten door een keerbeweging uit te voeren richting Brussel;
Overwegende dat met de verwachte toename van het spoorverkeer in de komende jaren voor het geheel van verplaatsingen van personen van en naar de luchthaven Brussel-Nationaal meer gebruik gemaakt dient te worden van het openbaar vervoer en/of multimodale vervoerswijzen, waarbij de overbelasting van de beschikbare infrastructuren beperkt wordt;
Overwegende dat het daarvoor nodig is om enerzijds de luchthaven toegankelijker te maken vanuit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en anderzijds te zorgen voor rechtstreekse verbindingen naar de luchthaven vanuit verschillende gebieden in het land;
Overwegende dat de plannen die op nationaal niveau bestaan voor de ontsluiting van de luchthaven Brussel-Nationaal, kaderen in het zogenaamde « DIABOLO » - project;
Overwegende dat in het kader van dit project van openbaar nut spooraansluitingen tot stand gebracht moeten worden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Overwegende dat in dit aansluitingsproject uitdrukkelijk voorzien werd in het besluit van 12 september 2002 tot goedkeuring van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan : « De integratie van de luchthaven van Brussel- Nationaal in het GEN-netwerk vergt de bouw van een nieuwe spoorlijn op de centrale berm van de autosnelweg Brussel-Mechelen-Antwerpen (E19), om de vierde tak voor de bediening van de luchthaven te vormen. Indien de aansluiting van de nieuwe lijn op het spoorwegnet van het vormingsstation van Schaarbeek kan gebeuren op grond van het voorschrift 29 van het GBP, geldt dit evenwel niet voor de aansluiting van deze nieuwe lijn op de spoorlijn 26, zodat het GBP ter zake moet worden herzien. »;
Overwegende punt 7 van prioriteit 8 van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan, dat in het kader van de uitvoering van het GEN voorziet in begeleidende maatregelen met een positieve weerslag op het leefmilieu, meer bepaald de geleidelijke beperking van de capaciteit van de toegangswegen naar Brussel en parallel daarmee de vermindering van het aantal plaatsen waar lang parkeren is toegestaan;
Overwegende dat een wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan dan ook noodzakelijk is met het oog op de verwezenlijking van deze aansluiting, dewelke een werk van openbaar nut uitmaakt in de zin van artikel 1, 1°, a) van voormeld besluit van 12 december 2002;
Overwegende dat, volgens artikel 188, § 4 van het BWRO de gemachtigde ambtenaar een vergunning kan toekennen in afwijking van de verordenende voorschriften van het Gewestelijk Bestemmingsplan van zodra er beslist werd dat plan te wijzigen met het oog op de verwezenlijking van handelingen en werken van openbaar nut die het voorwerp zijn van de aanvraag, voor zover twee voorwaarden vervuld worden;
Overwegende dat de wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan in onderhavig geval slechts betrekking heeft op de lokale bestemming van kleine gebieden, meer bepaald een zone gelegen op het grondgebied van de Stad Brussel, die gevormd wordt door een gebied dat zich van het spoorwegcentrum van het station Schaarbeek- Vorming in het Zuiden, via het spoorwegdomein van de centrale infrastructuurwerkplaats in Haren uitstrekt tot aan de grens met het Vlaams Gewest in het Noorden dichtbij de verkeerswisselaar op de E19 te Machelen;
Dat dit gebied slechts drie huizenblokken omvat die op het Gewestelijk Bestemmingsplan gelegen zijn in een gebied voor stedelijke industrie, grenzend aan het huizenblok dat tussen spoorlijn 26 en de Verdunstraat, de d'Hannetairestraat en de Ganzenweidestraat gelegen is in een woongebied en het gedeelte van het huizenblok tussen de Witloofstraat, de Haachtsesteenweg en spoorlijn 26/1 dat opgenomen is in administratiegebied; dat de drie huizenblokken die op het Gewestelijk Bestemmingsplan gelegen zijn in een gebied voor stedelijke industrie, respectievelijk afgebakend worden door : 1) de Dobbelenbergstraat, de Verdunstraat, spoorlijn 26 en de Ganzenweidestraat;2) de Verdunstraat en spoorlijnen 26/1 en 26;3) spoorlijn 26/1, de Witloofstraat, de Verdunstraat en de gewestgrens;dat de totale oppervlakte waarop de bestemmingswijziging betrekking heeft, minder dan 2 ha bedraagt; dat de eerste voorwaarde die opgenomen is in artikel 188, § 4 van het BWRO vervuld is;
Overwegende dat de verwezenlijking van het project nieuwe exploitatiemogelijkheden biedt voor het spoornet in het noordoostelijke deel van Brussel en zal leiden tot een aanzienlijk betere verbinding tussen de luchthaven in Zaventem en dit net;
Overwegende dat ingevolge de kwaliteitsverbetering van de dienstverlening die hieruit zal voortvloeien, meer reizigers vervoerd zullen worden via het spoor;
Overwegende dat dit project na verwezenlijking dus kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van de door het vervoer teweeggebrachte uitstoot van broeikasgassen, alsook van andere uitstoten die een negatieve weerslag hebben op het leefmilieu;
Overwegende dat uit de in het kader van de effectenstudie opgestelde modelvormingen inzake lawaai blijkt dat het project geenszins aanleiding zou geven tot een overschrijding van de referentiewaarden die vastgelegd zijn in de milieuovereenkomst van 24 januari 2001 tussen de NMBS en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Overwegende de relatief beperkte impact van de door het project teweeggebrachte trillingen op het leefmilieu, aangezien de opgetekende waarden minder bedroegen dan de grenzen die vastgelegd zijn in de DIN 4150-2 - norm, die terzake geldt als een relevante referentie;
Overwegende dat binnen het projectgebied geen enkel beschermd goed geleden is;
Overwegende dat het project betrekking heeft op een gebied dat geen opmerkelijk biologisch belang vertoont;
Overwegende dat het traject het stedelijk industriegebied Haren-Noord doorkruist en verder ook het spoorweggebied van de centrale infrastructuurwerkplaats en het station Schaarbeek-Vorming;
Overwegende dat ofschoon voor de aanleg van de nieuwe lijn hoge ophogingen en viaducten gebouwd moeten worden, hetgeen mogelijk aanzienlijke gevolgen zal hebben voor het uitzicht van de omgeving, zullen deze gevolgen evenwel beperkt blijven doordat de infrastructuren gelegen zijn op meer dan 250 m van de dichtstbij zijnde woningen en doordat zij aangelegd zullen worden in een landschap dat sterk gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van het spoorwegdomein van Schaarbeek, een hoogspanningslijn en het Ringviaduct;
Overwegende dat alle mogelijke maatregelen getroffen werden om de visuele en de geluidsimpact van het project te beperken, meer bepaald door middel van groenschermen en geluidsschermen;
Overwegende dat de betreffende huizenblokken zeer weinig bebouwd en dunbevolkt zijn, zodat de impact op het woonklimaat en de bestaande economische activiteit zeer beperkt blijft;
Overwegende dat uit de effectenstudie evenwel is gebleken dat de leefkwaliteit van 8 woningen in de Verdunstraat, gelegen tussen de bestaande brug over spoorlijn 26 en het kruispunt met de Dobbelenbergstraat, er op achteruit gaat;
Overwegende dat de NV INFRABEL de betrokken eigenaars en zij die erom verzoeken een voorstel zal doen met betrekking tot de terugkoop van hun goed in het kader van de aankoopprocedure van de terreinen die nodig zijn met het oog op de verwezenlijking van het project;
Overwegende dat de gevolgen voor de economische activiteiten beperkt blijven tot de noodzakelijke onteigening van een in de Verdunstraat gelegen gebouw, dat toebehoort aan de vennootschap Keyser & Mackay, alsook van het leegstaande Wanson-gebouw in de Woluwelaan, dat evenwel grotendeels behouden kan blijven en waarvoor desgevallend een nieuwe bestemming gevonden kan worden;
Overwegende dat geen enkele van de in het kader van de effectenstudie geanalyseerde globale alternatieven te verkiezen is boven het geselecteerde traject;
Overwegende dat na afloop van de effectenstudie een aantal geïntegreerde aanbevelingen geformuleerd werden met het oog op een betere werking van het basisproject en teneinde het meer af te stemmen op het leefmilieu;
Overwegende dat in het in december 2005 opgestelde amenderingsdossier rekening gehouden werd met alle geïntegreerde aanbevelingen; dat om de grondinname door het project en de onteigeningen verder te beperken, en teneinde de mogelijke toekomstige aanleg van het in het Gewestelijk Ontwikkelingsplan opgenomen ontwerp van bedrijfsweg tussen de Woluwelaan en de Vilvoordelaan niet in het gedrang te brengen, de aanvankelijk geplande hoge ophogingen tussen de Woluwelaan en de Witloofstraat vervangen zullen worden door viaducten;
Overwegende dat in het licht van de opgestelde documenten en uitgevoerde studies en in het bijzonder in het licht van de in de preambule bedoelde effectenstudie en adviezen, de wijziging van het plan geen aanzienlijke gevolgen zal hebben voor het leefmilieu, in de zin van de artikelen 188, § 4, 27, § 2, van het BWRO alsook van de daarbij horende bijlage D ;
Overwegende dat, overeenkomstig artikel 27, § 2, derde lid, BWRO, in het licht van deze adviezen de Regering, in een met redenen omklede beslissing van ... (datum), bepaald heeft dat de wijziging niet het voorwerp van een milieueffectenrapport moet zijn;
Op voorstel van de Minister-President, die bevoegd is voor Ruimtelijke Ordening;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.De kaarten Bodembestemming (nr. 3) en Openbaar Vervoer (nr. 6) worden gedeeltelijk gewijzigd, op grond van bijgevoegd plan, met het oog op de verwezenlijking van het zogenaamde « DIABOLO » - project.
Art. 2.De Regering stelt het gewijzigd ontwerpplan vast, bestaande uit de aangepaste kaartuittreksels van de bestaande feitelijke en rechtstoestand en de wijzigingsuittreksels van de kaarten nr. 3 en 6 en belast de Minister-President met het onderwerpen ervan aan een openbaar onderzoek en raadpleging overeenkomstig artikel 25, § 4 van het BWRO en met het inwinnen van het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie overeenkomstig artikel 25, § 5 van het BWRO. Brussel, 20 maart 2008.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE