gepubliceerd op 03 juli 2007
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot toekenning van toelagen aan de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de renovatie van gemeentelijke infrastructuren bestemd voor de kinderkribbes. - Begroting 2007
7 JUNI 2007. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot toekenning van toelagen aan de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de renovatie van gemeentelijke infrastructuren bestemd voor de kinderkribbes. - Begroting 2007
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, VIII, 9° en 10°, gewijzigd bij de wet van 13 juli 2001;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de wetten van 5 mei 1993 en 16 juli 1993;
Gelet op de ordonnantie van 22 december 2006 houdende de algemene uitgavenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het begrotingsjaar 2007;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op het advies 42.782/4 van de Raad van State, verstrekt op 7 mei 2007 in toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 20 maarti 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 28 maart 2007;
Overwegende de noodzaak om op verzoek van de gezinnen te zorgen voor meer plaatsen in de kinderkribbes en zodoende een betere combinatie van beroeps- en privé-leven mogelijk te maken;
Overwegende dat de verhoging van het aantal plaatsen in kinderkribbes de aantrekkelijkheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevordert, de remmen op de tewerkstelling en in het bijzonder op de tewerkstelling van vrouwen beperkt, een herwaardering van het gemeentelijk patrimonium en een beperking van de voor een zeker aantal gemeenten onvermijdelijk geworden uitgaven mogelijk maakt;
Op voordracht van de Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° ONE : Office de la Naissance et de l'Enfance van de Franse Gemeenschap;2° KIND EN GEZIN : overheidsinstelling van de Vlaamse Gemeenschap die hulp en advies verschaft inzake kinderwelzijn;3° RVOHR : de Ruimte voor Versterkte Ontwikkeling van Huisvesting en Renovatie zoals omschreven in de richtinggevende bepalingen van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) en in de wijzigingsbesluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;4° Kinderkribbe : omgeving voor de opvang van peuters, gevestigd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in een gebouw dat toebehoort aan een gemeente of een OCMW van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, erkend door het ONE of door KIND EN GEZIN, en waarvan het beheer en de organisatie verzorgd worden door een gemeente of door een vereniging zonder winstoogmerk voor rekening van een gemeente.5° De Minister : de Minister-President, belast met het toezicht op de plaatselijke besturen.
Art. 2.Op basisallocatie 14.38.23.63.21 van de begroting 2007, luidende subsidiëring van de renovatie van de gemeentelijke infrastructuren voor de kinderkribbes, wordt een totale omslag van 3.000.000 euro voorbehouden : 1° voor specifieke projecten voor de renovatie van gemeentelijke kinderkribbes met het oog op een uitbreiding van het aantal plaatsen, 2° voor specifieke projecten voor de renovatie van eender welk gemeentelijk gebouw dat de gemeente wilt bestemmen om er gemeentelijke kinderkribbes in te vestigen, alsook voor de eventuele aankoop van deze gebouwen. Deze omslag wordt door de Regering verdeeld onder de gemeenten op basis van de antwoorden op een oproep tot projecten gericht aan de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het subsidiebedrag dat aan een gemeente wordt toegekend, mag niet meer bedragen dan 500.000 euro.
Indien het totaalbedrag van de subsidies bestemd voor de financiering van de gemeentelijke projecten de omslag van 3 miljoen euro overschrijdt, dan wordt dit prioritair verdeeld over de projecten van gemeenten met een capaciteit voor kinderen van jonger dan drie jaar in de kribbes die anderhalf keer kleiner is dan het gewestelijk gemiddelde. Hiervoor wordt de opvangcapaciteit van de gemeentelijke kinderkribbes in aanmerking genomen zoals deze door de subsidiërende overheid is vastgesteld op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan dat waarop het verlenen van de prioriteit betrekking heeft.
Indien het totaalbedrag van de subsidies voor de financiering van projecten van gemeenten met een capaciteit aan opvangplaatsen voor kinderen jonger dan drie jaar die anderhalf keer kleiner is dan het gewestelijk gemiddelde, de omslag van 3 miljoen euro overschrijdt, dan wordt deze laatste prioritair verdeeld over de projecten waarvoor de verhouding tussen de globale kostprijs voor de werken en het aantal in het leven geroepen opvangplaatsen het kleinst is.
Het eventuele saldo van de omslag wordt prioritair toegekend aan projecten waarvoor de verhouding tussen de globale kostprijs van de werken en het aantal opvangplaatsen het kleinst is.
Als het saldo van de omslag ontoereikend is om een project te financieren dat als prioritair wordt aanzien, dan kan dit worden toegewezen aan het eerstvolgende prioritair project waarvoor het betroffen subsidiebedrag kleiner is dan het beschikbare saldo.
Art. 3.De gemeentelijke overheden dienen aan het Bestuur Plaatselijke Besturen - Gesubsidieerde Werken - een voor eensluidend verklaarde kopie van de beraadslaging van de gemeenteraad en van de opdracht toe te sturen, alsook het volledige aanvraagdossier samengesteld uit : 1° de plannen van de installaties;2° het bijzonder bestek;3° beschrijvende, samenvattende en ramende opmetingsstaten, gedetailleerd per post;4° een afschrift van de eventueel vereiste gewestelijke vergunningen;5° een advies van de ONE of van KIND EN GEZIN dat bevestigt dat het project overeenstemt met de gemeenschapsnormen voor het openen van een opvangomgeving;6° een formele verbintenis vanwege de gemeente : -om door middel van de werken, het aantal plaatsen in de kinderkribbes te verhogen met minstens vijf bij uitbreiding en twaalf in geval van opening van een nieuwe opvangomgeving; - om binnen de twintig jaar van de toekenning van de toelage, de bestemming van de gerenoveerde en desgevallend aangekochte gebouwen niet te wijzigen; - om goed te zorgen voor het onderhoud en het beheer van het gesubsidieerd goed; - om bij andere subsidiërende overheden geen toelagen te vragen voor dezelfde schijf van het project; - om de gemeenschapsregelgevingen met betrekking tot de financiële bijdragen van de ouders toe te passen.
Art. 4.Op basis van de in art. 3 hernomen elementen, wordt een princiepsakkoord van toekenning van subsidies bekendgemaakt aan de gemeente die de vergunning geeft om de opdracht open te stellen voor mededinging. In spoedgevallen die door de aanvrager behoorlijk gemotiveerd zijn, kan de Minister toch toestemmen in een verzoek om een princiepsakkoord over de toekenning van een toelage die de in art. 3, 4° of 5° bedoelde voorwaarde niet naleeft.
Art. 5.Vanaf de ontvangst van het princiepsakkoord beschikt de aanvrager over een termijn van negentig dagen om aan het Bestuur van de Plaatselijke Besturen - Gesubsidieerde Werken, te bezorgen wat volgt : 1° een eensluidend verklaarde kopie van de beraadslaging van het College van Burgemeester en Schepenen met de aanwijzing van de begunstigde van de opdracht;2° een kopie van het PV van opening van de offertes;3° het volledig analyserapport van de offertes;4° de goedgekeurde offerte;5° het eventueel gelijkluidend advies van de voogdij. Na deze termijn verliest hij het voordeel van het princiepsakkoord.
Mits gemotiveerde aanvraag kan de Minister deze termijn één keer verlengen.
De Minister geeft kennis van de weigering of de toekenning van de toelage met bijkomende vergunning voor de uitvoering van de werken binnen de veertig kalenderdagen. De afwezigheid van een beslissing van de Minister binnen deze termijn, levert de toekenning van de subsidie op. De Minister beschikt evenwel over een bijkomende termijn van vijftig kalenderdagen om het toelagebedrag mede te delen. Na deze termijn komt het subsidiebedrag overeen met het bedrag dat door het princiepsakkoord over de toekenning van een toelage wordt vastgelegd.
De toekenning van de toelage machtigt de gemeente om de bestelbon en het bevel tot het aanvatten van de werken af te leveren. De werken kunnen slechts na kennisgeving van de toekenning van de toelage aanvangen.
Art. 6.De uitbetaling van de toelagen zal gebeuren op voorlegging aan de administratie van de plaatselijke besturen van twee eensluidend verklaarde kopieën van de facturen, met de goedgekeurde eindafrekening en indien vereist, het gelijkluidend advies van de overheid die het administratief toezicht uitoefent.
Om van de uitkering van een eerste schijf van 50 % van het toegekend bedrag van tegemoetkoming te kunnen genieten, voegt de begunstigde bij zijn schuldvordering een eensluidend verklaarde kopie van de kennisgeving van de bestelling bij degene waaraan de opdracht gegund is.
Art. 7.De subsidies worden op de bankrekening van de gemeenten gestort.
Art. 8.Het basispercentage van tegemoetkoming voor specifieke projecten voor de renovatie van gemeentelijke kinderkribbes om werkzaamheden ter uitbreiding van het aantal plaatsen voor de renovatieprojecten uit te voeren, alsook voor specifieke projecten voor de renovatie van gemeentelijke gebouwen van allerlei aard die de gemeenten voor het houden van gemeentelijke kinderkribbes willen bestemmen, is vastgelegd op 60 % van de opdracht, binnen de grenzen van het kredietbedrag dat aan elke gemeente wordt toegekend.
Er wordt evenwel een verhoogd percentage van tegemoetkoming toegekend, binnen de grenzen van het kredietbedrag dat aan elke gemeente wordt toegewezen, voor de bij de toelage betrokken kinderkribbes of gemeentelijke gebouwen : 1° tot 75 % voor de projecten van de gemeenten waarvan het mediaaninkomen van de inwoners op het moment van de indiening van de aanvraag van het princiepsakkoord, lager of gelijk is aan het mediaaninkomen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat jaarlijks door het Nationaal Instituut voor de Statistiek gepubliceerd wordt;2° tot 80 % voor de onder 1° bedoelde projecten als zij zich in de RVOHR bevinden;3° tot 90 % voor de projecten van de gemeenten waarvan het mediaaninkomen van de inwoners op het moment van de indiening van de aanvraag van het princiepsakkoord, lager is dan 10 % of meer van mediaaninkomen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat jaarlijks door het Nationaal Instituut voor de Statistiek gepubliceerd wordt;4° tot 95 % voor de onder 3° bedoelde projecten als zij zich in de RVOHR bevinden; De resultaten van de berekeningen zoals bedoeld onder 1° en 2° worden afgerond op de eenheid die gunstig is voor de gemeenten.
Het recht op een verhoogd percentage, zoals in de hiervoor bepaalde voorwaarden, zal door de gemeente schriftelijk bevestigd worden, met kopie van de verantwoordingsstukken.
Art. 9.Het percentage van tegemoetkoming voor specifieke aankoopprojecten van gebouwen die de gemeenten willen bestemmen voor het houden van gemeentelijke kinderkribbes en die zij bovendien te dien einde willen renoveren, is vastgelegd op 60 % van de opdracht, binnen de grenzen van het kredietbedrag dat aan elke gemeente wordt toegekend.
Er wordt evenwel een verhoogd percentage van tegemoetkoming toegekend, binnen de grenzen van het kredietbedrag dat aan elke gemeente wordt toegewezen voor de bij de toelage betrokken kinderkribbes of gemeentelijke gebouwen : 1° tot 75 % voor de projecten van de gemeenten waarvan het mediaaninkomen van de inwoners op het moment van de indiening van de aanvraag van het princiepsakkoord, lager of gelijk is aan het mediaaninkomen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat jaarlijks door het Nationaal Instituut voor de Statistiek gepubliceerd wordt;2° tot 80 % voor de onder 1° bedoelde projecten als zij zich in de RVOHR bevinden;3° tot 90 % voor de projecten van de gemeenten waarvan het mediaaninkomen van de inwoners op het moment van de indiening van de aanvraag van het princiepsakkoord, lager is dan 10 % of meer van het mediaaninkomen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat jaarlijks door het Nationaal Instituut voor de Statistiek gepubliceerd wordt;4° tot 95 % voor de onder 3° bedoelde projecten als zij zich in de RVOHR bevinden; De resultaten van de berekeningen zoals bedoeld onder 1° en 2° worden afgerond op de eenheid die gunstig is voor de gemeenten.
Het recht op een verhoogd percentage, zoals in de hiervoor bepaalde voorwaarden, zal door de gemeente schriftelijk bevestigd worden, met kopie van de verantwoordingsstukken.
Art. 10.Dit besluit wordt op 1 januari 2007 van kracht.
Art. 11.De Minister-President die bevoegd is voor de plaatselijke besturen, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 juni 2007.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Gewestelijke Informatica, G. VANHENGEL