Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2006
gepubliceerd op 28 september 2006

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2006 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 februari 2003 tot bepaling van de rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de contractuele personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2006031461
pub.
28/09/2006
prom.
20/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/20/2006031461/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 JULI 2006. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2006 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 februari 2003 tot bepaling van de rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de contractuele personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Bijzondere wet van 12 januari 1989. met betrekking tot de Brusselse Instellingen, inzonderheid op het artikel 40, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes, inzonderheid op de artikelen 2 en 30;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 februari 2003 tot bepaling van de rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de contractuele personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 mei 2005;

Gelet op het protocol van Sectorcomité XV nr. 2005/15 van 3 oktober 2005;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 mei 2006 bij toepassing van artikel 84, § 1, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister bevoegd voor Openbaar Ambt, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In hoofdstuk III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13. februari 2003 tot bepaling van de rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de contractuele personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 4bis.De rechten en plichten bepaald in de artikelen 4 tot 8 van het koninklijk besluit van 22. december 2000 tot vaststelling van de Algemene Principes, zijn op hen van toepassing. »

Art. 2.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende alinea : « Voor de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 2, 1° kan de Regering van deze regel afwijken wanneer het een betrekking betreft die niet overeenkomt met een functie die gemeen is aan het ministerie en de instellingen van openbaar nut. »

Art. 3.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° het 8° wordt geschrapt;2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « 9° de klerken en beambten belast met archeologische opgravingen en hun afhandeling (rang D1 of E1);10° de adjuncten belast met de inventaris van monumenten en landschappen of belast met archeologische opgravingen (rang C1);11° de handelsprospectoren (rang B1);12° de assistenten belast met de inventaris van monumenten en landschappen of belast met archeologische opgravingen (rang B1);13° de onderzoekers van de gewestelijke inspectiedienst voor de huisvesting (rang B1);14° de verpleegkundigen (rang B1);15° de attachés belast met de inventaris van monumenten en landschappen of belast met archeologische opgravingen en hun afhandeling (rang A1);16° de financiële auditeurs van de cel inspectie van financiën - controle van Europese structuurfondsen (rang A2);17° de analisten-statistici van de directie analyse en statistiek (rang A2);18° l'ICT manager (rang A4).» .

Art. 4.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid worden de woorden « met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur of van een bepaalde duur van minstens twee jaar » ingevoegd tussen het woord « personeelslid » en de woorden « wordt geëvalueerd »;2° in het derde lid worden de woorden « die minimum tot rang A1 behoort » vervangen door de woorden « hiërarchische meerdere gemachtigd en aangewezen overeenkomstig dezelfde bepalingen als deze vastgelegd in artikel 115 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999.houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest »; 3° in het vierde lid worden de woorden « een jaar » vervangen door de woorden « zes maanden »;4° in het vijfde lid worden de woorden "tijdens hetwelk de evaluatieaspecten worden toegelicht" vervangen door de woorden "waarbij de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop het contractueel personeelslid zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden toegelicht";5° een laatste alinea wordt ingevoegd, luidende : « Indien de evaluatie negatief is, wordt de betrokkene na drie maanden opnieuw onderworpen aan een nieuwe evaluatie.In geval van een tweede negatieve evaluatie wordt het dossier binnen een maand verzonden naar de secretaris-generaal en de adjunct-secretarisgeneraal die beslissen over een eventueel ontslag, na het contractuele personeelslid gehoord te hebben. Hij kan zich laten bestaan door een persoon van zijn keuze. »

Art. 5.In artikel 20, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden "het geschiktheidsonderzoek," geschrapt.

Art. 6.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 3. - Vorming

Art. 20bis.De statutaire bepalingen inzake vorming zijn op de contractuele personeelsleden van toepassing. »

Art. 7.In hetzelfde besluit worden de artikelen 22 tot 28 vervangen door de artikelen 22 tot 23, luidende : «

Art. 22.Overeenkomstig hun respectievelijk niveau, genieten de volgende contractuele personeelsleden de weddenschaal E 101, D101, C 101, B 101 of A 101 bij hun indienstneming, de weddenschaal E 102, D102, C 102, B 102 of A 102. wanneer zij minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben en de weddenschaal E 103, D103, C 103, B 103 of A 103 wanneer zij minstens 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, voor zover zij aan de verplichte vorming hebben deelgenomen en een positieve evaluatie hebben gekregen : 1° de taxicontroleurs;2° de vertegenwoordiger en de adjunctvertegenwoordiger van de Brusselse afvaardiging bij de Permanente vertegenwoordiging bij de Europese Unie;3° de adjunct-secretaris van de autonome Brusselse sectie van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen;4° de economische en handelsattachés;5° de klerken en beambten belast met archeologische opgravingen en hun afhandeling;6° de adjuncten belast met de inventaris van monumenten en landschappen of belast met archeologische opgravingen;7° de handelsprospectoren;8° de assistenten belast met de inventaris van monumenten en landschappen of belast met archeologische opgravingen; 9°de onderzoekers van de gewestelijke inspectiedienst voor de huisvesting; 10° de verpleegkundigen;11° attachés belast met de inventaris van monumenten en landschappen of belast met archeologische opgravingen en hun afhandeling.

Art. 23.De volgende contractuele personeelsleden genieten de weddenschaal A200 bij hun indienstneming. Zij genieten respectievelijk de weddenschaal A210 en A220 wanneer zij minstens 9 en 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, voor zover zij de verplichte vorming hebben gevolgd en een positieve evaluatie hebben gekregen : 1° de gewestelijke inspecteurs;2° de secretaris van de autonome Brusselse sectie van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen;3° de financiële auditeurs van de cel inspectie van financiën - controle van Europese structuurfondsen;4° de analisten-statistici van de directie analyse en statistiek.

Art. 8.Artikel 30, tweede lid van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De periodes van niet gewaarborgd inkomen, met uitzondering van de carensdag en het moederschapsverlof, evenals de periodes met verminderde prestaties om medische redenen worden niet in aanmerking genomen voor de tussentijdse verhogingen of om een hogere weddenschaal te bekomen. »

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidende : « De effectief onder arbeidsovereenkomst gepresteerde diensten in de privé-sector komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, indien deze een vereiste vormden bij de aanwerving en ten belope van het aantal jaren ervaring die vereist worden bij de aanwerving, met een maximum van zes jaar. » .

Art. 10.Artikel 41 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de artikelen 41 tot 41sexies, luidende : «

Art. 41.Indien professionele tekortkomingen of diverse gebreken, buiten het geval van dringende redenen en een tweede negatieve evaluatie, worden vastgesteld die een ontslag verantwoorden, stelt de hiërarchische meerdere een omstandig verslag op waarin deze worden opgenomen.

De hiërarchische meerdere hoort en licht het contractueel personeelslid in omtrent het verslag en het voorstel tot ontslag. Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 41bis.Het verslag en het voorstel tot ontslag worden verzonden aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of hun afgevaardigde en betekend aan het contractuele personeelslid per aangetekend schrijven.

Art. 41ter.Het contractueel personeelslid wordt gehoord door de secretaris-generaal of de adjunctsecretarisgeneraal. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 41quater.Na het horen van het personeelslid beslissen de secretaris-generaal of de adjunctsecretarisgeneraal, hetzij om geen gevolg te geven aan het voorstel tot ontslag, hetzij om het voorstel van ontslag over te maken aan de dezelfde bevoegde overheden als deze bedoeld in artikel 11 inzake de beslissing tot indienstneming.

Art. 41quinquies.De definitieve beslissing wordt betekend per aangetekend schrijven aan het contractuele personeelslid.

Art. 41sexies.De voormelde procedure is niet van toepassing in geval van ontslag tijdens de proefperiode. »

Art. 11.In artikel 45, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « in de artikelen 22. tot 25 » vervangen door de woorden « in artikel 22 ».

Art. 12.In artikel 46, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « in de artikelen 26. tot 28 » vervangen door de woorden « in artikel 23 ».

Art. 13.De Minister van Openbaar Ambt is bevoegd voor de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 20 juli 2006.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL

^