gepubliceerd op 29 september 1999
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan tot wijziging van de richtinggevende bepalingen van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld
9 JULI 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan tot wijziging van de richtinggevende bepalingen van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 maart 1995 tot vaststelling van het gewestelijk ontwikkelingsplan;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 december 1996 tot verlenging van de uitwerking van het eerste gewestelijk ontwikkelingsplan, met toepassing van artikel 203, § 2, van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw;
Overwegende dat het gewestelijk ontwikkelingsplan door zijn richtinggevende bepalingen de waarde van een richtlijn heeft; dat een richtlijn een algemene gedragslijn vastlegt ten behoeve van de bestuurlijke overheid; dat elke afwijking van een dergelijke richtlijn met de gepaste redenen moet worden omkleed;
Overwegende dat nu reeds blijkt dat er wijzigingen dienen te worden aangebracht in de richtinggevende bepalingen van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan om de uitvoering van bepaalde aspecten van het regeringsbeleid te vergemakkelijken met het oog op samenhangend beleid inzake het groen en blauw netwerk;
Overwegende dat de richtinggevende bepalingen van het gewestelijk ontwikkelingsplan dienen te worden bijgewerkt op basis van de werkzaamheden van het gewest, waardoor de kennis en het beleid inzake het groen en blauw netwerk aanzienlijk werden verbeterd;
Op de voordracht van de Minister-Voorzitter belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, van de Minister belast met Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw en van de Minister belast met Leefmilieu;
Besluit :
Artikel 1.De Brusselse Hoofdstedelijke Regering stelt het ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan vast tot wijziging van de richtinggevende bepalingen van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld.
Art. 2.De wijzigingen aan het richtinggevend document, « Krachtlijnen » genoemd, zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit en op de hierbijgevoegde kaart 4, genoemd « Het erfgoed en de stadsverfraaiing Groene en blauwe netwerken », die de kaart 4 vervangt van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 maart 1995.
Art. 3.De Minister-Voorzitter belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 juli 1998.
De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister belast met Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT De Minister belast met Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, H. HASQUIN De Minister belast met Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP De Minister belast met Leefmilieu, en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid, D. GOSUIN
Bijlage bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 juli 1998 tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan tot wijziging van de richtinggevende bepalingen van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld In hoofdstuk 6 van het richtinggevend document van het gewestelijk ontwikkelingsplan, « Krachtlijnen » genoemd, wordt punt 6.3. « Het behoud van de groene ruimten en de uitvoering van prioritaire acties voor groenvoorziening » vervangen door de tekst als volgt : « 6.3. DE BESCHERMING VAN DE GROENE EN BLAUWE RUIMTEN EN DE UITVOERING VAN PRIORITAIRE MAATREGELEN INZAKE INGROENING EN HERWAARDERING VAN HET HYDROGRAFISCH NET Het derde luik van het beleid voor stadsverfraaiing en herwaardering van de levenskwaliteit omvat een bundel maatregelen met betrekking tot de groene ruimten. Deze maatregelen zijn evenzeer beschermingsmaatregelen van de openbare en private groene ruimten alsook het hydrografisch net, als acties voor de aanleg van een groen en blauw netwerk.
Om daadwerkelijk tot een ingroening te komen en hiervan uitgaande het groen netwerk geleidelijk gestalte te geven, wordt in het plan de aanleg voorgesteld van nieuwe openbare parken, het voeren van een voluntaristisch beleid van ingroening binnen de perimeter voor groenvoorziening en aanleg van groene ruimten, in de tweede kroon de aanleg van een groene wandeling en de aanleg van concentrische en straalsgewijze groene continuïteiten.
Het groen netwerk moet een tweeledige functie hebben : - een sociale functie, die eigenlijk de voornaamste is, rekening houdend met de bestemming van de dichtbevolkte stedelijke ruimte als woon- en werkgebied, ontmoetingscentrum, enz.
Het autoverkeer heeft het stadsbeeld sterk beïnvloed daarom is het groen netwerk erop gericht het voetgangersverkeer beter met het autoverkeer te verzoenen. Het voetgangersverkeer dient langs ingegroende banen te worden geleid, niet alleen langs de stadsrand zoals uitgestippeld in de stadswandeling, maar ook naar het centrum toe en straalsgewijs, aansluitend op de bestaande groene ruimten, parken, tuinen, wouden en bossen, enz.; - een ecologische functie gericht op de bescherming van de resterende wilde flora en fauna in de stad door middel van een aangepaste aanleg van de verkeerswegen.
Deze pertinente doelstelling is evenwel van secundair belang.
Het functioneel karakter van het ecologisch netwerk is thans amper een mogelijke denkpiste.
Ook nog in het kader van het ecologisch netwerk, moeten de spoorwegbermen en de oevers van de waterlopen beter worden beschermd.
Wat de verschillende soorten groene ruimten van het ecologisch netwerk betreft, heeft het ontwerp van gewestelijk bestemmingsplan de stedelijke groenvoorzieningen in categorieën ingedeeld en afzonderlijke beheerswijzen voor deze categoriëen gewaarborgd.
Het blauw netwerk is nauw verbonden met het groen netwerk en draagt hiertoe bij.
Hiermee streeft men ernaar het proper water langs het hydrografisch net van oppervlaktewateren te laten stromen en de kwaliteit van de oppervlaktewateren te waarborgen. In tweede instantie wil men met het blauw netwerk de recreatieve en landschappelijke functie van de rivieren, vijvers en vochtige gebieden vergroten om zo de sociale functie van het groen netwerk te verbeteren.
De ecologische rijkdom van het oppervlaktewater, de wateroevers en de vochtige gebieden dient te worden ontwikkeld om bij te dragen tot het groen netwerk met ecologische functie. 6.3.1. OPENBARE PARKEN De aanleg van openbare parken wordt in de eerste plaats voorzien in de gebieden waar er een schrijnend tekort aan groene ruimten is, met name de wijken waar de groene ruimtedichtheid lager is of gelijk aan 1 m2 per inwoner. 6.3.2. HET GROEN WEEFSEL Dit heeft betrekking op de aanleg van een doorlopend netwerk van openbare groene ruimten door systematische ingroening van de structurerende ruimten (naargelang het geval : aanplantingen in lijn, bomengroepen en afzonderlijke bomen, met gras ingezaaide trambanen,...), met inbegrip van de aanplantingen op de kanaaloevers en de landschapsvoorzieningen aan de stadspoorten.
De totstandkoming van het groen weefsel vervolledigt de uitvoering van het programma voor de verfraaiing van de prioritaire structurerende ruimten. 6.3.3. GROENCONTINUITEITEN Het plan voorziet in groencontinuïteiten als aanvulling op het hierboven vermelde groen weefsel (zie punt 6.3.2.).
De groencontinuïteiten zorgen voor een evenwichtig, straalsgewijs en concentrisch netwerk doorheen het hele Gewest. Deze groencontinuïteiten hebben tot doel de groene ruimten zo goed mogelijk met elkaar te verbinden, de bestaande stedelijke groenvoorzieningen optimaal te benutten en de aanleg van voorzieningen te bevorderen waarbij voorrang wordt verleend aan zachte mobiliteit en aanplantingen. Dit gewestelijk netwerk is het hoofdnetwerk waarop mogelijks een secundair, plaatselijk netwerk kan worden aangesloten.
De groencontinuïteiten omvatten de stadswandeling, een voor voetgangers en fietsers voorbehouden landschapswandeling langs de stadsrand die alle natuurlijke en semi-natuurlijke groene ruimten van de tweede kroon met elkaar verbindt.
De groencontinuïteiten zijn de assen bij uitstek voor de ontwikkeling van groenverbindingen tussen de groene ruimten, voor de aanleg van nieuwe groene ruimten, voor de verbetering van het leefkader door aanplantingen en voor de inrichting van de openbare ruimte ten voordele van het voetgangersverkeer.
Behoudens met redenen omklede technische of stedenbouwkundige bezwaren gaat elke nieuwe herinrichting van de openbare ruimte (bestrating, pleinen, plantsoenen, trottoirs) door de bevoegde overheidsdiensten, met uitzondering van de onderhoudswerken, noodzakelijkerwijs gepaard met een aanplantingsplan dat ondermeer betrekking heeft op de aanplanting van bomen langs de wegen en de aanleg van groene ruimten of plantsoenen in de nabije omgeving ervan, maar ook met maatregelen ten voordele van het voetgangersverkeer. In verband hiermee stelt het Brussels Instituut voor Milieubeheer zich ter beschikking van de stellers van het ontwerp en de betrokken overheden om de plannen vooraf te ontleden en hen hieromtrent te adviseren. 6.3.4. PERIMETER VOOR INGROENING EN AANLEG VAN GROENE RUIMTEN Het plan voorziet in een perimeter voor het dichtbebouwde middengedeelte van de stad, waar het ingroeningsbeleid niet enkel van toepassing zal zijn op de openbare ruimten, maar ook op de binnenplaatsen van de huizenblokken.
In deze dichtbebouwde perimeter gekenmerkt door een functionele en sociale ontwrichting, dient prioritair de woonfunctie aantrekkelijker te worden gemaakt en, meer in het algemeen, de kwaliteit van het leefkader te worden verbeterd : - in de openbare ruimten : door aanplantingen op basis van de plaatselijke morfologische en bouwkundige kenmerken, rekening houdend met de aanbevelingen van de « Handleiding van de openbare ruimten » die het Gewest heeft opgemaakt; - binnen de huizenblokken : door aanplantingen in volle grond aan te moedigen of, indien dit niet mogelijk is en onder voorbehoud van bijzondere esthetische of patrimoniale verplichtingen, door muurbegroeiing en daktuinen aan te moedigen; - door de herinrichting en de aanleg van parken zoals de Kruidtuin, het Thurn & Taxispark,...
In deze perimeter is het aanbod aan groene ruimten en aanplantingen ontoereikend en behoudens met redenen omklede technische of stedenbouwkundige bezwaren omvatten alle nieuwe bodembestemmingsplannen onder meer de aanplant van bomen langs de wegen, de aanleg van groene ruimten of plantsoenen, de groenbeplanting op de platte daken van nieuwe gebouwen, de ingroening binnen huizenblokken door de sloop van bestaande gebouwen. In verband hiermee stelt het Brussels Instituut voor Milieubeheer zich ter beschikking van de stellers van het ontwerp en de betrokken overheden om de plannen vooraf te ontleden en hen te adviseren. 6.3.5. DE « GROENE STAD » VAN DE TWEEDE KROON Via de identificatie van de grote stadsgebieden erkent het plan de aanwezigheid van een « groene stad » in de tweede kroon, waarvan de morfologie en de woonkenmerken, met name het landschap, dienen te worden beschermd. 6.3.6. HET BLAUW NETWERK De beginselen van het blauw netwerk zijn op het hele hydrografische net van het Brusselse Gewest van toepassing. De rol van het Kanaal beschouwd als structurende as en bevaarbare waterloop wordt bevestigd, zijn landschappelijke functie komt die rol aanvullen en zal geleidelijk meer aandacht op zich trekken.
Volgens het plan zal het blauw netwerk prioritair van toepassing zijn op het Woluwebekken, het zuiderbekken van de Molenbeek (Geleytsbeek), het noorderbekken van de Molenbeek en de bekkens van de Neerpedebeek, de Vogelzangbeek en de Broekbeek.
Teneinde de hydrografische, ecologische, landschappelijke en recreatieve functies van het hydrografisch net beter en evenwichtiger uit te bouwen, dienen de volgende maatregelen te worden genomen, voor zover ze technisch en financieel haalbaar zijn en rekening houden met de dwangbepalingen inzake hygiëne en epidemiologie : - het rivier-, vijver-, bronwater en het water uit vochtige gebieden dat naar de collectoren wordt geleid, opnieuw in het bovengronds net doen vloeien; - waar mogelijk de bovengrondse continuïteit van de rivieren en van het net herstellen, zoniet de ondergrondse continuïteit waarborgen; - de bedding van de rivieren onderhouden, beheren en controleren om voor het nodige debiet te zorgen en het water verdelen om het hoogwater doeltreffend te kunnen beheren; - de hydraulische kunstwerken (sluizen, overlaten) onderhouden, beheren en controleren om voor een goede afwatering en verdeling ervan te zorgen en overstromingsgevaar te voorkomen; - het bouwen in vochtige gebieden vermijden, en anders gebruik maken van de gepaste technische oplossingen om afwatering te vermijden; - tijdelijke en permanente afwatering in het bovengronds net laten vloeien; - de doorlaatbaarheid van de grond vrijwaren door zoveel mogelijk volle grond te behouden of anders doorlaatbaar materiaal te gebruiken; - de afwatering van regenwater op ondoorlaatbare oppervlakten door geschikte technische middelen beperken en de geschikte zuiveringstechnieken toepassen; - bij de bouw van nieuwe woningen in een gescheiden net voorzien, waarbij het proper water met het bovengronds hydrografisch net wordt verbonden; - bij voorkeur de vochtige en vijvergebieden gebruiken om overstromingen van rivieren en collectoren op te vangen. Hierbij wordt voor gezorgd dat het afvalwater dat in het bovengronds net terecht komt, voldoende verdund is; - de stormbekkens in het bovengronds net opnemen (waarbij de lozingen in het net na het wassen van het water plaatsvinden), alsook in het landschap; - lozingen van polluenten opsporen en bestrijden en de waterkwaliteit in het oog houden; - vijvers en hun oevers, rivierbeddingen en hun oevers alsook vochtige gebieden onderhouden en beheren teneinde de ecologische en landschappelijke verscheidenheid te vergroten; - wandel- en recreatievoorzieningen voorzien en beheren met het oog op de complementariteit van de ecologische, landschappelijke en recreatieve functies van de sites; - de intergewestelijke samenwerking uitbouwen om het beleid inzake het geheel van hydrografische bekkens op samenhangende wijze te voeren. ».
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 juli 1998 tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan tot wijziging van de richtinggevende bepalingen van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld.
De Minister-Voorzitter belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE
De kaart waarvan sprake is in artikel 2 verschijnt in bijvoegsel tot het Belgisch Staatsblad van heden.
Raadpleging van de bijlage