gepubliceerd op 24 juni 1999
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter bescherming van de personeelsleden tegen seksuele intimidatie op het werk bij het ministerie, evenals in sommige instellingen van openbaar nut
25 FEBRUARI 1999. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter bescherming van de personeelsleden tegen seksuele intimidatie op het werk bij het ministerie, evenals in sommige instellingen van openbaar nut
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 40;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Brusselse gewestelijke huisvestingsmaatschappij;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de haven van Brussel;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 27 februari 1998;
Gelet op het protocol nr. 98/2 van 20 februari 1998 van het Onderhandelingscomité, sector XV;
Gelet op het advies van de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definitie
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder "de leidend ambtenaar", de Secretaris-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of de leidend ambtenaar(aren) van de instellingen van openbaar nut genoemd in artikel 2, 2° tot 9°.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van : 1° het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° het gewestelijk Agentschap voor netheid;3° het Centrum voor informatica voor het Brusselse gewest;4° het Brussels gewestelijk herfinancieringsfonds van de gemeentelijke thesaurieën;5° het Brussels Instituut voor milieubeheer;6° de Dienst voor brandweer en dringende medische hulp van het Brussels hoofdstedelijk gewest;7° de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;8° de Brusselse gewestelijke huisvestingsmaatschappij;9° de Gewestelijke Vennootschap van de haven van Brussel;10° de Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij voor Brussel;
Art. 3.Onder seksuele intimidatie wordt verstaan elke vorm van verbaal, niet-verbaal of lichamelijk gedrag van seksuele aard waarvan degene die zich er schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten, dat het afbreuk doet aan de waardigheid van vrouwen en mannen op het werk.
Dit gedrag wordt onaanvaardbaar wanneer : 1° het ongewenst, onredelijk en beledigend is voor de betrokkene;2° het expliciet of impliciet wordt aangewend in het kader van een arbeidsverhouding en enige invloed kan hebben op het verdere verloop van de loopbaan van het slachtoffer, ongeacht of het gaat om beroepsopleiding, behoud van een baan, bevordering, salaris, evaluatie of enige andere beslissing in verband met het werk; en/of 3° het voor de betrokkene een intimiderende, vijandige of vernederende werksfeer schept, en dat een dergelijk gedrag in bepaalde omstandigheden in strijd kan zijn met het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 de van richtlijn 76/207/EEG. HOOFDSTUK II Beginselverklaring en oprichting van een vertrouwensteam
Art. 4.Seksuele intimidatie op het werk is verboden, zowel ten aanzien van meerderen, collega's en ondergeschikten als ten aanzien van gebruikers van de dienst.
Art. 5.§ 1. Binnen een termijn van drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit richt de leidend ambtenaar een vertrouwensteam op. § 2. Het vertrouwensteam is samengesteld uit minstens één ambtenaar per taalrol van niveau 1 of niveau 2+ en met ten minste vijf jaar niveauanciënniteit. Naargelang van het personeelsbestand en de ligging van de diensten van het ministerie of de betrokken instelling zal het vertrouwensteam aangevuld worden met één of meer ambtenaren. § 3. De leden van het vertrouwensteam, hierna vertrouwenspersonen genoemd, worden door de leidend ambtenaar met hun instemming aangesteld voor een vernieuwbare termijn van drie jaar.
De aanstelling en vernieuwing geschieden na een met redenen omkleed advies van het bevoegde basisoverlegcomité.
Indien de vertrouwenspersoon niet voldoet, kan de leidend ambtenaar, na een met redenen omkleed advies van het bevoegd basisoverlegcomité, een einde maken aan het lopende mandaat. In dat geval wordt een nieuwe vertrouwenspersoon aangesteld overeenkomstig § 2, die het lopende mandaat zal voleindigen.
Art. 6.§ 1. De vertrouwenspersonen hebben als taak raad te geven, hulp te bieden aan personeelsleden die het slachtoffer geworden zijn van seksuele intimidatie en bij te dragen tot een formele of informele oplossing van het probleem.
Zij zullen een aangepaste opleiding genieten betreffende de beste methoden om de problemen op te lossen.
De nodige middelen en tijd voor de uitoefening van de functie van vertrouwenspersoon worden door de leidend ambtenaar vrijgemaakt.
De vertrouwenspersonen zijn tot discretieplicht gehouden. § 2. Wanneer de feiten van seksuele intimidatie, die werden meegedeeld aan een lid van het vertrouwensteam, een onderzoek noodzakelijk maken, dan wordt dit gevoerd door de ambtenaar van niveau 1 of niveau 2+, bedoeld in artikel 5, § 2.
Art. 7.Het mandaat van vertrouwenspersoon mag geen aanleiding geven tot enig nadeel of speciale voordelen voor degene die het uitoefent.
Het uitoefenen van de functie van vertrouwenspersoon heeft geen invloed op de evaluatie van de betrokkene.
De vertrouwenspersoon ressorteert, voor de uitoefening van zijn functie, rechtstreeks onder de leidend ambtenaar.
Art. 8.De beginselverklaring omtrent seksuele intimidatie op het werk, bedoeld in artikel 4 wordt door de personeelsdienst aan de personeelsleden meegedeeld. Ze vermeldt de identiteit van de vertrouwenspersonen. HOOFDSTUK III. - Actiemiddelen
Art. 9.Eenieder die slachtoffer is van seksuele intimidatie op het werk kan deze feiten ter kennis brengen van de hiërarchische meerdere van de vermeende dader.
Art. 10.Eenieder die het slachtoffer wordt van seksuele intimidatie op het werk kan een beroep doen op het in artikel 5 vermeld vertrouwensteam om te trachten het probleem informeel te regelen.
Art. 11.§ 1. Eenieder die het slachtoffer wordt van seksuele intimidatie op het werk staat het eveneens vrij klacht in te dienen bij de ambtenaar van niveau 1 of 2+ bedoeld in artikel 5, § 2. Deze persoon mag niet dezelfde zijn als degene die eventueel reeds bij toepassing van artikel 10 hulp zou hebben geboden.
Deze klacht die een officiële enquête tot gevolg heeft, kan slechts door het slachtoffer worden ingediend. § 2. De enquête : 1° heeft in een sfeer van uiterste vertrouwelijkheid plaats;2° blijft beperkt tot de feiten die door de klager worden aangeklaagd en mag niet worden uitgebreid tot andere feiten die tot het privé-leven van de beschuldigde behoren. § 3. Tijdens de enquête hebben de klager en de beschuldigde het recht zich te laten bijstaan en/of zich te laten vertegenwoordigen door een persoon naar eigen keuze.
De beschuldigde wordt ingelicht over alle details omtrent de aard van de aanklacht en krijgt de gelegenheid hierop te antwoorden.
Beide partijen worden in kennis gesteld van het resultaat van de enquête. § 4. Uitsluitend de klager mag erom verzoeken dat het enquêterapport ter kennis wordt gebracht van de hiërarchische meerdere van de beschuldigde.
Art. 12.§ 1. Indien de klacht gegrond is, bestaat de mogelijkheid dat de beschuldigde een sanctie oploopt.
Indien laatstgenoemde een ambtenaar is, kan er een tuchtprocedure worden ingeleid die kan uitlopen op een tuchtstraf overeenkomstig de van toepassing zijnde statutaire bepalingen.
Indien de beschuldigde een personeelslid met arbeidsovereenkomst is, stelt het zich bloot aan een sanctie overeenkomstig de bepalingen van de arbeidsovereenkomst of van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 2. Het slachtoffer waarvan de klacht gegrond wordt bevonden, mag geen enkel nadeel hierdoor ondervinden, meer bepaald niet tot overplaatsing gedwongen worden.
Art. 13.De Minister belast met Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 25 februari 1999.
De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandweer en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP