gepubliceerd op 15 augustus 1998
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende delegatie van bevoegdheden aan de leidende ambtenaren van het Brussels Instituut voor Milieubeheer inzake begroting en individueel personeelsbeheer
16 JULI 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende delegatie van bevoegdheden aan de leidende ambtenaren van het Brussels Instituut voor Milieubeheer inzake begroting en individueel personeelsbeheer
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;
Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut;
Gelet op de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, gewijzigd bij de ordonnantie van 27 april 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1989 tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, gewijzigd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 5 december 1990;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 4 juli 1991 tot regeling van haar werkwijze en tot regeling van de ondertekening van de akten van de Executieve, gewijzigd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 april 1995;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 5 juli 1995 tot vaststelling van de bevoegdheden van de Ministers;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 6 juli 1998;
Overwegende dat het voor de goede werking van het Brussels Instituut voor Milieubeheer noodzakelijk is dat de leidende ambtenaren bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen inzake begroting en individueel personeelsbeheer;
Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Besluit : I. Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : het Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer; de Minister : het gewestelijk Regeringslid of de gewestelijke Staatssecretaris belast met Leefmilieu.
Art. 2.De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar staan in voor het dagelijks beheer van het Instituut, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Er wordt hun algemene delegatie van ondertekening toegekend voor alle handelingen die tot het dagelijks beheer behoren.
Art. 3.De leidende ambtenaren zijn bevoegd om : 1. de begroting van het Instituut uit te voeren overeenkomstig de van kracht zijnde wets- en verordenings-bepalingen;2. maatregelen te nemen die nodig zijn voor de goede werking van het Instituut.
Art. 4.§ 1. De leidende ambtenaren regelen gezamenlijk de opdrachten in het buitenland van de personeelsleden, na akkoord van de Minister. § 2. In afwijking van § 1 is de voorafgaande toestemming van de Minister niet vereist voor de opdrachten in het buitenland die niet langer dan twee dagen duren.
II. Overheidsopdrachten
Art. 5.§ 1. Binnen de grenzen van de beschikbare kredieten, en onverminderd de toepassing van de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, oefenen de leidende ambtenaren gezamenlijk de bevoegdheden uit om het bijzonder bestek of de vervangende documenten goed te keuren (hierbij inbegrepen de akten bedoeld in de artikelen 12 tot 14, 38 tot 40, 64 tot 66 en 121 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken), de gunningswijze te kiezen, de toewijzingsprocedures aan te vatten en de opdrachten voor werken, leveringen en diensten te sluiten en uit te voeren voor de opdrachten waarvan het bedrag, BTW niet inbegrepen, niet hoger is dan : 3.000.000 BEF voor een openbare of beperkte aanbesteding en voor een algemene of beperkte offerte-aanvraag; 1.250.000 BEF voor onderhandse opdrachten. § 2. De in § 1 bedoelde delegaties van bevoegdheden zijn geldig voor zover het voorwerp van de uitgave goedgekeurd is door de Regering of de Minister bij een bijzondere beslissing betreffende dit voorwerp, of voor zover de uitgave in de begroting van het Instituut op naam voorkomt. Deze goedkeuring is niet vereist voor de lopende dienstuitgaven of voor de uitgaven van de hoofdstukken 51 en 52 van de begroting van het Instituut waarvan het geraamde bedrag niet hoger is dan 400.000 BEF. § 3. De leidende ambtenaren zijn eveneens bevoegd om, in het kader van de normale uitvoering van de gesloten opdracht en binnen de grenzen van het oorspronkelijk bedoelde voorwerp, de rekeningen en de schuldverklaringen betreffende de opdrachten voor werken, leveringen en diensten waarvan het bedrag de in § 1 bedoelde delegaties overschrijdt, goed te keuren.
Art. 6.Na de sluiting van de opdracht binnen de grenzen en onder de voorwaarden vermeld in artikel 5, is de gedelegeerde overheid die de opdracht heeft toegekend gemachtigd om, overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, met een met redenen omklede beslissing af te wijken van de toepassing van de essentiële bedingen en voorwaarden van de opdracht, zonder echter het voorwerp ervan te wijzigen, en om de beslissingen te nemen bedoeld in de artikelen 17 en 42 van de algemene aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor de concessies voor openbare werken, gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken.
III. Personeel
Art. 7.De leidende ambtenaren zijn gezamenlijk bevoegd om de eedaflegging van de personeelsleden van niveau 2+, 2, 3 en 4 af te nemen.
Art. 8.Overeenkomstig het administratief en geldelijk statuut dat van toepassing is op de personeelsleden van het Instituut, zijn de leidende ambtenaren gezamenlijk bevoegd om de personeelsleden van niveau 2+, 2, 3 en 4 in disponibiliteit te stellen door terugneming van werk in het belang van de dienst;
Art. 9.Overeenkomstig het administratief en geldelijk statuut dat van toepassing is op de personeelsleden van het Instituut, zijn de leidende ambtenaren gezamenlijk bevoegd om : beslissingen te nemen tot vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden van niveau 1, 2+, 2, 3 en 4; na advies van de directieraad, beslissingen te nemen inzake indeling bij een dienst en overplaatsing van de personeelsleden van niveau 2+, 2, 3 en 4; beslissingen te nemen betreffende de goedkeuring van de pensioenaanvraag van vastbenoemde of contractuele personeelsleden van niveau 2+, 2, 3 en 4; de beschikbaarheid van rechtswege wegens ziekte of invaliditeit van de personeelsleden van niveau 1, 2+, 2, 3 en 4 vast te stellen en om het hun toe te kennen wachtgeld vast te leggen; de personeelsleden van niveau 2+, 2, 3 en 4 de verloven van alle aard waarop ze recht hebben toe te kennen en om ter zake de krachtens het reglement voorziene beslissingen te nemen.
Art. 10.De leidend ambtenaar is bevoegd om contractuele personeelsleden te ontslaan wegens een zware fout.
IV. Subdelegaties
Art. 11.Na voorafgaande goedkeuring van de Minister, kunnen de leidende ambtenaren gezamenlijk, door de overeenkomstige bevoegdheden te beperken, sommige bevoegdheden die hun bij de artikelen 5 en 6 zijn toevertrouwd, delegeren.
In geval van afwezigheid of verhindering van één der leidende ambtenaren worden de bevoegdheden waarmee hij krachtens de artikelen 7 tot en met 9 is bekleed, voor de duur van de afwezigheid of de verhindering verleend aan de ambtenaar van dezelfde taalrol met de meeste anciênniteit in de hoogste graad onder deze van de afwezige of verhinderde ambtenaar.
V. Slotbepalingen
Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 16 juli 1998.
De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Leefmilieu en Watersbeleid, D. GOSUIN