Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 juli 1998
gepubliceerd op 20 augustus 1998

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de samenstelling van de dossiers voor de aanvragen om subsidie, van de aard van de bewijsstukken en van de procedures voor de toekenning en de uitbetaling, in uitvoering van artikel 21 van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031341
pub.
20/08/1998
prom.
16/07/1998
ELI
eli/besluit/1998/07/16/1998031341/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 JULI 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de samenstelling van de dossiers voor de aanvragen om subsidie, van de aard van de bewijsstukken en van de procedures voor de toekenning en de uitbetaling, in uitvoering van artikel 21 van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen, inzonderheid op artikel 21;

Overwegende dat het belangrijk is dat nauwkeurig wordt vastgesteld welke elementen vervat moeten zijn in de aanvragen om principiële instemming voor de toekenning van subsidies, de aanvragen om toekenning van subsidies en de uitbetalingswijze van deze subsidies, zodat duidelijk de plichten van aanvragers en begunstigden van deze subsidies worden bepaald;

Gelet op de op 12 januari 1973 samengeordende wetten op de Raad van State, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd door de wetten van 9 augustus 1980, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen zo spoedig mogeliijk uitgevoerd dient te worden om te voorkomen dat de toekenningsprocedures van de subsidies aan de begunstigden vertraging oplopen en inzonderheid om zonder verwijl de overgangsbepalingen uit te voeren, vastgesteld in artikel 34 van de ordonnantie;

Op de voordracht van de Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijk Regering, bevoegd voor Plaatselijke besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Besluit :

Artikel 1.Alle ingediende documenten die betrekking hebben op de aanvragen om principiële instemming voor de toekenning van subsidies, op de aanvragen om toekenning van subsidies en op de uitbetaling van de subsidies moeten het volgnummer dragen dat aan het project gegeven werd in het Investeringsprogramma van de aanvrager.

Voor de begunstigden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen, hierna « de ordonnantie genoemd », wordt verwezen naar het volgnummer dat aan het project gegeven werd in het driejarige investeringsprogramma van de gemeente waaronder zij ressorteren.

Art. 2.De akten en documenten die volgens de wet in het Nederlands en in het Frans moeten zijn opgesteld, worden aan het Gewest in deze beide talen toegestuurd.

Art. 3.De aanvragen om principiële instemming voor de toekenning van subsidies en de aanvragen om toekenning van subsidies worden in tweevoud gericht aan het Bestuur van de Plaatselijke besturen van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 4.In uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de ordonnantie omvat het volledige aanvraagdossier om principiële instemming voor de toekenning van subsidies voor de uitvoering van de werken : 1° het door het bevoegde orgaan goedgekeurd project, bestaande uit de plannen, het bestek en de beschrijvende, samenvattende en ramende opmetingsstaat, opgemaakt overeenkomstig de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de uitvoeringsbesluiten hiervan;2° een afschrift van de gewestelijke vergunningen die voorafgaand aan de uitvoering van de werken vereist zijn, dit betekent, naargelang het geval, stedenbouwkundige vergunning, milieuvergunning, vergunning om werken uit te voeren aan een beschermd goed, instemming van het Bestuur voor Uitrustingen en Vervoer;3° een door de aanvrager opgesteld onderhoudsprogramma voor de vijf jaren die volgen op de definitieve oplevering van de werken, waarin voor elk begrotingsjaar de financiële vooruitzichten staan vermeld;4° als de werken betrekking hebben op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, een afschrift van het eigendomsbewijs voor het goed waaraan de subsidieerbare werken worden uitgevoerd en, bij promotie-opdrachten, een afschrift van de overeenkomst tussen de aanvrager en degene aan wie de opdracht werd toegewezen;5° een verbintenis op erewoord dat het goed gedurende twintig jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de subsidie werd toegekend, niet wordt vervreemd of de bestemming ervan gewijzigd, zonder dat de subsidiërende overheid hiervan vooraf op de hoogte wordt gesteld;6° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan het project goedkeurt en om de subsidie verzoekt;7° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin de Gemeenteraad het project goedkeurt en om de subsidie verzoekt;8° als de werken worden uitgevoerd aan een goed dat met behulp van de subsidie werd verworven, een voor eensluidend verklaard afschrift van de verwervingsakte of van het onteigeningsvonnis van het goed;9° als de aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidies uitgaat van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een afschrift van het verzendingsbewijs voor de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan het project goedkeurt en om de subsidie verzoekt, gericht aan de toezichthoudende overheid van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;de aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidies mag enkel aan het Gewest gericht worden na het verstrijken van de door de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalde toezichtstermijn; 10° als de aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidies uitgaat van aanvragers bedoeld in artikel 4, 4° en 5°, van de ordonnantie, een afschrift van het gunstig advies van de kerkelijke overheid en een afschrift van het gunstig advies van het bestuur burgerlijke wetgeving en erediensten van het Ministerie van Justitie.

Art. 5.In uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de ordonnantie omvat het volledige aanvraagdossier om principiële instemming voor de toekenning van subsidies voor de verwerving van een onroerend goed : 1° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan in beginsel de verwerving of de onteigening van het goed goedkeurt en waarin de toekomstige bestemming van het goed wordt verduidelijkt en om de subsidie wordt verzocht;2° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin de Gemeenteraad in beginsel de verwerving of de onteigening van het goed goedkeurt en waarin de toekomstige bestemming van het goed wordt verduidelijkt en om de subsidie wordt verzocht;3° als de aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidies uitgaat van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een afschrift van het verzendingsbewijs voor de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan in beginsel de verwerving of de onteigening van het goed goedkeurt en waarin de toekomstige bestemming van het goed wordt verduidelijkt en om de subsidie wordt verzocht, gericht aan de toezichthoudende overheid van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;de aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van subsidies mag enkel aan het Gewest gericht worden na het verstrijken van de door de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalde toezichtstermijn; 4° een afschrift van de stedenbouwkundige gegevens verstrekt door de afgevaardigde ambtenaar overeenkomstig artikel 174 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw;5° een uittreksel uit het kadaster en uit de kadastrale legger met betrekking tot het goed in kwestie;6° de raming door de ontvanger van de registratie.

Art. 6.In uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de ordonnantie omvat het volledige aanvraagdossier voor de toekenning van subsidies voor de uitvoering van werken : 1° het gewijzigde project indien aanpassingen werden aangebracht aan het goedgekeurde ontwerp dat werd ingediend ter ondersteuning van de aanvraag om principiële instemming voor de toekenning van een subsidie;2° afschriften van het verslag van de opening van de offertes, van het volledige analyseverslag van de offertes en van de door de bevoegde organen goedgekeurde offerte, samen met de bijhorende bijlagen;3° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan de aanwijzing van de opdrachtnemer goedkeurt;4° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift waarin het College van Burgemeester en Schepenen de aanwijzing van de opdrachtnemer goedkeurt;5° als de aanvraag om de toekenning van een subsidie uitgaat van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het afschrift van het verzendingsbewijs voor de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan de aanwijzing van de opdrachtnemer goedkeurt, gericht aan de toezichthoudende overheid van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;de aanvraag om de toekenning van subsidies mag enkel aan het Gewest gericht worden na het verstrijken van de door de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalde toezichtstermijn.

Art. 7.In uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de ordonnantie is het aanvraagdossier voor de toekenning van subsidies voor de verwerving van een onroerend goed volledig wanneer het aanvraagdossier om principiële instemming voor de toekenning van subsidies voor de uit te voeren werken aan ditzelfde onroerend goed voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 4.

Art. 8.In uitvoering van de artikelen 21 en 25 van de ordonnantie omvat het volledige aanvraagdossier voor de toekenning van subsidies voor een studieproject : 1° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan de gunningswijze van de opdracht en de studieovereenkomst goedkeurt;2° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin de Gemeenteraad de gunningswijze van de opdracht en de studieovereenkomst goedkeurt;3° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift van de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan de aanwijzing van de opdrachtnemer goedkeurt;4° voor de aanvragers bedoeld in artikel 4, 1°, 3° en 4°, van de ordonnantie, een voor eensluidend verklaard afschrift waarin het College van Burgemeester en Schepenen de aanwijzing van de opdrachtnemer goedkeurt;5° als de aanvraag om de toekenning van een subsidie uitgaat van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het afschrift van het verzendingsbewijs van de beraadslaging waarin het bevoegde orgaan de aanwijzing van de opdrachtnemer goedkeurt, gericht aan de toezichthoudende overheid van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;de aanvraag om de toekenning van subsidies mag enkel aan het Gewest gericht worden na het verstrijken van de door de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalde toezichtstermijn; 6° het afschrift van de studieovereenkomst tussen de aanvrager en de opsteller van de studie.

Art. 9.De begunstigde verzoekt om de uitbetaling van de subsidie door aan het Gewest een schuldvordering op naam van het Gewest toe te sturen, samen met de vereiste verantwoordingsstukken.

De in artikel 27 van de ordonnantie vastgestelde uitbetalingstermijn gaat in op de dag waarop het Gewest de schuldvorderingen, samen met alle vereiste verantwoordingsstukken ontvangt.

De begunstigden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de ordonnantie richten hun schuldvorderingen, samen met de vereiste verantwoordingsstukken, in drievoud aan het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente waaronder zij ressorteren.

De gemeenten richten hun schuldvorderingen en de schuldvorderingen die hun door de begunstigden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de ordonnantie werden toegestuurd, in tweevoud naar de Gewestelijke dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen.

De begunstigden bedoeld in artikel 4, 2°, 5°, 6° en 7°, van de ordonnantie richten hun schuldvorderingen, samen met de vereiste verantwoordingsstukken, in tweevoud aan het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Bestuur van de Plaatselijke Besturen, Dienst Gesubsidieerde Werken.

Als het op een schuldvordering vermelde bedrag niet overeenstemt met het bedrag dat krachtens de artikelen 28, 29, 30 en 31 van de ordonnantie werd berekend, dan wijzigt het Gewest van rechtswege de door de begunstigde ingediende schuldvorderingen, stuurt het zijn met redenen omklede beslissing toe aan de begunstigde en gaat het over tot uitbetaling van het aangepaste bedrag.

Art. 10.§ 1. Om recht te hebben op de uitbetaling van een eerste schijf van 20% van de toegekende subsidie, voegt de begunstigde aan zijn schuldvordering een voor eensluidend verklaard afschrift toe van de betekening van de opdracht gericht aan de opdrachtnemer. § 2. Om recht te hebben op de uitbetaling van een tussentijdse schijf van 40 % van de toegekende subsidie bij investeringen van meer dan honderd miljoen, voegt de begunstigde aan zijn schuldvordering de gegevens toe waaruit blijkt dat werken en studies werden uitgevoerd voor 60 % van de de subsidieerbare kost van de werken, zoals bij de toekenning van de subsidie werd bepaald.

Deze gegevens bestaan uit goedgekeurde staten van vordering, facturen en schuldvorderingen voor de betrokken opdrachten. § 3. Om recht te hebben op de uitbetaling van het saldo van de toegekende subsidie voegt de begunstigde de volgende documenten toe aan zijn schuldvordering : 1° een verklaring op erewoord waarin staat vermeld of voor de investering een financiering wordt uitgekeerd aan de begunstigde krachtens enige wetgeving, reglementering, overeenkomst of eenzijdige handeling, en in voorkomend geval het voorwerp en het bedrag van deze financiering; het saldo van de subsidie moet worden berekend door het bedrag van deze financiering af te trekken van het bedrag dat voor de berekening van de subsidie in aanmerking werd genomen als dit niet reeds werd gedaan bij de toekenning van de subsidie; 2° het verslag of de verslagen van de voorlopige oplevering van de werken en de studies;3° de door het bevoegde orgaan goedgekeurde eindafrekening voor de werken en studies of in voorkomend geval de voorlopige eindafrekening van de werken en studies; Indien op grond van de in 1° en 3°, bedoelde documenten blijkt dat de subsidie die werd berekend uitgaand van de aangepaste bedragen lager is dan het bedrag van de toegekende subsidie, dan wordt het saldo uitgekeerd op grond van het laagste bedrag.

Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen.

Art. 12.De Minister bevoegd voor Plaatselijke Besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 juli 1998.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De Minister-Voorzitter, bevoegd voor Plaatselijke besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE

^