Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 20 mei 1998
gepubliceerd op 14 juli 1998

Ordonnantie houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031266
pub.
14/07/1998
prom.
20/05/1998
ELI
eli/ordonnantie/1998/05/20/1998031266/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 MEI 1998. - Ordonnantie houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid (1)


De Brusselse Hoofdstedelijke Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Het samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid, en de bijlage, worden goedgekeurd.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 mei 1998.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen Ch. PIQUE De Minister belast met Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen J. CHABERT De Minister belast met Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer H. HASQUIN De Minister belast met Openbaar Ambt, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp R. GRIJP De Minister belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid D. GOSUN _______ Nota (1) Documenten van de Raad : Gewone zitting 1996 - 1997. A - 186/1 Ontwerp van ordonnantie.

Gewone zitting 1997 - 1998.

A- 186/2 Verslag.

Volledig verslag : Bespreking en aanneming : vergadering van 8 mei 1998.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid Gelet op de richtlijn 90/219/EEG van 23 april 1990 van de Raad inzake het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen;

Gelet op de richtlijn 90/220/EEG van 23 april 1990 van de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu;

Gelet op de richtlijn 94/15/EG van de Commissie van 15 april 1994 betreffende de aanpassing, voor de eerste maal, aan de technische vooruitgang van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu;

Gelet op de richtlijn 94/51 /EG van de Commissie van 7 november 1994 betreffende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 90/219/EEG van de Raad inzake het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen;

Gelet op de richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 inzake de afvalstoffen gewijzigd in het bijzonder door de richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991;

Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, van 16 januari 1989, van 5 mei 1993 en van 16 juli 1993, inzonderheid artikel 6, § 1, II, 1° tot 3° en VI, al. 3 en artikel 92bis, §§ 1, 5 en 6;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid artikel 42;

Gelet op de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid artikel 132 aangaande de bepalingen betreffende de bewuste verspreiding van genetisch gemodificeerde organismen;

Gelet op de beslissing van het Overlegcomité Regering-Executieven van 2 oktober 1991 tot oprichting van een recombinant DNA overlegcomite en de taken van deze;

Overwegende dat de richtlijnen 90/219/EEG en 90/220/EEG de bescherming van de gezondheid en het leefmilieu beogen;

Overwegende dat de richtlijn 90/220/EEG de harmonisering van de interne markt beoogt bij de ontwikkeling en het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of produkten die er bevatten;

Overwegende de belangrijke wetenschappelijke en economische weerslag van de toepassing van deze richtlijnen op de sectoren van wetenschappelijk onderzoek, van produktontwikkeling op basis van genetisch gemodificeerde organismen, van de produktie en het in de handel brengen van in het bijzonder farmaceutische-, voedings- en landbouwprodukten op basis van genetisch gemodificeerde organismen;

Overwegende de Belgische economische en monetaire unie en de noodzaak tot het vermijden van obstakels voor het vrij verkeer van goederen tussen de Gewesten;

Overwegende in het bijzonder dat de verschillen in de federale en gewestelijke reglementeringen met betrekking tot de doelbewuste introductie van GGO's tot ongelijke concurrentie voorwaarden of tot belemmeringen zouden kunnen leiden bij de ontwikkeling en het in de handel brengen van produkten die dergelijke organismen bevatten, waardoor de werking van de markt nadelig kan worden beïnvloed;

Overwegende dat algemene en passende procedures noodzakelijk zijn voor de evaluatie van de bioveiligheid van GGO's en dit ongeacht het toe te passen reglementair kader;

Overwegende de verplichting van de Lid-Staten van de Europese Unie deel te nemen aan een uitwisselingssysteem van informatie met betrekking tot alle dossiers ingediend in het kader van een toelatingsaanvraag tot doelbewuste introductie van GGO's in het leefmilieu voor onderzoek en ontwikkelingsdoeleinden en voor enig ander doel dan het in de handel brengen;

Overwegende de dringendheid een wettelijk en specifiek administratief kader te verschaffen aan de vele toelatingsaanvragen ingediend door de gebruikers, zowel de Belgische als deze van andere Lid-Staten, in toepassing van richtlijn 90/220/EEG;

Overwegende de complementariteit van de respectievelijke bevoegdheden van de Federale Staat en van de Gewesten voor de toepassing van deel B van de richtlijn 90/220/EEG;

Overwegende de noodzaak voor de Federale Staat en de Gewesten om in toepassing van voormelde richtlijnen over een gemeenschappelijk wetenschappelijk evaluatiesysteem te beschikken om een objectieve en harmonieuze behandeling van de dossiers te verzekeren zowel tegenover de kennisgevers, het publiek, de Europese Commissie als de andere Lid-staten;

Overwegende dat om een dergelijk wetenschappelijk evaluatiesysteem te verwezenlijken de tussenkomst moet worden geregeld op institutioneel vlak van de Federale Staat en de Gewesten in het beheer, de werking en de financiering van een Adviesraad voor Bioveiligheid en een dienst van Bioveiligheid en Biotechnologie;

De Federale Staat vertegenwoordigd door de ministers die bevoegd zijn voor Landbouw enerzijds en Volksgezondheid anderzijds;

Het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de minister-president en de minister bevoegd voor Leefmilieu;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door de minister-president en de minister bevoegd voor Leefmilieu;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de minister-voorzitter en de minister bevoegd voor Leefmilieu;

Hun eigen bevoegdheden gezamenlijk uitoefenend zijn overeengekomen wat volgt: HOOFDSTUK I. - Definities Artikel 1 In dit samenwerkingsakkoord dient te worden verstaan onder: 1° Bioveiligheid: de veiligheid voor de gezondheid van mens en voor het leefmilieu met inbegrip van de bescherming van de biodiversiteit bij gebruik van genetisch gemodificeerde organismen of micro-organismen en bij het ingeperkt gebruik van voor de mens pathogene organismen.2° Deskundige: iedere persoon die voldoende wetenschappelijke bekwaamheid heeft voor het geven van advies aangaande een algemeen of specifiek aspect van het multldisciplinair domein van de bioveiligheid.3° Federale overheid: naargelang van de materie, de federale ministers die volksgezondheid en/of landbouw onder hun bevoegdheid hebben.4° Gewestelijke minister: de gewestelijke minister die leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft.5° IHE: het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie.6° Raad: Adviesraad voor Bioveiligheid, het samenwerkingsorgaan tussen de partijen van dit akkoord, met betrekking tot de problemen betreffende de Bioveiligheid, en belast met het verstrekken van een advies aangaande de gevallen waarvan sprake in artikel 5.7° DBB: dienst Bioveiligheid en Biotechnologie, functionele eenheid van het IHE belast met de expertise betreffende de Bioveiligheid van de biotechnologie, meer bepaald in het kader van de opdrachten gedefiniëerd in de artikels 12 en 18.8° GGO: genetisch gemodificeerd organisme.9° In de handel brengen: het leveren of ter beschikking stellen aan derden. HOOFDSTUK II. - Beginselen Artikel 2 Dit samenwerkingsakkoord heeft tot doel: 1° de omzetting in intern recht en de geharmoniseerde toepassing van de richtlijn 90/219/EEG tot reglementering van het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen: deze reglementering wordt uitgebreid naar de genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) en de voor de mens pathogene organismen De Gewesten verbinden zich tot harmonisatie van de technische criteria voor bioveiligheid en de indeling van de GGO's en de pathogene organismen en hun risicoklassen;2° de omzetting in intern recht en de gecoördineerde toepassing van deel B van de richtlijn 90/220/EEG betreffende de doelbewuste introductie van GGO's in het leefmilieu voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of voor enig ander doel dan het in de handel brengen;3° de inrichting van een gemeenschappelijk wetenschappelijk evaluatiesysteem inzake bioveiligheid;4° de coördinatie van de reglementaire bepalingen voor het afvalbeheer van de onder punten 1° en 2° bedoelde activiteiten. HOOFDSTUK III. - Gecoördineerde toepassing en omzetting van de richtlijn 90/220/EEC Artikel 3 § 1. De Federale Staat en de Gewesten komen overeen dat de toelating voor de doelbewuste introductie van GGO's in het leefmilieu voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of voor enig ander doel dan het in de handel brengen toegekend wordt mits eerbiediging van de volgende procedure: 1° De kennisgever zendt het volledigdossier naar de federale overheid, die een samenvatting van de niet vertrouwelijke gegevens van het dossier zendt naar de territoriaal bevoegde gewestelijke minister;2° Na onderzoek van de ontvankelijkheid van het dossier en eventuele vraag voor bijkomende informatie, geeft de Raad zijn advies en verstuurt deze naar de gewestelijke minister en de federale overheid;3° De afgifte van de toelating is onderworpen aan het akkoord van de territoriaal bevoegde gewestelijke minister, met dien verstande dat: a) het akkoord van de territoriaal bevoegde gewestelijke minister wordt geacht gegeven te zijn indien deze na het verstrijken van 10 werkdagen vanaf de ontvangst van het advies van de Raad, geen schriftelijk bezwaar tegen de toelating heeft meegedeeld aan de federale overheid; de toelating tenminste de voorwaarden oplegt, bepaald door de territoriaal bevoegde gewestelijke minister. b) het akkoord van de territoriaal bevoegde gewestelijke minister wordt vervangen door een informatieprocedure bij toepassing van vereenvoudigde procedures overeenkomstig artikel 6, § 5, van de richtlijn 90/220/EEG, wanneer een aanpassing van de oorspronkelijke toelating zonder bijkomende gevaren is voor de gezondheid van de mens en voor het leefmilieu.In voorkomend geval verwittigt de federale overheid de territoriaal bevoegde gewestelijke minister van de indiening van dit dossier, 4° Aflevering door de federale overheid van de toelatingen voor doel bewuste introductie. § 2. De Federale Staat zet de bepalingen om van deel B van richtlijn 90/220/EEG inzake de doelbewuste introductie van GGO's in het leefmilieu voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of voor enig ander doel dan het in de handel brengen, en stelt de procedure in beschreven in § 1. § 3. De Federale Staat zet de bepalingen om van deel C van de richtlijn 90/220/EEG inzake het in de handel brengen van produkten die uit GGO's bestaan of er bevatten. HOOFDSTUK IV. - Taken, structuur en werking van het gemeenschappelijk wetenschappelijk evaluatiesysteem Artikel 4 De Gewesten en de Federale Staat rusten een gemeenschappelijk wetenschappelijk evaluatiesysteem voor de Bioveiligheid uit, bestaande uit de Raad en de DBB. Afdeling I. - De Adviesraad voor Bioveiligheid

Artikel 5 De Raad heeft als taken : 1° de bioveiligheid te evalueren van activiteiten of produkten waarvoor genetisch gemodificieerde micro-organismen, organismen of delen hiervan gebruikt worden volgens de bepalingen van de internationale reglementeringen terzake, 2° de bioveiligheid te evalueren van het ingeperkt gebruik van voor de mens pathogene micro-organismen, organismen of delen hiervan, 3° advies te verstrekken en te evalueren overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 3, 6 en 13, 4° onverminderd het voorgaande kan de Raad advies geven, op eigen initiatief of op vraag van een minister. Artikel 6 § 1. Voor de toepassing van de bepalingen inzake het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen, uitgebreid zoals voorzien in artikel 2, 1° van dit akkoord, kunnen de Gewesten de Raad raadplegen, ingevolge de modaliteiten die zij bepalen, ongeacht adviezen van andere instanties aangeduid door de Gewesten. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen inzake het in de handel brengen van produkten die bestaan uit GGO's of er bevatten, verbindt de Federale Staat zich tot het vragen van het advies van de Raad voor ieder dossier.

Artikel 7 De samenstelling en de werking van de Raad worden als volgt bepaald: 1° De Raad is samengesteld uit ten minste: - twee vertegenwoordigers aangeduid door iedere gewestelijke regering, - twee vertegenwoordigers van de federale minister die Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, - twee vertegenwoordigers van de federale minister die Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, - één vertegenwoordiger van de federale minister die Wetenschapsbeleid onder zijn bevoegdheid heeft, - één vertegenwoordiger van de federale minister die Tewerkstelling onder zijn bevoegdheid heeft.2° Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger benoemd onder de voorwaarden bedoeld in 1°.Het plaatsvervangend lid zetelt enkel bij afwezigheid van het effectief lid. Het plaatsvervangend lid voltooit het mandaat in geval van overlijden of ontslag van het effectief lid. 3° Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door de DBB.4° Naargelang het geval wordt het voorzitterschap van de Raad uitgeoefend door de vertegenwoordiger van : - de territoriaal bevoegde gewestelijke minister, voor de materies inzake richtlijn 90/219/EEG; - de federale minister van Volksgezondheid of Landbouw voor de materies inzake richtlijn 90/220/EEG en die onder hun respectievelijke bevoegdheid vallen; - de federale minister van Volksgezondheid in alle andere gevallen. 5° De Raad zetelt enkel geldig bij aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de overheid bevoegd voor de te behandelen onderwerpen. Artikel 8 De leden waarvan sprake in artikel 7, 1 ° en 2° worden benoemd door de Koning op voorstel van de federale minister van Volksgezondheid. Zij worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

Artikel 9 De Raad laat zich bijstaan door deskundigen voor de studie van de wetenschappelijke materies waarbij bioveiligheid betrokken is. Daartoe stellen de leden van de Raad een gemeenschappelijke lijst van deskundigen op.

Artikel 10 In functie van de door hem bepaalde criteria, stelt de Raad de materie en de soorten dossiers vast waarvoor hij een aantal van zijn bevoegdheden naar de DBB delegeert.

Deze delegatie kan enkel betrekking hebben op een dossier betreffende het in de handel brengen van een produkt bestaande uit een GGO of er bevattende, tenzij de Raad reeds een advies gegeven heeft betreffende een gelijkaardig produkt.

Artikel 11 De Raad stelt haar reglement van inwendige orde op. De Raad organiseert, indien noodzakelijk, werkgroepen van deskundigen in functie van de categorieën van de materies van bioveiligheid. Afdeling 2. - De Dienst Bioveiligheid en Biotechnologie

Artikel 12 § 1. De DBB is samengesteld uit een administratief secretariaat, weten schappelijke deskundigen en een expertiselaboratorium. § 2. De DBB heeft onder meer als taken: 1° het uitvoeren van de opdrachten die de raad aan hem overgedragen heeft, in overeenstemming met artikel 10: 2° het voorstellen van maatregelen aan de Raad, aan de federale overheid of aan de gewestelijke ministers, voor de bescherming van de menselijke gezondheid, het leefmilieu en de biodiversiteit, na eventuele raadpleging van deskundigen van de gemeenschappelijke lijst;3° het verzekeren van de archivering van de dossiers inzake bioveiligheid, de bewaring en de bescherming van vertrouwelijke gegevens;4° het verzekeren van de verplichtingen omtrent uitwisseling en doorgave van informatie en verslagen, opgelegd door Europese reglementeringen inzake het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen en de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het leefmilieu;5° het waarnemen van het secretariaat van de Raad en van de Belgische delegatie bij internationale opdrachten, en in het bijzonder de vergaderingen van de Europese Comités bedoeld bij artikel 21 van de richtlijnen 90/219/EEG en 90/220/EEG. HOOFDSTUK V Bepalingen betreffende reststoffen Artikel 13 § 1. De Gewesten en de Federale Staat komen overeen dat de reststoffen voortkomend uit onderzoeks-, ontwikkelings-, en produktieactiviteiten waarvoor GGO's gebruikt worden, deel kunnen uitmaken van een vastgesteld gebruiksproces van materies gelijkaardig aan gereglementeerde produkten. Indien dergelijke stoffen die levende GGO's bevatten in de handel zouden gebracht worden, zijn de bepalingen betreffende de doelbewuste introductie van toepassing. § 2. In uitvoering van § 1 zal de Raad dringend een analyse maken als bijdrage aan de harmonisatie van de bepalingen inzake afvalstoffen en zullen structurele voorstellen worden gedaan naar de bevoegde overheden. HOOFDSTUK VI. - Internationale vertegenwoordiging Artikel 14 Overeenkomstig artikel 3 van het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten met betrekking tot de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de Ministerraad van de Europese Unie en van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het internationaal milieubeleid in het bijzonder artikel 2, § 1 in fine en artikel 13, zal de coördinatie om het Belgisch standpunt te bepalen en zal de samenstelling van de Belgische delegatie bepaald worden door het coördinatiecomité van de internationale leefmilieupolitiek, uitgebreid met de betrokken federale overheden, met uitzondering van deze aspecten die strikt gebonden zijn aan het in de handel brengen in het kader van deel C van de richtlijn 90/220/EEG. Voor iedere vergadering van een internationale instantie onderzoeken de leden van de afvaardiging de materies op de agenda en kunnen zij de Raad, zijn deskundigen, bevoegde administraties of andere betrokken instanties raadplegen. Na iedere vergadering van een internationale instantie wordt een verslag gericht binnen een termijn van één maand aan de Raad. HOOFDSTUK VII. - Budgettaire bepalingen Artikel 15 Ten laste van de Federale Staat: 1° De werkingskosten voor het secretariaat van de Raad, van de DBB en van de Belgische delegatie op internationaal niveau.2° De personeels-, de werkings- en de investeringskosten voor tenminste drie ambtenaren van niveau 1 en twee beambten van niveau 2 behorende tot het personeel van het IHE, die instaan voor administratieve en wetenschappelijke taken van de DBB en van zijn expertiselaboratorium.3° De vergaderkosten van de Raad zoals bepaald in artikel 16, § 1. Artikel 16 § 1. De deskundigen uit de gemeenschappelijke lijst genieten verblijfs- en vervoersvergoedingen volgens de bepalingen toepasselijk op het personeel van de ministeries. Zij worden gelijkgeschakeld met de federale ambtenaren van rang 16. Deze kosten zijn ten laste van het budget voorzien in artikel 15, 3°. § 2. Indien externe deskundigen geraadpleegd worden door de DBB in het kader van de taken bedoeld in artikel 12 § 2, 2° betreffende de dossiers voor ingeperkt gebruik van GGO's en/of voor de mens pathogene organismen, in toepassing van de richtlijn 90/219/CEE, zullen deze deskundigen een verblijfs- en vervoersvergoeding kunnen genieten, die af te houden zijn van het budget voorzien in artikel 18, § 2.

Artikel 17 De Gewesten komen overeen de bijdragen voor de administratieve dossierkosten te harmoniseren, in voorkomend geval, in het kader van het ingeperkt gebruik van GGO's en voor de mens pathogene organismen volgens de bepalingen die de Gewesten vastleggen.

De bijdragen voor de administratieve dossierkosten in het kader van de doelbewuste introductie van GGO's voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of voor enig ander doel dan het in de handel brengen, zijn vastgelegd in een koninklijk besluit en na overleg met de gewestelijke autoriteiten.

Artikel 18 § 1. De gewestelijke ministers verbinden zich ertoe overeenkomsten af te sluiten met de rechtspersoonlijkheid van het IHE. Deze overeenkomsten bepalen dat de DBB voor rekening van de Gewesten, in overeenkomst met de bepalingen van § 2, een evaluatie opdracht uitvoert met als doel de gewestelijke autoriteiten bij te staan bij het in werking stellen van de richtlijnen 90/219/EEG en 90/220/EEG, in het bijzonder met betrekking tot het nagaan van de conformiteit van de kennisgevingen met de technische bijlagen van deze richtlijnen.

De DBB dient eveneens een of meerdere geïnformatiseerde databanken samen te stellen op basis van de gegevens bekomen tijdens de uitvoering van de bovenstaande evaluatie-opdracht. Deze gegevens blijven het bezit van de overheid, voor wiens rekening de gegevens werden verzameld en blijven ter harer beschikking. § 2. De personeelskosten, de werkingskosten, het eventueel forfait van 10 % voor patrimoniumkosten van de rechtspersoonlijkheid van het IHE en de onkosten voor deskundigen bedoeld in artikel 16 § 2, worden gedragen door ieder Gewest volgens de verdeelsleutel 11212. Het personeel bestaat uit ten minste vijf agenten van niveau 1. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsmaatregelen Artikel 19 Tot de inwerkingtreding van de artikelen 4, 6, 7, 3° en 12 van dit akkoord oefent het personeel van het IHE belast met de bioveiligheid van de biotechnologie de bevoegdheden uit van de DBB en de Raad overeenkomstig dit akkoord. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen Artikel 20 Gedurende het eerste trimester van ieder jaar evalueert de Raad de federale en interregionale samenwerking evenals de werking van het gemeenschappelijk wetenschappelijk evaluatiesysteem in verhouding tot de doelstellingen van dit samenwerkingsakkoord. Hij vervat zijn opmerkingen in een activiteitenverslag voor de federale overheid en de gewestelijke ministers.

Artikel 21 Dit akkoord is afgesloten voor onbepaalde duur. Bij een eenzijdige opzegging van dit akkoord komen de partijen overeen dat zij een onderhandelingstermijn van zes maanden in acht nemen vanaf het ogenblik dat de opzeggende partij haar intentie hiertoe heeft bekendgemaakt aan al de overige contracterende partijen.

Artikel 22 De overeenkomsten voorzien in artikel 18 worden afgesloten ten laatste twee maand na de inwerkingtreding van dit akkoord.

Artikel 23 De geschillen die tussen de contracterende partijen rijzen met betrekking tot de interpretatie of de uitvoering van dit akkoord worden beslecht in het kader van de interministeriële conferentie voor leefmilieu uitgebreid tot andere betrokken ministers vermeld in dit samenwerkingsakkoord. Bij gebrek aan een oplossing wordt het geschil voorgelegd aan een rechtscollege zoals bedoeld in artikel 92bis, §§ 5 en 6 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Artikel 24 Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking vanaf het moment dat de federale en de gewestelijke wetgevers hun instemming hebben gegeven.

Het akkoord wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad door de diensten van de eerste minister, op aanvraag van deze partij waarvan de wetgever als laatste zijn instemming met het akkoord heeft gegeven.

Opgemaakt te Brussel, in zoveel exemplaren als er partijen zijn.

Voor de Federale Staat, De minister van Landbouw en van Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA Voor het Vlaamse Gewest, De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, T. KELCHTERMANS Voor het Waalse Gewest, De minister-president van de Waalse Regering belast met Economie, Buitenlandse Handel, Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Toerisme en Monumenten, R. COLLIGNON De minister van Leefmilieu, Natuurlijke Hulpbronnen en Landbouw, G. LUTGEN Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, De minister-voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting, Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Stadsvernieuwing, Natuurbehoud en Openbare Netheid, D. GOSUIN

^