gepubliceerd op 06 februari 2024
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 20 december 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 januari 2024, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aa « Schendt artikel 318, § 2, van het Burgerlijk Wetboek al dan niet de artikelen 22 en 22bis va(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 20 december 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 januari 2024, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 318, § 2, van het Burgerlijk Wetboek al dan niet de artikelen 22 en 22bis van de Belgische Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de voormalige echtgenoot van de moeder niet toelaat zijn afstamming (vastgesteld bij onweerlegbaar vermoeden) in het geding te brengen na de wettelijk bepaalde termijn van één jaar wanneer nooit enige twijfel heeft bestaan, en zonder dat enig concreet en daadwerkelijk belang een dergelijke inmenging kan verantwoorden, gelet op het feit dat de in het geding zijnde afstamming geen enkele socio-affectieve duurzaamheid kent en die nooit heeft gekend (er bestaat geen enkel bezit van staat; de socio-affectieve werkelijkheid bestaat ten aanzien van een andere man, die thans overleden is; de middelen die worden aangevoerd om zich te verzetten tegen de aanvraag zijn bijzonder) ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 8136 van de rol van het Hof.
De griffier, N. Dupont