gepubliceerd op 21 februari 2023
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 9 januari 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 januari 2023, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, af « Schendt artikel 4.2.2.3.5 Waterwetboek de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in de mate dat (...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij vonnis van 9 januari 2023, waarvan de expeditie ter griffie van    het Hof is ingekomen op 30 januari 2023, heeft de Rechtbank van eerste    aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vragen    gesteld :    « Schendt artikel 4.2.2.3.5 Waterwetboek de artikelen 10, 11 en 172    van de Grondwet in de mate dat dit artikel in die zin wordt begrepen    dat zij niet toelaat dat er - in het geval van overmacht - gebruik zou    worden gemaakt van de alternatieve berekeningsmethode indien de    belastingplichtige tijdens de drie opeenvolgende, voorafgaande    heffingsjarenreeds gebruik heeft gemaakt van de alternatieve methode,    terwijl de belastingplichtige die tijdens de drie opeenvolgende,    voorafgaande heffingsjaren nog geen gebruik heeft gemaakt van de    alternatieve methode wel gebruik zou kunnen maken van de alternatieve    berekeningsmethode, terwijl er in hoofde van beide belastingplichtigen    ingevolge de situatie van overmacht geen sprake kan zijn van misbruik    of fraude waardoor de vereiste dat de alternatieve methode enkel kan    worden gebruikt door bedrijven die minstens in de drie opeenvolgende,    voorafgaande heffingsjaren hun heffing hebben laten berekenen op basis    van meet- en bemonsteringsgegevens verder gaat dan noodzakelijk om het    tweeledig doel van deze voorwaarde (nl. de uitsluiting van misbruik en    fraude vermijden en kunnen terugvallen op een min of meer lange    periode waarbinnen de reële vervuiling werd gemeten zodat voor dat ene    jaar toch een voldoende zekerheid kan geboden worden dat de heffing de    waarschijnlijk veroorzaakte vervuiling zal treffen) te bereiken,    aangezien dit doel evenzeer kan worden bereikt door de alternatieve    berekeningsmethode evenzeer open te stellen voor bedrijven die    minstens in drie opeenvolgende (niet noodzakelijk onmiddellijk    voorafgaande) heffingsjaren hun heffing hebben laten berekenen op    basis van meet- en bemonsteringsgegevens ?    Schendt artikel 4.2.2.3.5 Waterwetboek de artikelen 10, 11 en 172 van    de Grondwet in de mate dat dit artikel in die zin wordt begrepen dat    zij enkel in het geval van gemeenrechtelijke overmacht zou toelaten    dat er gebruik zou worden gemaakt van de alternatieve    berekeningsmethode zelfs indien de belastingplichtige tijdens de drie    opeenvolgende, voorafgaande heffingsjaren reeds gebruik heeft gemaakt    van de alternatieve methode, omdat het middel onevenredig is ten    opzichte van het nagestreefde doel, aangezien ook buiten de situatie    van gemeenrechtelijke overmacht sprake kan zijn van een situatie die    te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de    belastingplichtige, waarbij er geen sprake kan zijn van misbruik of    fraude waardoor de vereiste dat de alternatieve methode enkel kan    worden gebruikt door bedrijven die minstens in de drie opeenvolgende,    voorafgaande heffingsjaren hun heffing hebben laten berekenen op basis    van meet- en bemonsteringsgegevens verder gaat dan noodzakelijk om het    tweeledig doel van deze voorwaarde (nl. de uitsluiting van misbruik en    fraude vermijden en kunnen terugvallen op een min of meer lange    periode waarbinnen de reële vervuiling werd gemeten zodat voor dat ene    jaar toch een voldoende zekerheid kan geboden worden dat de heffing de    waarschijnlijk veroorzaakte vervuiling zal treffen) te bereiken,    aangezien dit doel evenzeer kan worden bereikt door de alternatieve    berekeningsmethode evenzeer open te stellen voor bedrijven die tijdens    de drie opeenvolgende, voorafgaande heffingsjaren reeds gebruik hebben    gemaakt van de alternatieve methode ?    Schendt artikel 4.2.2.5.1 Waterwetboek, al dan niet in samenhang    gelezen met de bijlage 5, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet    in de mate dat de vuilvracht veroorzaakt door de zuurstofbindende en    de zwevende stoffen (N1) wordt berekend op basis van de bedrijvigheid    van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar uitgedrukt in m3 (A)    waarbij voor het aantal m3 gebruikt water de hoeveelheid gedurende het    jaar voorafgaand aan het heffingsjaar gebruikt water (Q), verminderd    met het koelwater (K) wordt verstaan, zonder onderscheid of dit water    al dan niet wordt gebruikt in het productieproces van de    heffingsplichtige, waardoor een te verantwoorden onderscheid wordt    gemaakt tussen twee heffingsplichtigen met eenzelfde A-waarde, maar    met een verschillende hoeveelheid water die effectief wordt gebruikt    in hun productieproces en waardoor de betwiste regelgeving verder gaat    dan noodzakelijk om haar doel te bereiken (de strijd tegen    milieuvervuiling) ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 7920 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut