gepubliceerd op 20 juni 2023
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 10 mei 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 mei 2023, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de v « Schendt artikel 39/82, § 1 en § 4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffe(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 10 mei 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 mei 2023, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 39/82, § 1 en § 4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de artikelen 10, 11, 13, 22 en 24, § 3, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 7, 14, lid 1, 20, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten en met het doeltreffendheidsbeginsel, in zoverre : - het de onderdanen van een derde land ten aanzien van wie een beslissing tot weigering van een studentenvisum is genomen, niet de mogelijkheid biedt om hun zaak bij uiterst dringende noodzakelijkheid aanhangig te maken bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen teneinde de schorsing van die beslissing en van andere voorlopige maatregelen te vorderen of over een rechtsmiddel te beschikken dat gelijkwaardige waarborgen biedt, - terwijl het rechtsmiddel bij uiterst dringende noodzakelijkheid openstaat voor de onderdanen van een derde land ten aanzien van wie een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel is genomen waarvan de tenuitvoerlegging imminent is, - zelfs ingeval de in het eerste punt bedoelde personen zouden aantonen dat zij blijk hebben gegeven van de vereiste zorgvuldigheid en dat de naleving van de vereiste termijnen voor het instellen van een gewone procedure (schorsing/nietigverklaring) het verloop van de beoogde studie zou kunnen belemmeren en/of onherstelbaar in het gedrang brengen ? Schendt artikel 39/82, § 1 en § 4, van de wet van 15 december 1980 de artikelen 10, 11, 13, 22 en 24, § 3, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 7, 14, lid 1, 20, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie : - in zoverre het de onderdanen van een derde land ten aanzien van wie een beslissing tot weigering van een studentenvisum is genomen, niet de mogelijkheid biedt om hun zaak bij uiterst dringende noodzakelijkheid aanhangig te maken bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen teneinde de schorsing van die beslissing en van andere voorlopige maatregelen te vorderen of over een rechtsmiddel te beschikken dat gelijkwaardige waarborgen biedt, - terwijl het rechtsmiddel bij uiterst dringende noodzakelijkheid voor de Raad van State in beginsel openstaat voor de bestuurden tegen wie een bestuurshandeling is gericht die zij willen betwisten, onder wie met name studenten die in België verblijven, - zelfs ingeval de in het eerste punt bedoelde personen zouden aantonen dat zij blijk hebben gegeven van de vereiste zorgvuldigheid en dat de naleving van de vereiste termijnen voor het instellen van een gewone procedure (schorsing/nietigverklaring) het verloop van de beoogde studie zou kunnen belemmeren en/of onherstelbaar in het gedrang brengen ? Schendt artikel 39/82, § 1 en § 4, van de wet van 15 december 1980 de artikelen 10, 11, 13, 22 en 24, § 3, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 7, 14, lid 1, 20, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie : - in zoverre het de onderdanen van een derde land ten aanzien van wie een beslissing tot weigering van een studentenvisum is genomen, op dezelfde wijze behandelt als alle andere vreemdelingen ten aanzien van wie beslissingen van andere aard zijn genomen op grond van de wet van 15 december 1980, zonder rekening te houden met het omkeerbare of onomkeerbare karakter van het aangevoerde nadeel, met uitsluiting van degenen ten aanzien van wie een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel is genomen waarvan de tenuitvoerlegging imminent wordt, door hun de toegang te ontzeggen tot de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen teneinde de schorsing van de beslissing tot weigering van een studentenvisum en van andere voorlopige maatregelen te vorderen of over een rechtsmiddel te beschikken dat gelijkwaardige waarborgen biedt, - zelfs ingeval de onderdanen van een derde land ten aanzien van wie een beslissing tot weigering van een studentenvisum is genomen, zouden aantonen dat zij blijk hebben gegeven van de vereiste zorgvuldigheid en dat de naleving van de vereiste termijnen voor het instellen van een gewone procedure (schorsing/nietigverklaring) het verloop van de beoogde studie zou kunnen belemmeren en/of onherstelbaar in het gedrang brengen ? Is artikel 39/82, § 1 en § 4, tweede lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingeval een van de hierboven gestelde prejudiciële vragen ontkennend zou worden beantwoord, in overeenstemming met de artikelen 10, 11, 13, 22 en 24, § 3, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 8, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 7, 14, lid 1, 20, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten en met het doeltreffendheidsbeginsel, indien het zo wordt geïnterpreteerd dat het : - de onderdanen van een derde land ten aanzien van wie een beslissing tot weigering van een visum voor studiedoeleinden is genomen, - die aantonen dat zij blijk hebben gegeven van de vereiste zorgvuldigheid en dat de naleving van de vereiste termijnen voor het instellen van een gewone procedure (schorsing/nietigverklaring) van dien aard zou zijn dat zij het verloop van de beoogde studie op het Belgische grondgebied zou belemmeren en/of onherstelbaar in het gedrang brengen, - de mogelijkheid biedt om een vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te stellen voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen teneinde de schorsing van de betwiste beslissing en van andere voorlopige maatregelen te verkrijgen ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 7996 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut