gepubliceerd op 30 maart 2022
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 4 februari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 februari 2022, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Br « Schendt artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde wa(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 4 februari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 februari 2022, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat een nalatigheidsinterest van 0,8 pct. per maand - wat neerkomt op een jaarlijkse rentevoet van 9,6 % - van rechtswege verschuldigd is wanneer de belasting niet voldaan is, terwijl artikel 414, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat, bij wanbetaling binnen de in de artikelen 412, 413 en 413/1 van hetzelfde Wetboek gestelde termijnen, de verschuldigde sommen ten bate van de Schatkist, voor de duur van het verwijl, in afwijking van artikel 2, § 2, van de
wet van 5 mei 1865Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
05/05/1865
pub.
06/09/2011
numac
2011000565
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de lening tegen intrest
sluiten betreffende de lening tegen intrest, een interest opbrengen tegen een rentevoet die jaarlijks wordt aangepast en die overeenkomt met het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligaties op 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het laatste jaar dat het jaar waarin de rentevoet van toepassing is voorafgaat, zonder dat deze minder dan 4 pct. of meer dan 10 pct. mag bedragen, gelet op onder meer de verschillende behandeling van, enerzijds, de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn krachtens artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (die onevenredig kunnen blijken en die niet worden aangepast aan de economische realiteit) en, anderzijds, de personen die de nalatigheidsinteresten bepaald bij artikel 414, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verschuldigd zijn (die wel worden aangepast aan de economische realiteit) en de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn die zijn berekend tegen de wettelijke rentevoet, op de sommen die zij, hetzij als belasting, hetzij op een andere grond verschuldigd zijn ? Indien het Hof, in zijn antwoord op de voorgaande vraag, zou oordelen dat artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde discriminerend en ongrondwettig is, zou de Belgische Staat, in zoverre hij, krachtens artikel 91, § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, moratoriuminteresten verschuldigd is die zijn berekend tegen dezelfde rentevoet van 0,8 pct. per maand, op sommen die moeten worden teruggegeven, een onverantwoord verschil in behandeling ondergaan wanneer men hem vergelijkt met personen die een niet-voldane belasting verschuldigd zijn, doordat die laatsten in dat geval geen nalatigheidsinterest verschuldigd zijn die is berekend tegen dezelfde rentevoet ? Ondergaat de Belgische Staat, in zoverre hij, krachtens artikel 91, § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, moratoriuminteresten verschuldigd is die zijn berekend tegen dezelfde rentevoet van 0,8 pct. per maand, op sommen die moeten worden teruggegeven, een onverantwoord verschil in behandeling wanneer men hem vergelijkt met andere publiekrechtelijke personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn op terug te geven belastingen, of met personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn die zijn berekend tegen de wettelijke rentevoet, op sommen die zij verschuldigd zijn ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 7763 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux