Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 03 augustus 2021

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 9 juni 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 juni 2021, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling March « 1. Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021203711
pub.
03/08/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 9 juni 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 juni 2021, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Marche-en-Famenne, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, in de interpretatie volgens welke uit die bepalingen zou kunnen worden afgeleid dat de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement de aantekening is in het speciale register dat door de gemeentesecretaris wordt bijgehouden, en volgens welke zij de Koning zouden hebben gemachtigd om te bepalen dat, opdat zij zou gelden als bewijs voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement, de aantekening in een register dat speciaal wordt bijgehouden om de bekendmaking en de datum van bekendmaking van gemeentelijke reglementen en verordeningen door middel van aanplakking vast te stellen moet worden gedaan op de eerste dag van de aanplakking, of om vormvoorschriften te bepalen, voor dat register en die aantekening, betreffende onder meer het tijdstip van de aantekening, die zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de bekendmaking zelf of op straffe van nietigheid of niet-tegenstelbaarheid van het reglement, de artikelen 10, 11, 33, 170, 172 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 105, 108, 159, 162 en 190 van de Grondwet en met de beginselen van wettigheid en rechtszekerheid, in zoverre zij zowel de gemeentelijke overheid in haar hoedanigheid van auteur van zulk een reglement als alle personen die aan zulk een reglement kunnen worden onderworpen, met inbegrip van de gemeentelijke overheid zelf, de waarborg ontzeggen van het optreden van een beraadslagende wetgevende vergadering, te weten de wetgever zoals is bepaald in artikel 190 van de Grondwet, voor het bepalen van de essentiële elementen met betrekking tot de bekendmaking van wetten, besluiten en verordeningen alsook de vorm van de bekendmaking ervan, met inbegrip van het bewijs van die bekendmaking, en bijgevolg voor het bepalen van een essentieel element met betrekking tot het verbindende karakter van wetten, besluiten en verordeningen en, in het geval van een gemeentelijk belastingreglement, met betrekking tot de hoedanigheid van belastingschuldige, terwijl aan de auteurs van de andere types van normen (wetten, besluiten of verordeningen van algemeen of provinciaal bestuur), bedoeld in artikel 190 van de Grondwet, en aan alle personen die aan zulke normen kunnen worden onderworpen, die waarborg niet wordt ontzegd ? 2. Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geïnterpreteerd in dezelfde zin, de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het evenredigheidsbeginsel, in zoverre zij een onverantwoord verschil in behandeling opleggen tussen een gemeente die een reglement heeft aangenomen en bekendgemaakt waarvan de bekendmaking door middel van aanplakking is vastgesteld door een aantekening in een speciaal daartoe bijgehouden register, in de vorm en binnen de termijn die zijn vastgesteld bij een uitvoeringsbesluit van die wetsbepalingen, en een gemeente die een reglement heeft aangenomen en bekendgemaakt waarvan de bekendmaking door middel van aanplakking is vastgesteld door een aantekening in een speciaal daartoe bijgehouden register, waarbij de vorm en de termijn die zijn vastgesteld bij een uitvoeringsbesluit van die wetsbepalingen niet strikt in acht zijn genomen ? 3.Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geïnterpreteerd in die zin dat de aantekening in het register van de bekendmakingen waarin het tweede lid van het voormelde artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie voorziet de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering is voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement alsook een wezenlijke voorwaarde van de bekendmakingsprocedure, die is vastgelegd op straffe van niet-tegenstelbaarheid en niet-toepasselijkheid van het gemeentelijk reglement, de artikelen 10, 11 en 170 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 ervan, in zoverre, in tegenstelling tot de wetskrachtige normen en reglementaire bestuurshandelingen die door andere overheden worden aangenomen, het feit of de gemeentelijke reglementen bindende kracht krijgen niet alleen afhangt van de bekendmaking ervan (in casu door middel van aanplakking) maar ook van de vermelding van die bekendmaking in het register van de bekendmakingen van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden, met inachtneming bovendien van de vormvoorwaarden die zijn voorgeschreven bij het reglementair besluit dat is aangenomen ter uitvoering van artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waaronder de voorwaarde dat de aantekening in het register is gedaan op de eerste dag van de bekendmaking van het reglement ? 4. Schenden de artikelen L1133-1 en L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, geïnterpreteerd in die zin dat de aantekening in het register van de bekendmakingen waarin het tweede lid van artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie voorziet de enige toelaatbare wijze van bewijsvoering is voor de bekendmaking van een gemeentelijk reglement alsook een wezenlijke voorwaarde van de bekendmakingsprocedure, die is vastgelegd op straffe van niet-tegenstelbaarheid en niet-toepasselijkheid van het gemeentelijk reglement, en in die zin dat het feit of de gemeentelijke reglementen bindende kracht krijgen niet alleen afhangt van de bekendmaking ervan (in casu door middel van aanplakking) maar ook van de vermelding van die bekendmaking in het register van de bekendmakingen van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden, met inachtneming bovendien van de vormvoorwaarden die zijn voorgeschreven bij het reglementair besluit dat is aangenomen ter uitvoering van artikel L1133-2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, waaronder de voorwaarde dat de aantekening in het register is gedaan op de eerste dag van de bekendmaking van het reglement, terwijl de artikelen L2213-2 en L2213-3 van hetzelfde Wetboek, in de interpretatie ervan die werd aangenomen na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 12 november 2020, bepalen dat de provinciale reglementen en verordeningen verbindend worden de achtste dag na die van de opneming in het provinciaal Bulletin en zulks ofschoon het verschil in behandeling tussen de wijze van bekendmaking van de gemeentelijke reglementen en verordeningen en de wijze van bekendmaking van de provinciale reglementen en verordeningen op een objectief criterium berust, namelijk dat, ook al zijn beiden territoriale politieke entiteiten die door de Grondwet zijn bekleed met autonome verantwoordelijkheden, uit die autonomie, uit de verscheidenheid wat betreft de omvang van hun territoriale bevoegdheid en uit de verscheidenheid van hun bevoegdheden toch volgt dat de decreetgever, voor hun respectieve reglementen en verordeningen, in verschillende wijzen van bekendmaking kon voorzien, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel en met het evenredigheidsbeginsel ? ». Die zaak, ingeschreven onder nummer 7610 van de rol van het Hof, werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 7576.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^