gepubliceerd op 09 juni 2021
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnissen van 28 en 29 april 2021, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 6 mei 2021, hebben de Vrederechter van het kanton Fosses-la-Vi « 1. Schendt artikel 4, tweede lid, van afdeling 3 ' Regels betreffende de pacht in het bijzonder '(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij vonnissen van 28 en 29 april 2021, waarvan de expedities ter    griffie van het Hof zijn ingekomen op 6 mei 2021, hebben de    Vrederechter van het kanton Fosses-la-Ville en de Vrederechter van het    kanton Andenne de volgende prejudiciële vragen gesteld :    « 1. Schendt artikel 4, tweede lid, van afdeling 3 ' Regels    betreffende de pacht in het bijzonder ' van boek III, titel VIII,    hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel    5 van het decreet van het Waalse Parlement van 2 mei 2019 tot    wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht, al dan niet in    samenhang gelezen met artikel 52, vijfde lid, van het decreet van het    Waalse Parlement van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene    wetgevingen inzake pacht, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de    interpretatie volgens welke het een verpachter, in het geval van een    schriftelijke pachtovereenkomst, de mogelijkheid biedt om, bij het    verstrijken van drie verlengingen, van rechtswege en onmiddellijk een    einde te maken aan de pacht, terwijl een dergelijke mogelijkheid niet    bestaat voor de verpachter, in het geval van een mondelinge    pachtovereenkomst, aangezien de genoemde mondelinge pachtovereenkomst    geacht wordt een derde periode van negen jaar te zijn ingegaan op de    datum van inwerkingtreding van het decreet van het Waalse Parlement    van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht    ? »;    « 2. Schendt artikel 4, tweede lid, van afdeling 3 ' Regels    betreffende de pacht in het bijzonder ' van boek III, titel VIII,    hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel    5 van het decreet van het Waalse Parlement van 2 mei 2019 tot    wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht, en artikel 52,    vijfde lid, van het decreet van het Waalse Parlement van 2 mei 2019    tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht, de artikelen    10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel    2 van het Burgerlijk Wetboek en het algemeen beginsel van de    niet-retroactiviteit van de wetten en het algemeen rechtsbeginsel van    de rechtszekerheid, in de interpretatie volgens welke de pachter die    een schriftelijke pachtovereenkomst heeft gesloten, blootgesteld is    aan de beëindiging van rechtswege van de pachtovereenkomst, die zich    onmiddellijk en van rechtswege kan voordoen vanaf de inwerkingtreding    van het decreet, dat wil zeggen vanaf 1 januari 2020, en na een    termijn van zesendertig jaar die overeenstemt met een eerste periode    en drie verlengingen, zodanig dat de pachter die een schriftelijke    pachtovereenkomst heeft gesloten, niet het voordeel van enige    overgangsregeling geniet en terwijl de pachter die een mondelinge    pachtovereenkomst heeft gesloten, in een vergelijkbare situatie dat    voordeel wel geniet krachtens een, voor het overige onweerlegbaar    vermoeden, lijkt het, volgens hetwelk een lopende mondelinge    pachtovereenkomst geacht wordt een derde periode van negen jaar te    zijn ingegaan op de datum van inwerkingtreding van het decreet van het    Waalse Parlement van 2 mei 2019 tot wijziging van verscheidene    wetgevingen inzake pacht, zodanig dat een dergelijke pachtovereenkomst    niet vóór 31 december 2037 van rechtswege zal kunnen eindigen ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7570 en 7571 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux