gepubliceerd op 05 november 2019
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 26 september 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 oktober 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Eupen de volgen « 1. Is een regeling zoals daarin is voorzien in artikel 11bis, § 4, van het decreet van 6 mei(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten Bij vonnis van 26 september 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 oktober 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Eupen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Is een regeling zoals daarin is voorzien in artikel 11bis, § 4, van het
decreet van 6 mei 1999Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
06/05/1999
pub.
01/07/1999
numac
1999027513
bron
ministerie van het waalse gewest
6 MEI 1999 - Decreet betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen
sluiten betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de Waalse gewestelijke belastingen bestaanbaar met het verbod van discriminatie (artikelen 10 en 11 van de Grondwet) en met de inachtneming van de bepalingen betreffende de eigendom (artikelen 16 en 17 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens), inzonderheid wanneer ze in die zin wordt geïnterpreteerd dat de administratie bij de eenvoudige vaststelling dat een persoon met woonplaats in België een in het buitenland ingeschreven voertuig gebruikt, onmiddellijk en zonder dat een reguliere aanslagprocedure wordt ingesteld zoals beschreven in de artikelen 3 en 15 en volgende van het voormelde decreet, kan overgaan tot de onmiddellijke invordering van de verkeersbelastingen, de inbeslagneming van het voertuig en, indien nodig, de verkoop ? 2. Schendt die regeling artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre aan de eigenaar van het voertuig niet het recht op een daadwerkelijk beroep wordt verleend, m.a.w. hem geen reële en concrete mogelijkheid wordt geboden om de inmenging in zijn rechten in rechte aan te klagen ? 3. Is die regeling in overeenstemming met de Grondwet wanneer ze in die zin wordt geïnterpreteerd dat ze slechts effect sorteert wanneer een rechtstitel voorhanden is (een ingekohierde verkeersbelasting) die ten uitvoer kan worden gelegd, zodat het bepaalde in artikel 11bis, § 4, van het voormelde decreet enkel betrekking heeft op een maatregel van tenuitvoerlegging die alleen door middel van een reeds bestaande rechtstitel in werking kan worden gesteld ? ». Die zaak, ingeschreven onder nummer 7257 van de rol van het Hof, werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 7226.
De griffier, F. Meersschaut