Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 02 september 2019

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 20 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 juni 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling « Schendt artikel 2,7.3.2.5 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit de artikelen 10, 11 en 16 van de Grond(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019203797
pub.
02/09/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 20 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 juni 2019, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2,7.3.2.5 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet en artikel 1 van het eerste aanvullend protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens, met name in zoverre : 1. de omkering van de bewijslast zoals voorzien in art.2.7.3.2.5 VCF die in de praktijk leidt tot een aantasting van het eigendomsrecht, zoals gewaarborgd door artikel 1 van het eerste aanvullend protocol EVRM, van de erfgenaam die op willekeurige wijze van zijn eigendom wordt beroofd zonder dat dit wordt verantwoord door een doel van algemeen belang of minstens zonder dat er een billijk evenwicht wordt gerespecteerd tussen het algemeen belang en de rechten van de belastingplichtige ? 2. het een discriminatie teweegbrengt tussen enerzijds de erfgenamen die geconfronteerd worden met fictieve legatarissen conform de artikelen 2.7.1.0.5, § 1, tweede lid en 2.7.1.0.6 VCF en die ingevolge art. 3.10.4.3.1, 3de lid VCF niet (meer) gehouden zijn tot betaling van de erfbelasting op de fictieve legaten en anderzijds de erfgenamen die in toepassing van art. 2.7.3.2.5 VCF worden belast op tegoeden die worden vermoed tot de nalatenschap te behoren, en wel gehouden zijn tot betaling van de erfbelasting op deze tegoeden terwijl de erfgenamen evenmin enige controle hebben hoe de erflater deze tegoeden heeft besteed of aan wie deze tegoeden zijn toegevallen, laat staan dat ze controle hebben op de betaling van de erfbelasting door de effectieve verkrijgers ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 7221 van de rol van het Hof.

De griffier, F. Meersschaut

^