Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 20 februari 2018

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 26 december 2017 in zake R.P. tegen A.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 december 2017, heeft de familierechtbank van « Schenden de artikelen 330 van het Burgerlijk Wetboek en 138bis van het Gerechtelijk Wetboek, afzo(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018200908
pub.
20/02/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 26 december 2017 in zake R.P. tegen A.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 december 2017, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 330 van het Burgerlijk Wetboek en 138bis van het Gerechtelijk Wetboek, afzonderlijk of in samenhang gelezen, in zoverre zij van het recht om de erkenning van het vaderschap te betwisten de grootouders en het openbaar ministerie (tenzij wordt beschouwd (waarover het Hof eveneens wordt verzocht zich uit te spreken) dat dat recht aan het openbaar ministerie is toegekend omdat het noodzakelijkerwijs de openbare orde raakt, in alle geschillen inzake afstamming, dus zelfs buiten de gevallen van bedrog) uitsluiten (wat het eerste artikel betreft) of lijken uit te sluiten (wat het tweede artikel betreft), niet met name de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere, supranationale wetsbepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met name artikel 8 van dat laatste, hetgeen aldus een belemmering vormt van het recht van het kind om persoonlijk contact te onderhouden met zijn grootouders en omgekeerd (zoals verankerd in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek), in de welbepaalde feitelijke context van het onderhavige dossier waarin een grootmoeder aanspraak maakt op het recht om persoonlijk contact te onderhouden met haar kleindochter, terwijl haar zoon - de vader en erkenner - overleden is en de moeder beweert dat die laatstgenoemde niet de biologische vader van het kind is, zonder op dat punt in rechte te treden (hetgeen ook moeilijkheden zou doen rijzen gelet op het feit dat zij ertoe gehouden is een wilsgebrek aan te tonen, vereiste die het Hof in zijn arrest van 24 september 2015 niet ongeldig heeft verklaard) ? Met andere woorden, dient, teneinde de voormelde bepalingen niet te schenden, ofwel het openbaar ministerie, ofwel de grootouders (bijvoorbeeld indien het openbaar ministerie dat nalaat te doen) niet te worden toegestaan de erkenning van het vaderschap door de overleden vader te betwisten wanneer omtrent de afstamming onzekerheid heerst die de concrete en daadwerkelijke uitoefening van het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek verankerde recht op de in de motieven van de onderhavige beslissing aangehaalde wijze ernstig kan belemmeren ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 6804 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^