gepubliceerd op 12 augustus 2016
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a. Bij vonnis van 27 april 2016 in zake de stad Charleroi tegen Carl Focroulle, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 mei 2016, heeft de Vre « Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat de vijfjarige ve(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten a. Bij vonnis van 27 april 2016 in zake de stad Charleroi tegen Carl    Focroulle, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen    op 20 mei 2016, heeft de Vrederechter van het kanton    Florennes-Walcourt de volgende prejudiciële vraag gesteld :    « Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin    geïnterpreteerd dat de vijfjarige verjaring waarin het voorziet, niet    van toepassing is op de terugvordering van sommen die bij termijnen    ten onrechte zijn betaald, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in    zoverre het een niet redelijk verantwoord onderscheid invoert onder    schuldenaars van schulden die toenemen naarmate de tijd verstrijkt ?    ».b. Bij drie vonnissen van 12 februari 2015 in zake de stad Charleroi    tegen respectievelijk Guy Doumont, Alain Dognaux en Gérald Severy,    waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 30 mei    2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling    Charleroi, de volgende prejudiciële vragen gesteld :    1.« Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin    geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de vordering tot    terugbetaling van wedden die een gemeente ten onrechte heeft betaald,    vordering waarvan de verjaring bijgevolg zou zijn vastgelegd bij de in    artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek beoogde gemeenrechtelijke    regeling, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, terwijl datzelfde    artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek zo zou worden geïnterpreteerd    dat het van toepassing is op de vordering tot betaling van dezelfde    wedden, bij ontstentenis van betaling door de gemeente ? »; 2. « Schendt de ontstentenis van een wetsbepaling tot vaststelling van    een vijfjarige verjaring voor de vordering tot terugbetaling van    wedden die de gemeenten ten onrechte hebben betaald, in de    veronderstelling dat zou worden geoordeeld dat artikel 2277 van het    Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de vordering tot    terugbetaling van het onverschuldigde bedrag met betrekking tot    periodiek te betalen schuldvorderingen, de artikelen 10 en 11 van de    Grondwet, terwijl andere wetsbepalingen voorzien in een vijfjarige    verjaring voor de vorderingen tot terugbetaling van wedden die met    name de Staat, de provincies, de gewesten en de gemeenschappen ten    onrechte hebben betaald ? ».   Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6430, 6436, 6437 en 6438 van    de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux