Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 01 april 2014

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 12 februari 2014 in zake L.K. tegen F.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 februari 2014, heeft de Rechtbank van eerste « Schendt artikel 330 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het voorschrijft dat de vordering van (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2014201958
pub.
01/04/2014
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 12 februari 2014 in zake L.K. tegen F.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 februari 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 330 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het voorschrijft dat de vordering van diegene die zijn eigen erkenning betwist dat pas op gegronde wijze kan doen indien hij aantoont dat aan zijn toestemming een gebrek kleefde, niet met name de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere supranationale wetsbepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en onder meer artikel 8 daarvan, in zoverre het de rechter de mogelijkheid ontzegt rekening te houden met de belangen van alle partijen die zijn betrokken bij de beoordeling van het aan hem voorgelegde geschil inzake afstamming, met name in de gevallen waarin het kind geen socioaffectieve band met zijn wettelijke vader heeft ? Doet de voormelde wetsbepaling met andere woorden geen grondwettigheidsprobleem rijzen in zoverre zij, als een grendel, het bewijs invoert dat aan de toestemming een gebrek kleeft, hetgeen, bij ontstentenis van een dergelijk bewijs, inhoudt dat het vaderschap van het betrokken kind onmogelijk kan worden nagegaan en vervolgens daarover onmogelijk uitspraak kan worden gedaan ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 5854 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^