gepubliceerd op 12 maart 2014
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 24 januari 2014 in zake I.H. tegen J.D., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 januari 2014, heeft de Rechtbank van eerste a 1. « Schendt artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek de grondwetteli(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij vonnis van 24 januari 2014 in zake I.H. tegen J.D., waarvan de    expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 januari 2014,    heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel de volgende    prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk    Wetboek de grondwettelijke bepalingen van gelijkheid en    niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in    zoverre het een onderscheid maakt tussen, enerzijds, de    onderhoudsschuldeiser die een ' fout heeft begaan die de voortzetting    van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt ' (artikel 301, § 2,    tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) en, anderzijds, de    onderhoudsschuldeiser die schuldig werd bevonden aan een in de    artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek    bedoeld feit dat is gepleegd tegen de verweerder of aan een poging tot    het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde    Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon (artikel 301, § 2, derde    lid) ? »;   2. « Schendt artikel 301, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek,    in samenhang gelezen met de artikelen 1447, tweede lid, en 223, derde    lid, van het Burgerlijk Wetboek, de grondwettelijke bepalingen van    gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van    de Grondwet, en is, meer bepaald, het onderscheid gemaakt tussen,    enerzijds, artikel 301, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek,    dat van het recht op de uitkering tot levensonderhoud de    onderhoudsschuldeiser uitsluit die ' schuldig werd bevonden aan een in    de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek    bedoeld feit dat is gepleegd tegen [...] de verweerder of aan een    poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van    hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon ' en,    anderzijds, de artikelen 223, derde lid, en 1447, tweede lid, van het    Burgerlijk Wetboek, die, behalve bij uitzonderlijke, door de rechter    te beoordelen omstandigheden, respectievelijk het genot van de    gezinswoning en de eigendom van de gezinswoning toewijzen aan de    echtgenoot die het slachtoffer is van dezelfde strafbare feiten, op    onverantwoorde wijze discriminatoir ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 5822 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux