Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 30 mei 2013

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 15 april 2013 in zake N.W. tegen P.J., G.H. en Mr. Nathalie Van de Merlen, advocaat, in haar hoedanigheid van voogd ad hoc over T.J., waarvan de exped « Schendt artikel 318, § 2, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondw(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013203191
pub.
30/05/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 15 april 2013 in zake N.W. tegen P.J., G.H. en Mr.

Nathalie Van de Merlen, advocaat, in haar hoedanigheid van voogd ad hoc over T.J., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 april 2013, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 318, § 2, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet en de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waar het mogelijk een ongelijkheid creëert tussen de betwisting van het vaderschap van de echtgenoot door de moeder (startpunt termijn geboorte van het kind) en de betwisting van het vaderschap van de echtgenoot door de echtgenoot (startpunt ontdekking van het feit dat hij niet vader is) en de biologische vader (startpunt ontdekking van het feit dat hij de vader is) ? Schendt artikel 318, § 2, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet en de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre die bepaling het de moeder onmogelijk maakt, gelet op het verstrijken van de vervaltermijn van één jaar sinds de geboorte, om op te komen tegen de juridische afstamming van haar kind ten aanzien van haar echtgenoot en dit zonder dat enig concreet en daadwerkelijk belang een dergelijke inmenging kan verantwoorden nu : - het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot niet overeenstemt met de socio-affectieve werkelijkheid, - in dezelfde procedure wordt gevraagd om het juridische vaderschap van de biologische vader vast te stellen, ten aanzien van wie de biologische afstammingsband reeds bewezen is, - geen der partijen aanvankelijk het verstrijken van de vervaltermijn had ingeroepen en zich verzette tegen de betwisting van het vaderschap van de echtgenoot en de juridische vaststelling van het vaderschap van de biologische vader ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 5628 van de rol van het Hof.

De griffier, F. Meersschaut

^