Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 31 augustus 2010

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 1. Bij vonnis van 17 mei 2010 in zake de politiezone Deinze-Zulte tegen Mario Verzele, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 juni 2010, heef « Schendt artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvo(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010204432
pub.
31/08/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten 1. Bij vonnis van 17 mei 2010 in zake de politiezone Deinze-Zulte tegen Mario Verzele, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 juni 2010, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, doordat die bepaling erin voorziet dat ` inzake wedden, voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen die een toebehoren van de wedden vormen of ermede gelijkstaan (...) de door de Staat ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen zijn aan hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet gevraagd werd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling `, terwijl de voorgeschreven verjaring niet van toepassing is op bedragen van dezelfde aard die betaald worden door een meergemeentelijke politiezone, welke slechts voorgoed vervallen aan hen die ze hebben ontvangen door het verstrijken van de gemeenrechtelijke verjaringstermijn inzake persoonlijke vorderingen (art. 2262bis, § 1 B.W.) ? En indien een schending van het gelijkheidsbeginsel wordt weerhouden : schendt artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde grondwet aangezien volgens artikel 7, § 1, van de wet op de Rijkscomptabiliteit de verjaringstermijn ingaat op de eerste januari van het jaar van de betaling, daar waar ter zake het onverschuldigd karakter van de betaalde voorschotten slechts na geruime tijd is komen vast te staan ? ». 2. Bij vonnis van 17 mei 2010 in zake de stad Deinze tegen Mario Verzele, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 juni 2010, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, doordat die bepaling erin voorziet dat ` inzake wedden, voorschotten daarop en vergoedingen of uitkeringen die een toebehoren van de wedden vormen of ermede gelijkstaan (...) de door de Staat ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen zijn aan hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet gevraagd werd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling `, terwijl de voorgeschreven verjaring niet van toepassing is op bedragen van dezelfde aard die betaald worden door de gemeente, welke slechts voorgoed vervallen aan hen die ze hebben ontvangen door het verstrijken van de gemeenrechtelijke verjaringstermijn inzake persoonlijke vorderingen (art. 2262bis, § 1 B.W.) ? En indien een schending van het gelijkheidsbeginsel wordt weerhouden : schendt artikel 7, § 1, van de wet van 6 februari 1970 de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet aangezien volgens artikel 7, § 1, van de wet op de Rijkscomptabiliteit de verjaringstermijn ingaat op de eerste januari van het jaar van de betaling, daar waar ter zake het onverschuldigd karakter van de betaalde voorschotten slechts na geruime tijd is komen vast te staan ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4950 en 4951 van de rol van het Hof, worden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^