Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 09 oktober 2008

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij beschikkingen nrs. 3325 en 3327 van 4 september 2008 en nr. 3296 van 29 augustus 2008 gewezen in de procedure van toelaatbaarheid van de cassatieberoepen, respec 1. « Schendt artikel 20, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State artikel 149 va(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008203605
pub.
09/10/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij beschikkingen nrs. 3325 en 3327 van 4 september 2008 en nr. 3296 van 29 augustus 2008 gewezen in de procedure van toelaatbaarheid van de cassatieberoepen, respectievelijk in zake Merhej Dandan, Amina Lukama en Kana Idja en Mattia Gaorang tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 19 september 2008, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 20, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State artikel 149 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling stelt dat de eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitter of de staatsraad die ten minste drie jaar graadanciënniteit heeft en die daartoe is aangewezen door de korpschef die de afdeling bestuursrechtspraak onder zijn verantwoordelijkheid heeft, uitspraak doet over de toelaatbaarheid van het cassatieberoep zonder terechtzitting en zonder dat de partijen worden gehoord, terwijl, in zoverre artikel 149 van de Grondwet bepaalt dat het vonnis in openbare terechtzitting wordt uitgesproken, dat artikel tot doel heeft een openbare controle van de gewezen beslissing mogelijk te maken en daardoor een van de waarborgen van een billijk proces vormt ? »;2. « Schendt artikel 20, § 3, de gecoördineerde wetten op de Raad van State de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 149 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling stelt dat de eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitter of de staatsraad die ten minste drie jaar graadanciënniteit heeft en die daartoe is aangewezen door de korpschef die de afdeling bestuursrechtspraak onder zijn verantwoordelijkheid heeft, uitspraak doet over de toelaatbaarheid van het cassatieberoep, zonder terechtzitting en zonder dat de partijen worden gehoord, en in zoverre die bepaling daardoor zonder wettige en redelijke grondslag een verschil in behandeling in het leven roept tussen twee categorieën van rechtzoekenden, zijnde, enerzijds, diegenen ten aanzien van wie de door de Raad van State gewezen beslissing op hun beroep tot nietigverklaring of tot schorsing wordt uitgesproken in openbare terechtzitting en, anderzijds, diegenen ten aanzien van wie de door de Raad van State gewezen beslissing op hun cassatieberoep wordt uitgesproken zonder terechtzitting ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4513, 4514 en 4515 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

Met toepassing van artikel 89bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 werd de bij artikel 87, § 1, van dezelfde wet bepaalde termijn voor het indienen van een memorie verkort tot tien dagen.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^