gepubliceerd op 09 december 2008
Bericht aan de schuldenaars van auteursrechten en naburige rechten in de loop van het jaar 2008 1. Voorwoord De wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfa(...) Deze wet, die uit een parlementair initiatief voortvloeit, strekt ertoe de belastingregeling inzake(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN
Bericht aan de schuldenaars van auteursrechten en naburige rechten in de loop van het jaar 2008 1. Voorwoord De wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB92) en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten werd in het Belgisch Staatsblad van 30 juli 2008 bekendgemaakt. Deze wet, die uit een parlementair initiatief voortvloeit, strekt ertoe de belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten te wijzigen, te verduidelijken en te vereenvoudigen, door het fiscale recht en het gemene recht op elkaar af te stemmen.
Deze nieuwe bepalingen hebben betrekking op de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke of verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of door overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht.
Artikel 17, § 1, WIB92, dat de verschillende categorieën inkomsten uit roerende kapitalen en goederen bepaalt, wordt aangevuld met een 5° dat onder die categorie de in het vorige lid bedoelde inkomsten vermeldt.
Voorheen heerste de grootste onduidelijkheid over de fiscale kwalificatie van deze inkomsten. Ze konden immers als roerende inkomsten, diverse inkomsten, beroepswinsten of -inkomsten worden belast naargelang van de interpretatie die de fiscale administratie eraan gaf. Er werd ook soms een onderscheid gemaakt naar gelang van de cessie of concessie van de rechten, zonder dat het steeds formeel mogelijk was een onderscheid tussen cessie en concessie vast te stellen. Een kwalificatie als beroepsinkomsten kan bovendien nadelig blijken voor een auteur of kunstenaar wegens het zeer wisselvallige karakter van zijn inkomsten, gelet op de progressiviteit van de belasting (een beroepsinkomen wordt immers tegen de marginale aanslagvoet belast).
Door voortaan een duidelijke kwalificatie aan deze inkomsten te geven, wordt de rechtszekerheid gewaarborgd, althans tot 37.500 euro (bedrag vóór indexering) per jaar en per begunstigde natuurlijke persoon (d.w.z. in 99,4 % van de gevallen). De inkomsten bedoeld in de wet van 16 juli 2008 mogen, met ingang van 1 januari 2008, verhoudingsgewijs daadwerkelijk niet meer als beroepsinkomsten worden gekwalificeerd, maar worden steeds als roerende inkomsten beschouwd, daar de auteursrechten en de naburige rechten zelf als roerende rechten worden erkend in de bovengenoemde wet van 30 juni 1994.
Met andere woorden, de toepassing van artikel 37, WIB92 - dat de fiscale administratie in de gelegenheid stelt om meer bepaald de roerende inkomsten als beroepsinkomsten te herkwalificeren wanneer de productieve activa uit deze roerende inkomsten aan de uitoefening van de beroepsactiviteit van hun verkrijger worden toegewezen - wordt geneutraliseerd voor de eerste schijf van 37.500 euro (bedrag vóór indexering).
Voor het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009) bedraagt dit bedrag 49.680 euro.
Deze kwalificatie houdt in dat het inkomen aan een roerende voorheffing (hierna RV) van 15 % wordt onderworpen. De personen die dergelijke inkomsten betalen of toekennen, worden schuldenaar van deze voorheffing en zijn tot een overeenkomstige broninhouding gehouden.
Bijgevolg worden hun fiscale verplichtingen nogal ingrijpend gewijzigd. Gevallen van verzaking van de broninhouding van de voorheffing worden evenwel bij koninklijk besluit voorzien. De auteur of kunstenaar kan van deze inkomsten bovendien zijn reële of forfaitaire beroepskosten aftrekken. Enkel de laatstgenoemde kosten kunnen een rol spelen bij de vaststelling van de grondslag voor de berekening van de roerende voorheffing.
In dit voorwoord dient nog opgemerkt, wat de broninhouding van de roerende voorheffing betreft, dat gelet op de datum van afkondiging en bekendmaking van de bovenvermelde beschikkingen, respectievelijk op 16 en 31 juli 2008, de inkomstenschuldenaars niet meer de mogelijkheid hebben om de voorheffing op de reeds toegekende inkomsten in te houden en de beheersvennootschappen van auteursrechten ook de nodige tijd moeten krijgen om hun informaticaprogramma's aan te passen en te testen, onder meer om de door de wetgever voorziene forfaitaire kosten en de hypothese van veelvoudige betalingen in aanmerking te nemen.
Met ingang van 1 januari 2009 wordt de schuldenaars van inkomsten bedoeld bij de wet van 16 juli 2008 evenwel verzocht om stelselmatig de RV van 15 % bij de bron in te houden op de aan natuurlijke personen toegekende inkomsten, de aangifte 273 (die de administratie zal aanpasen) in te vullen en in te dienen en de verschuldigde voorheffing binnen de wettelijke termijn aan de bevoegde ontvanger der directe belastingen te storten.
Voor het jaar 2008 zullen de schuldenaars van auteursrechten die geen RV hebben ingehouden, meer bepaald op grond van de verzaking van de heffing van de voorheffing voorzien in artikel 111, 1e lid, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna KB/WIB92), niet worden bestraft en worden behandeld als personen die de voorheffing hebben ingehouden op het geheel of een gedeelte van de toekenningen verricht eind 2008.
Dit stelt de inwerkingtreding van de wet niet opnieuw ter discussie.
De inkomsten 2008 - overgangsjaar - vormen voor de begunstigde natuurlijke personen wel degelijk roerende inkomsten, maar aangezien ze - eventueel - in 2008 niet aan een voorheffing werden onderworpen, kunnen ze het stelsel van de bevrijdende roerende voorheffing niet genieten en blijven ze bijgevolg verplicht aan te geven voor datzelfde jaar. Hiervoor zal een specifieke rubriek worden voorzien in de aangifte in de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2009.
Tot slot worden controlemaatregelen voorzien, teneinde meer bepaald te vermijden dat eenzelfde begunstigde meermaals het aanmerken van de forfaitaire kosten kan genieten in geval van meerdere schuldenaars.
Dit bericht strekt ertoe te verduidelijken welke inkomsten daadwerkelijk in de nieuwe wet worden bedoeld, op welke manier de verschillende modaliteiten ervan op praktische wijze moeten worden uitgevoerd en welke controlemaatregelen zullen worden ingevoerd. 2. De bedoelde inkomsten De nieuwe belastingregeling inzake de auteursrechten en naburige rechten heeft betrekking op de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke of verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht. De wet van 30 juni 1994 kwalificeert de auteursrechten en naburige rechten van roerende goederen. De wet van 16 juli 2008 stemt het fiscaal recht af op deze burgerrechtelijke bepaling en maakt een einde aan alle discussies over de aard van de inkomsten uit auteursrechten of naburige rechten, bedoeld in de wet van 30 juni 1994.
Daar deze wet van 30 juni 1994 voortaan integraal geldt voor fiscale aangelegenheden, zijn alle inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten voortaan bedoeld in de wet van 16 juli 2008. De auteursrechten en naburige rechten worden door de belastingplichtige geïnd naar aanleiding van de exploitatie van zijn intellectuele of artistieke productie of de bezoldigingen gestort in het kader van de wettelijke en verplichte licenties ingevoerd bij de wet van 30 juni 1994 zoals, bijvoorbeeld, de rechten op vergoeding voor het kopiëren voor eigen gebruik, de repografie, de publieke lening, de billijke vergoeding van naburige rechten.
Dit inkomen wordt aan de belastingplichtige gestort, bijvoorbeeld door de persoon die zijn intellectuele of artistieke productie exploiteert of door een tussenpersoon zoals een collectieve beheersvennootschap.
De wet van 16 juli 2008 verwijst echter niet naar de exploitatie als dusdanig, maar behoudt de verwijzing naar de verrichtingen van concessie en cessie van rechten en naar de wettelijke of verplichte licenties, waar dergelijke inkomsten worden behaald. De noties concessie en cessie zijn juridische noties, terwijl exploitatie een economische notie is. Indien enkel naar de exploitatie zou moeten worden verwezen, zou bovendien het risico bestaan dat een auteur die zijn rechten aan derden heeft overgedragen, op een ogenblik dat nog geen enkele exploitatie heeft plaatsgevonden, van de aangenomen belastingregeling wordt uitgesloten.
De andere door kunstenaars geïnde inkomsten (gages, enz.) worden niet in de wet van 16 juli 2008 bedoeld en blijven belastbaar volgens de thans toepasbare regels.
De bovengenoemde wet van 16 juli 2008 is immers enkel gericht op de literaire of artistieke werken waarvoor enkel de auteur het recht heeft om ze te reproduceren of de reproductie toe te laten en waarop hij een onvervreemdbaar moreel recht geniet. De oorspronkelijke houder van het auteursrecht is de natuurlijke persoon die het werk creëert.
De wetgever had de intentie om de in het voorwoord beschreven nieuwe belastingregeling voor te behouden voor de auteurs en de kunstenaars die auteursrechten innen na de cessie of concessie van hun rechten op de exploitatie en verspreiding van hun werken.
Het is van belang het onderscheid tussen beschermde werken, geldelijke rechten en morele rechten te maken.
Er zou op basis van de nieuwe wet geen sprake van kunnen zijn om inkomsten die vandaag uit bezoldigingen of winsten uit vrije beroepen bestaan morgen in auteursrechten om te zetten.
De werknemer die door zijn werkgever (bijvoorbeeld een uitgever) wordt betaald om teksten op te stellen, krijgt een bezoldiging. Als deze tekst wordt gepubliceerd en de publicatie recht geeft op auteursrechten, zijn enkel de laatstgenoemde rechten auteursrechten.
Er is geen wijziging mogelijk wat de bezoldiging van de verkrijger betreft. De door deze werknemer geïnde bezoldiging wordt « geherkwalificeerd » noch « herkwalificeerbaar » als auteursrecht.
De geraadpleegde advocaat rekent zijn cliënt doorgaans honoraria aan voor zijn globale prestatie : advies en schriftelijke conclusie. Deze honoraria blijven winsten. Er zijn geen auteursrechten op de conclusie noch op de huurovereenkomst die, bijvoorbeeld, door de advocaat op verzoek van zijn cliënt wordt opgemaakt. De advocaat zal het recht op verspreiding van zijn werk niet overdragen of toewijzen op voorwaarde dat de laatstgenoemde hem rechten voor deze verspreiding stort. De advocaat zou morgen geen auteursrechten kunnen innen voor zijn aan cliënten gerichte brieven en de inhoud daarvan om de bepalingen van de wet van 16 juli 2008 te genieten.
De freelancefotograaf die door een lokale krant wordt uitgenodigd om daarvoor een foto van een sportteam uit de streek te maken en te bezorgen, krijgt voor zijn foto een winst (een loon in geval van een vaste fotograaf verbonden aan de krant via een arbeidsovereenkomst).
Als de fotograaf het recht op verspreiding van deze foto in bijvoorbeeld een werk overdraagt of toewijst en er in het kader van deze verspreiding bovendien specifieke rechten zijn voorzien, zijn er auteursrechten.
Een ander voorbeeld is dat van de zanger. Een zanger die in België produceert, krijgt een bezoldiging van de concertorganisator voor zijn dienstverrichting; deze bezoldiging wordt niet als auteursrecht gekwalificeerd. Indien naar aanleiding van deze prestatie een opname plaatsvindt en een cd wordt verkocht, worden de rechten die de zanger zal innen op de verkoop van de cd - en uitsluitend deze rechten - als auteursrechten gekwalificeerd.
Een beredenering in twee fases is dus nodig om te bepalen of de inkomsten die aan een auteur of kunstenaar worden toegekend in de nieuwe wet worden bedoeld : 1° is het werk waarmee hij inkomsten kon behalen een beschermd werk ? 2° vloeien deze inkomsten voort uit een cessie of concessie van zijn geldelijke rechten op het werk ? Een laatste voorbeeld om het toepassingsgebied van de wet van 16 juli 2008 beter te begrijpen, is dat van de architect.De plannen en een maquette zijn zeker beschermde werken waarop de auteur morele rechten heeft, maar de verwezenlijking van deze plannen of maquette voor een cliënt vloeit niet voort uit de cessie of concessie van geldelijke rechten die de architect daarop heeft. Indien deze architect daarentegen een werkelijk origineel huis realiseert en de plannen of maquette worden tentoongesteld, tegen vergoeding van de architect, gaat het voor dit gedeelte van de inkomsten om auteursrechten bedoeld in de wet van 16 juli 2008.
Er wordt aan herinnerd dat de belastingplichtigen de mogelijkheid hebben om de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken, behorend tot de Federale Overheidsdienst Financiën, te verzoeken om een voorafgaande beslissing over de toepassing van de nieuwe belastingwetgeving te nemen.
De administratie zal er van haar kant over waken dat een inkomen dat niet in de bovengenoemde wet van 16 juli 2008 wordt vermeld, niet in auteursrechten wordt omgezet. 3. Het aanmerken van de forfaitaire kosten Overeenkomstig artikel 22, § 3, WIB92 wordt onder het netto-inkomen uit de onroerende goederen en voortaan ook uit de cessie of de concessie van de auteursrechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, nieuw, van dit Wetboek verstaan : « het brutobedrag verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden;bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair geraamd volgens percentages die de Koning bepaalt. » De voormelde wet van 16 juli 2008 heeft eveneens zelf de forfaitaire kosten bepaald die van toepassing zijn op de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke of verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht.
Voor alle roerende inkomsten die voortaan in het nieuwe artikel 17, § 1, 5°, WIB92, worden bedoeld, zijn, bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens over de reële kosten, twee schijven van forfaitaire kosten ingevoerd. De eerste schijf van forfaitaire kosten is vastgesteld op 50 % van de verkregen bruto-inkomsten tot een bedrag van 10.000 euro (bedrag vóór indexering) en de tweede schijf op 25 % van de verkregen bruto-inkomsten van 10.000 tot 20.000 euro (bedragen vóór indexering).
Boven 20.000 euro is geen forfaitaire kost in aftrek gebracht.
De bedragen die in het KB/WIB92 voorkomen, worden doorgaans niet geïndexeerd. Toch bepaalt artikel 178, WIB92, dat de bedragen die in Titel II van dit Wetboek (bepalingen van toepassing op de personenbelasting) en in de desbetreffende bijzondere wetsbepalingen zijn uitgedrukt in euro, met betrekking tot de inkomstengrenzen en -schijven, vrijstellingen, verminderingen, aftrekken of begrenzingen ervan, jaarlijks en gelijktijdig worden aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk.
De bovenvermelde grensbedragen van 10.000 en 20.000 euro worden vermeld in de bijzondere wetsbepalingen en worden bijgevolg eveneens geïndexeerd. Dit is trouwens volstrekt logisch.
Voor het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009) bedragen ze respectievelijk 13.250 en 26.500 euro.
Er rezen vragen over de werkelijke toepasbaarheid van het door de wetgever goedgekeurde stelsel, omdat in geval van meerdere schuldenaars eenzelfde belastingplichtige meermaals de aftrek van forfaitaire kosten zou kunnen genieten. Samen met het principe van een bevrijdende roerende voorheffing zou deze maatregel derhalve als gevolg hebben de reële belastingdruk waaraan een belastingplichtige normaal zou moeten worden onderworpen te verminderen en in fine het principe van gelijkheid van de burgers inzake belastingheffing te verbreken.
Deze kritieken kunnen aan de hand van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd : Belastingplichtigen X en Y verkrijgen elk voor het jaar 2008 een bruto-inkomen van 15.000 euro, dat onder het nieuwe artikel 17, § 1, 5°, WIB92, wordt ondergebracht.
Belastingplichtige X verkrijgt zijn inkomsten van drie verschillende schuldenaars, ieder van hen betaalt hem een bruto-inkomen van 5 000 euro en past dezelfde kostenforfait toe om de in te houden roerende voorheffing te bepalen. Iedere schuldenaar zal dus het forfait van 50 % toepassen en telkens op een bedrag van 2.500 euro de roerende voorheffing inhouden, welke overeenstemt met de door belastingplichtige X verschuldigde belasting. Overeenkomstig artikel 269, § 1, 1°, WIB92, zal iedere schuldenaar een roerende voorheffing gelijk aan 375 euro, d.w.z. 15 % van 2.500 euro, inhouden.
Uiteindelijk komt dat voor belastingplichtige X neer op een belastingdruk van 1.125 euro voor een verkregen bruto-inkomen van 15.000 euro.
Belastingplichtige Y heeft daarentegen slechts één schuldenaar.
Laatstgenoemde zal de forfaitaire kosten toepassen alvorens de voorheffing te berekenen en in te houden. Overeenkomstig de hierboven beschreven principes zal deze schuldenaar een forfait van 50 % op de eerste schijf van 13.250 euro (wat overeenstemt met een aftrek van 6 625 euro) en een forfait van 25 % op de tweede schijf (wat overeenstemt met een aftrek van 437,50 euro of 25 % van 15.000 euro - 13.250 euro) toepassen, wat voor de desbetreffende belastingplichtige neerkomt op 7.062,50 euro aftrekbare kosten. Het aan de roerende voorheffing onderworpen bedrag is derhalve gelijk aan 7.937,50 euro (d.w.z. de eerste schijf van 13.250 euro verminderd met 50 % forfaitaire kosten en de tweede schijf van 1.750 euro verminderd met 25 % forfaitaire kosten). Dit bedrag van 7.937,50 euro wordt aan een roerende voorheffing van 15 % onderworpen, wat in hoofde van belastingplichtige Y neerkomt op een belastingdruk van 1.190,63 euro voor eenzelfde verkregen bruto-inkomen van 15.000 euro.
Alhoewel de kritiek op het eerste gezicht gegrond lijkt, blijft ze na de analyse niet overeind.
De forfaitaire kosten bepaald bij artikel 3 en volgende van het KB/WIB92 worden immers slechts één keer per belastingplichtige en per aanslagjaar toegepast, zoals overigens alle forfaitaire kosten voorzien bij de fiscale wetgeving, hetzij rechtstreeks in het WIB92 zelf of in het uitvoeringsbesluit. Hier kan een treffende parallel worden getrokken met artikel 21, § 1, 5°, WIB92, waarin een vrijstelling van de eerste schijf van 1.250 euro (te indexeren bedrag) per jaar voor de inkomsten uit spaardeposito's wordt voorzien. Onder de kostenforfaits voorzien in artikel 4, 1°, van het besluit tot uitvoering van voormeld Wetboek, zoals ingevoegd bij de bovengenoemde wet van 16 juli 2008, worden schijven van jaarlijkse inkomsten verstaan.
Vervolgens wordt artikel 313, WIB92, waarin een vrijstelling van aangifte en bijgevolg een bevrijdende roerende voorheffing worden voorzien, slechts toegepast wanneer de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing wel degelijk werd geïnd. Opnieuw en zoals het geval is voor de inkomsten uit spaardeposito's, indien de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing niet integraal werd geïnd, mogen deze inkomsten geen vrijstelling van aangifte genieten en blijven deze aan de verplichte aangifte onderworpen. Zodra deze inkomsten in een aangifte in de personenbelasting worden vermeld, worden ze desgevallend ook aan de gemeentelijke opcentiemen onderworpen.
Om op het bovengenoemde voorbeeld terug te komen, heeft belastingplichtige X dus twee mogelijkheden : - ofwel deelt hij de schuldenaar van de betrokken inkomsten (in dit geval de derde schuldenaar die hem 5.000 euro bruto-inkomsten zou moeten storten vóór de inhouding van de roerende voorheffing) mee dat laatstgenoemde de forfaitaire kosten ten bedrage van 25 % moet toepassen (meer bepaald de forfaitaire kosten met betrekking tot de tweede schijf inkomsten van 10.000 euro vóór indexering); in dat geval stemt het bedrag van de roerende voorheffing die door alle inkomstenschuldenaars van belastingplichtige X werd ingehouden overeen met het bedrag van de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing.
Belastingplichtige X zal de vrijstelling van aangifte genieten voor deze inkomsten die aan de bevrijdende roerende voorheffing zijn onderworpen; - ofwel brengt hij de schuldenaar van de betrokken inkomsten niet op de hoogte, maar het bedrag van de roerende voorheffing die door alle inkomstenschuldenaars van de belastingplichtige X werd ingehouden, stemt dan niet overeen met het bedrag van de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing. Belastingplichtige X zal geen vrijstelling van aangifte voor deze inkomsten genieten en zal deze in zijn aangifte in de personenbelasting moeten opnemen.
In werkelijkheid en in de praktijk kunnen zich hoofdzakelijk vier situaties voordoen, die respectievelijk door elk van de vier volgende voorbeelden kunnen worden geïllustreerd.
Voorbeeld 1 Eén enkele inkomstenschuldenaar Verscheidene toekenningen gedurende hetzelfde kalenderjaar Aan de verkrijger wordt minder dan 49.680 euro (37.500 euro geïndexeerd voor het jaar 2008) toegekend.
De toekenningen vinden plaats op de volgende data : 18 april : 10.000 euro 5 mei : 5.000 euro 16 juli : 7.000 euro 23 oktober : 6.000 euro Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Aangezien de roerende voorheffing correct werd ingehouden, zijn de desbetreffende inkomsten verplicht aan te geven in hoofde van de begunstigde natuurlijke persoon.
Voorbeeld 2 Eén enkele inkomstenschuldenaar Verscheidene toekenningen gedurende hetzelfde kalenderjaar Aan de verkrijger wordt meer dan 49.680 euro (37.500 euro geïndexeerd voor het jaar 2008) toegekend.
De toekenningen vinden plaats op de volgende data : 18 april : 15.000 euro 5 mei : 9.000 euro 16 juli : 20.000 euro 23 oktober : 10.000 euro Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Aangezien de roerende voorheffing tot 49.680 euro (grensbedrag tot hetwelk de betrokken inkomsten hun kwalificatie als roerende inkomsten behouden) correct werd ingehouden, zijn de desbetreffende inkomsten facultatief aan te geven in hoofde van de begunstigde natuurlijke persoon.
Omdat het totaal van de jaarlijkse toekenningen boven dit maximumbedrag ligt, dient het overschot, meer bepaald 4.320 euro (54.000 euro - 49.680 euro), desgevallend als beroepsinkomen te worden beschouwd.
Voorbeeld 3 3 inkomstenschuldenaars Ieder van hen verricht één enkele jaarlijkse betaling (voor een beter begrip van het voorbeeld, maar het principe blijft onveranderd).
Aan de verkrijger wordt minder dan 49.680 euro (37.500 euro geïndexeerd voor het jaar 2008) toegekend.
Toekenningen : Schuldenaar A : 14.000 euro Schuldenaar B : 7.000 euro Schuldenaar C : 8.000 euro 1e hypothese De verkrijger van de inkomsten deelt geen van zijn inkomstenschuldenaars mee dat zij met meer dan één zijn.
Dientengevolge handelt iedere schuldenaar zonder dat de anderen ervan weten.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De regularisatie van de fiscale toestand van de verkrijger van deze inkomsten ziet er voor het aanslagjaar 2009 (inkomsten van 2008) als volgt uit : Inkomsten uit auteursrechten : 29.000 Forfaitaire kosten : 50 % op de eerste schijf van 13.250, 25 % op de volgende 13.250 en nihil op 2.500 (het overschot van 29.000 ten opzichte van 26.500) = 9.937,50 Werkelijk toegepaste forfaitaire kosten : 14.312,50 Bedrag van de inkomsten waarop de roerende voorheffing niet werd ingehouden : 4.375 Bedrag van de inkomsten uit auteursrechten met verplichte aangifte : 4.375 De regularisatie van de fiscale toestand van de belastingplichtige zal als volgt gebeuren (met 7 % gemeentelijke opcentiemen) : - inkomsten uit auteursrechten : 29.000 - forfaitaire kosten : - 9.937,50 - belastbare netto-inkomsten als roerende inkomsten : 19.062,50 - belasting (19.062,50 x 15 % x 1,07) : 3.059,53 - ingehouden roerende voorheffing : - 2.203,13 - te betalen saldo : 856,40 Het dient opgemerkt dat via de ingevoerde controlemaatregelen (zie punt 5 hierna) de administratie door elk van de drie in het voorbeeld bedoelde schuldenaars zal worden ingelicht over het bruto- en nettobedrag van de aan deze verkrijger toegekende inkomsten. 2e hypothese De verkrijger van de inkomsten deelt een (of al zijn) inkomstenschuldenaar(s) mee dat zij met meer dan één zijn en verzoekt een of meerderen van hen om de forfaitaire kosten niet toe te passen, maar wel de roerende voorheffing van 15 % op het hem toegekende bruto-inkomen in te houden.
Het belang van deze formule is dat indien de inkomsten verplicht dienen te worden aangegeven, deze tegen het afzonderlijke tarief van 15 % worden belast dat van toepassing is op de inkomsten uit auteursrechten, maar desgevallend ook aan de gemeentelijke opcentiemen worden onderworpen. In dit geval bedraagt de daaruit voortvloeiende overbelasting 45,94 euro tegen het gemiddelde tarief van 7 % (4.375 x 1 % x %).
De verkrijger van de betrokken inkomsten kan deze overbelasting vermijden door alle of een deel van zijn schuldenaars te verzoeken om de forfaitaire kosten niet meer op hem toe te passen zodra hij vaststelt dat hij reeds 20.000 euro (bedrag vóór indexering) voor het lopende jaar heeft verkregen (dit bedrag bedraagt 26.500 euro voor het inkomstenjaar 2008).
Er dient te worden aangestipt dat minder dan 0,6 % van de mogelijke verkrijgers van auteursrechten zich in deze situatie kunnen bevinden.
Indien de verkrijger van de inkomsten ervan zou uitgaan dat deze inlichting voor hem grote moeilijkheden veroorzaakt, opteert hij voor de 1e hypothese van dit voorbeeld 3. Zijn inkomsten waarvan de aangifte niet facultatief is volgens de klassieke regel die van toepassing is op alle roerende inkomsten die zijn vrijgesteld of waarop de roerende voorheffing correct werd ingehouden, zullen afzonderlijk worden belast tegen 15 %, vermeerderd met de gemeentelijke opcentiemen.
Hieromtrent hebben verschillende beheersvennootschappen van auteursrechten die deze rechten tegen soms erg kleine bedragen aan particulieren storten, gevraagd of ze formeel verplicht waren de kostenforfaits toe te passen en of ze gemakshalve stelselmatig een roerende voorheffing van 15 % op de toegekende (bruto-)inkomsten konden inhouden. Deze oplossing is denkbaar, evenwel met als gevolg dat de desbetreffende inkomsten niet facultatief aan te geven zijn in hoofde van de verkrijgers.
Voorbeeld 4 2 inkomstenschuldenaars Ieder van hen verricht één enkele jaarlijkse betaling (voor een beter begrip van het voorbeeld, maar het principe blijft onveranderd).
De verkrijger van de inkomsten deelt geen van zijn inkomstenschuldenaars mee dat zij met meer dan één zijn.
Aan de verkrijger wordt meer dan 49.680 euro (37.500 euro geïndexeerd voor het jaar 2008) toegekend.
Toekenningen : Schuldenaar A : 25.000 euro Schuldenaar B : 31.000 euro Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De regularisatie van de fiscale toestand van de verkrijger van deze inkomsten ziet er voor het aanslagjaar 2009 (inkomsten van 2008) als volgt uit : Inkomsten uit auteursrechten : 56 000, waarvan - roerende inkomsten : 49 680 euro - inkomsten van een andere aard (desgevallend beroepsinkomsten : 6 320 euro Forfaitaire kosten op roerende inkomsten : 50 % op de eerste schijf van 13.250, 25 % op de volgende 13.250 en nihil op het overschot van 23.180 = 9.937,50 Werkelijk toegepaste forfaitaire kosten : 19.500 Bedrag van de inkomsten waarop de roerende voorheffing niet werd geïnd : 9.562,50 Bedrag van de inkomsten uit auteursrechten met verplichte aangifte : 9.562,50 De regularisatie van de fiscale toestand van de belastingplichtige zal als volgt verlopen (met 7 % gemeentelijke opcentiemen), met betrekking tot de auteursrechten die de hoedanigheid van roerende inkomsten behouden : - inkomsten uit auteursrechten : 49.680 - forfaitaire kosten : - 9.937,50 - belastbare inkomsten als roerende inkomsten : 39.742,50 - belasting (39 742,50 x 15 % x 1,07) : 6.378,67 - ingehouden roerende voorheffing : -5.325,01 - te betalen saldo : 1.053,66 Om zich van de doeltreffendheid van dit stelsel te vergewissen en dientengevolge de gelijkheid van de burgers inzake belastingheffing te waarborgen, zullen controlemaatregelen worden voorzien. Ze worden beschreven in punt 5 hierna. 4. De roerende voorheffing, de schuldenaar ervan en de aangifte in de roerende voorheffing Met uitzondering van diegenen die de auteursrechten die ze toekenden reeds als roerende inkomsten beschouwden, worden de meeste schuldenaars van dergelijke rechten - voortaan ondubbelzinnig erkend als roerende inkomsten tot een eerste schijf van 37.500 euro (bedrag vóór indexering) - schuldenaars van roerende voorheffing. Het betreft grotendeels nieuwe verplichtingen.
Artikel 261, 1e lid, WIB92 bepaalt in punt 4° dat de rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen, alsook de aan de belasting der niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen, schuldenaars van inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, van hetzelfde Wetboek zijn.
De RV wordt in het algemeen bij de bron geïnd, d.w.z. dat ze spontaan bij de ontvangers der directe belastingen moet worden gestort door de zorgen van degenen die de belastbare inkomsten betalen of toekennen (en die als schuldenaars van de inkomsten worden aangemerkt, in tegenstelling tot de verkrijgers) of bepaalde tussenpersonen (banken, beursvennootschappen, enz.) en die bijgevolg schuldenaars van de RV worden genoemd.
De regel van de broninning wordt in hoofdzaak gekenmerkt door twee hoofdverplichtingen die de inkomstenschuldenaar worden opgelegd : - de verplichting aangifte te doen van de belastbare grondslagen; - de verplichting de verschuldigde voorheffing te storten aan de bevoegde ontvanger der directe belastingen.
Het dient opgemerkt dat inzake bedrijfsvoorheffing een analoog systeem bestaat ten opzichte van al wie wedden, lonen en pensioenen betaalt.
Inzake RV - anders dus dan inzake bedrijfsvoorheffing - baseert men zich niet op de inkomsten van één jaar of enige periode (bijv. week, veertien dagen of maand) om het belastbare bedrag te bepalen.
De RV treft elke toekenning van roerende inkomsten afzonderlijk.
De inkomsten uit auteursrechten die aan de RV zijn onderworpen, zijn dit voor hun toegekende of betaalbaar gestelde bedrag, verminderd met de forfaitaire kosten zoals hierboven toegelicht. De verkrijger kan de schuldenaar van zijn inkomsten echter verzoeken om de desbetreffende kostenforfaits niet toe te passen, maar 15 % voorheffing te innen op het brutobedrag dat hem wordt toegekend.
Voor de berekening van de RV wordt het bedrag van het belastbare inkomen in EUR vastgesteld en afgerond op de cent.
De RV zelf wordt in EUR gevestigd en afgerond op de cent.
De bovengenoemde afrondingsregel heeft tot gevolg dat centgedeelten voor een eenheid worden gerekend of weggelaten, naargelang zij 0,5 cent of meer of minder dan 0,5 cent bedragen. Anders gezegd, er heeft een afronding plaats op de tweede decimaal, d.w.z. op de lagere of hogere cent naargelang het derde cijfer na de komma kleiner is dan 5, of groter is dan of gelijk aan 5.
Overeenkomstig artikel 267, WIB92, ontstaat de opeisbaarheid van de RV bij de toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten, in contanten of in natura. Een toekenning is onder meer de inschrijving van een inkomen op een rekening die ten gunste van de begunstigde is geopend, ook als deze rekening onbeschikbaar is, op voorwaarde dat de onbeschikbaarheid uit een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met de begunstigde voortkomt.
In het algemeen dient de schuldenaar, bij iedere storting van de RV of uiterlijk binnen de 15 dagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten, een inkomstenaangifte bij de ontvanger in. Het model daarvan wordt door de Minister van Financiën of zijn gevolgmachtigde vastgesteld.
Tot staving van deze aangifte kan de administratie der directe belastingen eisen om een bewijsstuk van de boeken of rekeningen van de schuldenaar voor te leggen, dat door hem of zijn vertegenwoordiger wordt gedagtekend, ondertekend en voor echt verklaard.
Het jaar 2008 is echter een overgangsjaar. De wet van 16 juli 2008 kwalificeert de daarin bedoelde inkomsten immers als roerende inkomsten - althans indien en voor zover ze niet meer bedragen dan 37.500 euro per jaar en per begunstigde (bedrag vóór indexering) - met inwerkingtreding op 1 januari 2008.
Het zal niemand ontgaan dat aangezien de bovengenoemde wet pas eind juli werd bekendgemaakt, het praktisch onmogelijk is om broninhoudingen op reeds toegekende inkomsten te verrichten. Het is evenmin mogelijk om recuperaties tegen tarieven hoger dan 15 % te verrichten op de inkomsten toegekend vanaf 1 augustus 2008, een recuperatie die hypothetisch gezien niet-realiseerbaar is als er vanaf diezelfde datum geen toekenning van inkomsten meer is.
Bovendien is het aan te bevelen om de auteursrechtvennootschappen de nodige tijd te geven om hun informaticaprogramma's aan te passen, temeer daar ze de kwestie van de forfaitaire kosten per schijven moeten integreren.
De administratie moet eveneens de nodige tijd krijgen om het aangifteformulier in de RV, het formulier 273, aan te passen en te voorzien dat daaraan een lijst met de namen van de begunstigden en met het aan ieder van hen toegekende bruto- en nettobedrag wordt toegevoegd.
Het jaar 2008 is in dit opzicht dus een bijzonder jaar.
Bovendien blijkt dat sommige schuldenaars van auteursrechten de RV van 15 % op bepaalde toekenningen hebben ingehouden en gestort en dat andere de broninning van deze voorheffing hebben verzaakt op grond van artikel 111, 1e lid, KB/WIB, dat een dergelijke verzaking toelaat wanneer de verkrijgers van inkomsten uit de concessie van onroerende goederen (ter herinnering : het onderscheid tussen cessie en concessie wordt opgeheven bij de wet van 16 juli 2008), o.a. rijksinwoners zijn die aan de personenbelasting of de belasting der niet-inwoners zijn onderworpen.
Dat is meer bepaald de reden waarom specifieke controlemaatregelen worden voorzien met betrekking tot de auteursrechten en vooral degene die in 2008 werden toegekend, opdat de administratie de correcte toepassing van de wet zou kunnen nagaan. Deze maatregelen worden beschreven in onderstaand punt 5.
Zoals reeds in het voorwoord werd aangegeven, wordt de inkomstenschuldenaars bedoeld in de bovengenoemde wet van 16 juli 2008 met ingang van 1 januari 2009 verzocht om stelselmatig 15 % RV bij de bron in te houden op de aan natuurlijke personen toegekende inkomsten, rekening houdend met de in punt 3 beschreven regels, de aangifte 273 (die de administratie zal aanpassen) in te vullen en in te dienen en de verschuldigde voorheffing binnen de wettelijke termijn aan de bevoegde ontvanger der directe belastingen te storten. 5. De controlemaatregelen en de toestand van de verkrijgers van de inkomsten Zoals hierboven aangegeven, is het jaar 2008 een bijzonder jaar en vereist het, zoals werd benadrukt tijdens de werkzaamheden ter voorbereiding op de wet, de uitvoering van bijzondere controlemaatregelen. Teneinde zich ervan te vergewissen dat geen misbruik van de bovengenoemde wet van 16 juli 2008 wordt gemaakt en teneinde dientengevolge de gelijke behandeling van de burgers inzake belastingheffing te waarborgen, zal men alle in 2008 toegekende inkomsten opnemen in een individuele fiche 281 en een samenvattende opgave 325 (die door de administratie zullen worden aangepast en tijdig aan de betrokken inkomstenschuldenaars meegedeeld), waardoor het meer bepaald mogelijk zal worden de inkomstenschuldenaar, de verkrijger van de inkomsten, het toegekende bedrag en het bedrag van de aangemerkte forfaitaire kosten te identificeren.
Het voortbestaan van de wet vereist dat de administratie via deze bijzondere identificatiemaatregelen van deze elementen op de hoogte wordt gebracht.
Artikel 313, WIB92, voorziet weliswaar voor de natuurlijke personen de mogelijkheid om bepaalde roerende inkomsten waarvoor de RV werd voldaan niet aan te geven. De desbetreffende aangiftevrijstelling betreft echter alleszins niet de inkomsten waarvoor de inning van de voorheffing werd verzaakt of waarop geen enkele of onvoldoende voorheffing werd ingehouden.
Deze regel is niet nieuw. Zoals bijvoorbeeld het geval is voor de inkomsten met betrekking tot de spaardeposito's kunnen deze inkomsten geen aangiftevrijstelling genieten en blijven ze aan een verplichte aangifte onderworpen als de werkelijk verschuldigde RV niet integraal werd geïnd.
Brussel, 4 december 2008.
De Vice-eersteminister en Minister van Financiën D. REYNDERS