gepubliceerd op 21 juni 2007
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 2 mei 2007 in zake Souad Guirch tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is i 1. « Schendt artikel 47, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappel(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 2 mei 2007 in zake Souad Guirch tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 mei 2007, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 47, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de rechten van (de) verdediging en met het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens gewaarborgde recht op een eerlijk proces, in zoverre het in tegenstelling tot datgene waarin is voorzien voor de sociaal verzekerden die de toepassing van artikel 23, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde genieten, het ingaan van de beroepstermijn tegen een beslissing waarvan geen kennis is gegeven niet afhankelijk maakt van de kennisneming van die beslissing, terwijl, wat het uitoefenen van een rechtsmiddel betreft, de sociaal verzekerden zich niet in een verschillende situatie bevinden naargelang zij aanvragers zijn van het leefloon of een andere aan het handvest van de sociaal verzekerde onderworpen sociale prestatie ? »; 2. « Schendt artikel 47, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de rechten van (de) verdediging en met het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens gewaarborgde recht op een eerlijk proces, in zoverre het, enerzijds, de aanvragers van het leefloon aan wie kennis is gegeven van een beslissing die alle bij artikel 21, § 3, van de wet van 26 mei 2002 opgelegde vermeldingen bevat, en, anderzijds, de aanvragers van het leefloon aan wie het O.C.M.W. binnen de daartoe toegekende termijn van geen enkele beslissing kennis heeft gegeven, op dezelfde wijze behandelt - dit wil zeggen door ten aanzien van hen een op straffe van verval voorgeschreven beroepstermijn te laten ingaan -, terwijl het gaat om categorieën van personen die zich in een radicaal verschillende situatie bevinden vanuit het oogpunt van de informatie waarover zij beschikken om hun beroep dienstig in te stellen ? »; 3. « Schendt artikel 47, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de rechten van (de) verdediging en met het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens gewaarborgde recht op een eerlijk proces, in zoverre het, enerzijds, de aanvragers van het leefloon aan wie kennis is gegeven van een beslissing die niet voldoet aan alle eisen van artikel 21, § 3, van de wet van 26 mei 2002 en, anderzijds, de aanvragers van het leefloon aan wie het O.C.M.W. binnen de daartoe toegekende termijn van geen enkele beslissing kennis heeft gegeven, op verschillende wijze behandelt - dit wil zeggen door een op straffe van verval voorgeschreven beroepstermijn niet te laten ingaan in het ene geval en door een dergelijke termijn wel te laten ingaan in het andere geval -, terwijl het gaat om categorieën van personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden vanuit het oogpunt van de ontstentenis van volledige informatie om dienstig beroep te kunnen instellen ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 4204 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.