Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 15 mei 2006

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 16 maart 2005 in zake de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tegen de NV Chaussures Cecil, waarvan de expeditie ter griffie van het 1. « Schendt artikel 30bis, § 3, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de (...)

bron
arbitragehof
numac
2006201609
pub.
15/05/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 16 maart 2005 in zake de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tegen de NV Chaussures Cecil, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 maart 2006, heeft het Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 30bis, § 3, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, in de versie ervan die tot 1 januari 1999 van toepassing was, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, overwegende dat de bijslag bedoeld in artikel 30bis, § 3, derde lid, van de voormelde wet van 27 juni 1969 een overwegend repressief karakter heeft, dat de wijze van invordering van die sanctie voortvloeit uit de keuze van de wetgever een beroep te doen op de administratie om het in die bepaling beoogde doel van ontrading te verwezenlijken, en dat de wetgever de toekenning van verzachtende omstandigheden uitdrukkelijk aanvaardt wanneer de wet van 27 juni 1969 wordt overtreden, in zoverre de persoon die voor de arbeidsrechtbank verschijnt naar aanleiding van een vordering van de R.S.Z. tot invordering van een sanctie wegens schending van artikel 30ter, § 3, eerste of tweede lid, van de wet van 27 juni 1969, de verzachtende omstandigheden niet kan aanvoeren om de sanctie tot beneden het bij de wet bepaalde forfaitaire bedrag te verminderen, terwijl iedere andere beklaagde die kan worden veroordeeld na afloop van een op grond van de wet van 27 juni 1969 gevoerde strafprocedure in de strikte zin, en in het bijzonder de rechtzoekenden die betrokken zijn bij een krachtens artikel 35, derde en vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 opgelegde opslag, op grond van artikel 38 van die wet de verzachtende omstandigheden kan aanvoeren om dat bedrag tot beneden het bij de wet bepaalde forfaitaire bedrag te verminderen ? »; 2. « Schendt artikel 30bis, § 3, derde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, in de versie ervan die tot 1 januari 1999 van toepassing was, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, overwegende dat de bijslag bedoeld in artikel 30bis, § 3, derde lid, van de voormelde wet van 27 juni 1969 een overwegend repressief karakter heeft, dat de wijze van invordering van die sanctie voortvloeit uit de keuze van de wetgever een beroep te doen op de administratie om het in die bepaling beoogde doel van ontrading te verwezenlijken, en dat de wetgever het uitstel van de tenuitvoerlegging van een straf niet onverenigbaar acht met een administratieve sanctie, in zoverre de rechtzoekende die voor de arbeidsrechtbank verschijnt naar aanleiding van een vordering van de R.S.Z. tot invordering van een bijslag wegens schending van artikel 30ter, § 3, eerste of tweede lid, van de wet van 27 juni 1969, geen aanspraak kan maken op de toepassing van de wet van 29 juni 1964 en meer bepaald op de toepassing van het uitstel, terwijl iedere andere beklaagde die kan worden veroordeeld na afloop van een op grond van de wet van 27 juni 1969 gevoerde strafprocedure in de strikte zin, en in het bijzonder de rechtzoekenden die betrokken zijn bij een krachtens artikel 35, derde en vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 opgelegde opslag, aanspraak kan maken op de toepassing van de wet van 29 juni 1964 en met name op de toepassing van het uitstel ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 3946 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^