gepubliceerd op 21 februari 2006
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 december 2005 in zake de Minister van Financiën tegen J. Mathijssen en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitr 1. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstariev(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 december 2005 in zake de Minister van Financiën tegen J. Mathijssen en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 januari 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, samen gelezen met artikel 7 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6.1 E.V.R.M. in de mate dat het aan de strafrechter geen enkele marge overlaat ter beoordeling van de erin bepaalde geldboete van tienmaal de ontdoken rechten, terwijl de strafbepalingen van gemeen recht, door te voorzien in een minimum en maximum of in de toepassing van verzachtende omstandigheden, aan de strafrechter de mogelijkheid bieden om in zekere mate de zwaarte van de straf zelf te bepalen op grond van de concrete omstandigheden van de zaak en van de algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel ? »; 2. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, samen gelezen met artikel 7 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6.1 E.V.R.M. in de mate dat het aan de strafrechter niet toelaat bij toepassing van verzachtende omstandigheden de erin bepaalde geldboete van tienmaal de ontdoken rechten te matigen, terwijl het wel die ruimte overlaat aan de administratie, die krachtens artikel 263 AWDA toegelaten wordt in aanwezigheid van verzachtende omstandigheden terzake te transigeren ? »; 3. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, samen gelezen met artikel 7 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6.1 E.V.R.M. in de mate dat het aan de strafrechter geen mogelijkheid biedt de erin bepaalde geldboete van tienmaal de ontdoken rechten te matigen op grond van de omvang van de vastgestelde fraude terwijl artikel 239 AWDA bij vergelijkbare fraude voorziet in de geldboete van tienmaal of tweemaal de ontdoken rechten, naargelang van de omvang van de fraude ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 3861 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.