Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 21 juni 2005

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 19 april 2005 in zake het openbaar ministerie tegen E. Beernaert en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof 1. « Schenden de artikelen 65 Sw. en 21 V.T.Sv. het grondbeginsel van de rechtszekerheid en het leg(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201628
pub.
21/06/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 19 april 2005 in zake het openbaar ministerie tegen E. Beernaert en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 20 mei 2005, heeft de Correctionele Rechtbank te Veurne de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden de artikelen 65 Sw.en 21 V.T.Sv. het grondbeginsel van de rechtszekerheid en het legaliteitsbeginsel, en mitsdien de artikelen 12, tweede lid en 14 van de Grondwet in samenhang met artikel 7 I.V. B.P.R en de artikelen 33, 108 en 159 van de Grondwet aldus geïnterpreteerd dat, wanneer de rechter oordeelt dat verscheidene misdrijven een collectief misdrijf uitmaken, alsdan de verjaring pas begint te lopen vanaf het laatste feit dat volgens de feitenrechter met datzelfde opzet is gepleegd en mits er tussen geen van de feiten een volledige verjaringstermijn is verlopen ? »; 2. « Schenden de artikelen 193, 196 en 197 Sw.en de artikelen 21, 22 en 23 V.T.Sv. het grondwettelijk legaliteitsbeginsel zoals verwoord in de artikelen 12 en 14 van de Grondwet inzoverre zij worden geïnterpreteerd in die zin dat de misdrijven van valsheid in geschriften en het gebruik van valse stukken als één misdrijf worden beschouwd dat blijft voortduren zolang het door de beginhandeling beoogde en gerealiseerde doel blijft bestaan ofschoon geen nieuwe positieve handelingen worden gesteld door wie dan ook, en waarbij de verjaring van de strafvordering voor beide misdrijven pas begint te lopen van zodra dit doel niet meer bestaat ? »; 3. « Schenden de artikelen 21, 22, 23 en 24 V.T.Sv. (oud) het grondwettelijk legaliteitsbeginsel zoals verwoord in artikel 12, tweede lid, en artikel 14 van de Grondwet, in zoverre zij de verjaring regelen en in zoverre de verjaringsregeling van misdrijven inhoudt dat de verjaring is geschorst tijdens de cassatieprocedure vanaf de dag van de bestreden uitspraak tot op de dag van het arrest van het Hof van Cassatie waarin de voorziening ontvankelijk wordt verklaard, en voor zover het cassatieberoep niet manifest onontvankelijk zou zijn ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 3708 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^