gepubliceerd op 08 november 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a) Bij vonnis van 9 september 2004 in zake het openbaar ministerie tegen S. Frantsevitch en E. Delhuvenne, waarvan de expeditie ter griffie van h « Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a) Bij vonnis van 9 september 2004 in zake het openbaar ministerie tegen S.Frantsevitch en E. Delhuvenne, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 20 september 2004, heeft de Correctionele Rechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het artikel 5 van de wet van 16 juli 2002 wijzigt wat de inwerkingtreding van artikel 3 van de wet van 16 juli 2002 betreft, en aldus tot gevolg heeft dat twee verschillende procedureregelingen op hetzelfde ogenblik van toepassing zijn op beklaagden die gelijktijdig worden berecht voor mogelijkerwijs dezelfde rechter en voor mogelijkerwijs op dezelfde wijze gekwalificeerde feiten, naargelang die feiten vóór of na 1 september 2003 zouden zijn gepleegd ? » b) Bij arrest van 21 september 2004 in zake het openbaar ministerie, de n.v. Autostrade Motor Leuven en de n.v. Autostrade Rent Lease tegen S. Sterkendries en D. Sauer, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 29 september 2004, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, waarbij artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 wordt gewijzigd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het tot gevolg heeft dat op dit ogenblik twee verschillende verjaringsregimes van toepassing zijn op grond waarvan twee categorieën van beklaagden gelijktijdig onderworpen zijn aan verschillende verjaringsregelingen van de strafvordering naargelang de - mogelijkerwijze soortgelijke - misdrijven die aan die beklaagden ten laste worden gelegd, vóór 1 september 2003 of vanaf die datum zouden zijn gepleegd ? » c) Bij arresten van 23 september, 28 september en 15 oktober 2004 in zake het openbaar ministerie en de Belgische Staat tegen F.Tramontano en anderen, in zake het openbaar ministerie tegen R. Bogaerts en in zake het openbaar ministerie, S. Khan en A. Dahmany tegen M. Sanders, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 29 september, 1 oktober en 20 oktober 2004, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, waar het artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijnen voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen aanvult met de woorden 'en is van toepassing op de misdrijven begaan na deze datum' de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat het leidt tot het gelijktijdig bestaan van twee verschillende verjaringstermijnen van de strafvordering voor dezelfde misdrijven terwijl ze bij het plegen ervan de maatschappelijke orde op de dezelfde wijze verstoren en in de mate dat het leidt tot een langere verjaringstermijn van de strafvordering voor misdrijven begaan tot en met 1 september 2003 tegenover misdrijven begaan vanaf 2 september 2003 terwijl de bestaansreden van de verjaring van de strafvordering juist hierin ligt dat met het voortschrijden van de jaren, de bewijsvoering van de misdrijven steeds moeilijker wordt en de maatschappelijke orde er steeds minder baat bij heeft ? » d) Bij arrest van 6 oktober 2004 in zake het openbaar ministerie en de minister van Financiën tegen K.Sikandar, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 oktober 2004, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002, zoals gewijzigd bij artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het bepaalt dat artikel 3 van de genoemde wet, waarbij artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd, enkel van toepassing is op de misdrijven die zijn gepleegd vanaf 1 september 2003 en het op die manier twee verschillende systemen van schorsing van de verjaring handhaaft naargelang de vervolgde feiten vóór of na 1 september 2003 zijn gepleegd ? » e) Bij vonnis van 15 oktober 2004 in zake het openbaar ministerie tegen G.Van Eeckhoutte, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 oktober 2004, heeft de Correctionele Rechtbank te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 3 van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijnen voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen, waarbij artikel 24 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering werd vervangen, in samenlezing met artikel 5, 2), van diezelfde wet zoals gewijzigd door artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, artikel 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het een verjaringsregime instelt dat niet zonder onderscheid van toepassing is op alle nog niet verjaarde misdrijven en tot gevolg heeft dat de verjaring van de strafvordering wegens een nog niet verjaard misdrijf dat gepleegd werd voor 2 september 2003 geschorst wordt vanaf de zitting van het vonnisgerecht waarop de zaak wordt ingeleid, terwijl de verjaring van de strafvordering wegens een zelfde nog niet verjaard misdrijf dat gepleegd werd na de datum van 1 september 2003 niet wordt geschorst vanaf de zitting waarop de zaak voor het vonnisgerecht wordt ingeleid ? » Die zaken, respectievelijk ingeschreven onder de nummers 3082, 3085, 3086, 3092, 3106, 3099 en 3104 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.