gepubliceerd op 22 oktober 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 10 september 2004 in zake de vennootschap naar Nederlands recht Merck Sharp & Dohme BV tegen de Belgische Staat, waarvan de ex « Zijn de artikelen 1, eerste lid, a), en 2 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjarin(...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij vonnis van 10 september 2004 in zake de vennootschap naar    Nederlands recht Merck Sharp & Dohme BV tegen de Belgische Staat,    waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op    24 september 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de    volgende prejudiciële vraag gesteld :    « Zijn de artikelen 1, eerste lid, a), en 2 van de wet van 6 februari    1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten    voordele van de Staat, die de artikelen 100, eerste lid, 1°, en 101    van de bij koninklijk besluit van 17 juli 1991 gecoördineerde wetten    op de Rijkscomptabiliteit zijn geworden, in die zin geïnterpreteerd    dat zij een bijzondere en onderscheiden vormvoorwaarde opleggen voor    het voorleggen van een schuldvordering tot het verkrijgen van een    schadevergoeding op grond van de artikelen 1382 en volgende van het    Burgerlijk Wetboek vooraleer een rechtsvordering wordt ingesteld,    opdat die rechtsvordering de verjaring bedoeld in artikel 1, a), van    de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van    schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat, dat artikel    100, eerste lid, 1°, van de bij koninklijk besluit van 17 juli 1991    gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit is geworden, op    geldige wijze kan schorsen, in strijd met de artikelen 10 en 11 van de    Grondwet, in zoverre zij de schuldeiser van een vergoeding van    buitencontractuele burgerlijke schade veel zwaardere formele    verplichtingen zouden opleggen naargelang diens schuldenaar ofwel,    enerzijds, de Staat is, ofwel, anderzijds, een andere schuldenaar op    wie het gemeen recht van toepassing is ?    Is de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de in    het geding zijnde bepalingen niet des te duidelijker, daar de    schuldeiser van de Staat reeds een kortere verjaringstermijn wordt    opgelegd dan de schuldeiser van de dader van een buitencontractuele    burgerlijke fout die noch de Staat, noch een gemeenschap, noch een    gewest, noch een provincie is ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 3083 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.