Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 26 juli 2004

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij vonnis van 26 april 2004 in zake het openbaar ministerie en de n.v. Créations E.D.M. in faling tegen E. Mel, waarvan de expeditie ter grif « Worden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden door artikel 33 van de programmawet van 5(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202436
pub.
26/07/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij vonnis van 26 april 2004 in zake het openbaar ministerie en de n.v. Créations E.D.M. in faling tegen E. Mel, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 mei 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Worden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden door artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003 dat het artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijn voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen, en waarbij de schorsingstermijn van één jaar vanaf de inleidingszitting ten gronde werd afgeschaft, slechts van toepassing verklaart op misdrijven begaan na 1 september 2003 en derhalve voor gevolg heeft dat het artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002, dat aanvankelijk voor iedereen gold, thans enkel van toepassing is op personen die feiten pleegden na 1 september 2003, en er derhalve voor personen die feiten pleegden voor 1 september 2003 een langere verjaringstermijn geldt terwijl de maatschappelijke orde precies minder gediend is met een vervolging van of veroordeling voor oude feiten, en des te meer met vervolging en bestraffing van recente feiten ? » b. Bij arrest van 28 mei 2004 in zake het openbaar ministerie, de vennootschap naar Zwitsers recht Richemont International en de vennootschap naar Frans recht s.a. Cartier tegen J. Ipekdjian, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 4 juni 2004, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, waar het artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijnen voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen, aanvult met de woorden ' en is van toepassing op de misdrijven begaan na deze datum ' de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat het leidt tot het gelijktijdig bestaan van twee verschillende verjaringstermijnen van de strafvordering voor dezelfde misdrijven terwijl ze bij het plegen ervan de maatschappelijke orde op dezelfde wijze verstoren en in de mate dat het leidt tot een langere verjaringstermijn van de strafvordering voor misdrijven begaan tot en met 1 september 2003 tegenover misdrijven begaan vanaf 2 september 2003 terwijl de bestaansreden van de verjaring van de strafvordering juist hierin ligt dat met het voortschrijden van de jaren, de bewijsvoering van de misdrijven steeds moeilijker wordt en de maatschappelijke orde er steeds minder baat bij heeft ? » c. Bij arrest van 2 juni 2004 in zake het openbaar ministerie en J. Vranken tegen R. Vernimmen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 juni 2004, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 33 en 34 van de programmawet van 5 augustus 2003, waar het artikel 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijnen voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen, aanvult met de bewoordingen ' en is van toepassing op de misdrijven begaan na deze datum ' de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat het op een zelfde ogenblik voor gelijkaardige misdrijven een andere verjaringsregeling oplegt naargelang betrokken misdrijven gepleegd zijn vóór dan wel na 2 september 2003 ? » d. Bij arrest van 2 juni 2004 in zake het openbaar ministerie en de Minister van Financiën tegen N.De Jaeger, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 juni 2004, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 3 en 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 (zoals gewijzigd bij artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003), waarbij artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering werd gewijzigd en waarbij de schorsing van de verjaring vanaf de inleidingszitting, zoals ingevoerd bij wet van 11 december 1998, werd afgeschaft, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre deze artikelen een verjaringsregime instellen zonder onderscheid van toepassing zijnde op, enerzijds, de categorie van vervolgden voor een nog niet verjaard misdrijf (wanbedrijf of gecorrectionaliseerde misdaad), gepleegd zijnde voor 1 september 2003, en, anderzijds, de categorie van vervolgden voor een nog niet verjaard misdrijf (wanbedrijf of gecorrectionaliseerde misdaad) gepleegd zijnde na 1 september 2003, waarbij de verjaring van de strafvordering jegens de eerste categorie wordt beoordeeld overeenkomstig het regime van de wet van 11 december 1998 en ten aanzien van wie de verjaring derhalve wordt geschorst vanaf de inleidingszitting voor het vonnisgerecht, terwijl de desbetreffende schorsingsgronden wat de verjaring van de strafvordering betreft niet gelden ten aanzien van de tweede categorie ? » e. Bij arrest van 1 juni 2004 in zake de n.v. Demonstrate, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 juni 2004, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 3 en 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijn voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen, zoals aangevuld door artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre deze bepalingen inhouden dat de verjaring van de strafvordering wegens een misdrijf dat gepleegd werd voor 1 september 2003 geschorst wordt vanaf de inleidingszitting ingevolge het oude artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, terwijl de verjaring van de strafvordering wegens eenzelfde misdrijf dat gepleegd werd vanaf 1 september 2003 niet wordt geschorst vanaf de inleidingszitting ? » Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3005, 3012, 3013, 3014 en 3016 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

De griffier, L. Potoms.

^